ECLI:NL:RBMNE:2025:1395

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
6 maart 2025
Publicatiedatum
28 maart 2025
Zaaknummer
UTR 24/4233
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de klacht tegen de Autoriteit Persoonsgegevens over de verwerking van persoonsgegevens in civiele procedures

In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland, gedaan op 6 maart 2025, wordt het beroep van eisers tegen de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) beoordeeld. Eisers hebben een klacht ingediend bij de AP over de verwerking van hun medische en financiële persoonsgegevens door derde-belanghebbenden in een civiele procedure. De AP heeft in een besluit van 28 september 2023 vastgesteld dat de klacht in gepaste mate is onderzocht en geen verder onderzoek nodig was. Dit besluit is door eisers bestreden, waarna de rechtbank de zaak op 16 december 2024 heeft behandeld.

De rechtbank concludeert dat de AP terecht heeft geoordeeld dat de stukken die door derde-belanghebbenden zijn overgelegd in de civiele procedure een gerechtvaardigd belang dienden. De rechtbank stelt vast dat de verwerking van persoonsgegevens noodzakelijk was voor de onderbouwing van de rechtsvordering van de derde-belanghebbenden. De eisers hebben aangevoerd dat er te veel documenten zijn overgelegd en dat de AP ten onrechte geen overtredingen heeft geconstateerd. De rechtbank oordeelt echter dat het niet aan de bestuursrechter is om te beoordelen of er te veel documenten zijn overgelegd, aangezien de civiele procedure al door de rechtbank is beoordeeld.

Uiteindelijk komt de rechtbank tot de conclusie dat het beroep van eisers ongegrond is. Dit betekent dat de AP de klacht niet verder heeft hoeven onderzoeken en dat eisers geen recht hebben op terugbetaling van griffierechten of vergoeding van proceskosten. De uitspraak is openbaar gemaakt en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 24/4223

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 maart 2025 in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser

[eiseres 1], uit [woonplaats], eiseres 1
[eiseres 2], uit [woonplaats], eiseres 2 (tezamen; eisers)
(gemachtigde: A.J. Vleugel),
en

Autoriteit Persoonsgegevens, verweerder

(gemachtigde: mr. L.C. Molenaars en mr. A. Karimi),
Als derde-belanghebbenden hebben deelgenomen:
Zilveren Kruis Achmea
(gemachtigde: mr. M.A.A. Oostveen)
en
Flanderijn B.V.
(gemachtigde: mr. J.J.F. de Geus).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen afhandeling van hun klacht tegen derde-belanghebbenden door de Autoriteit Persoonsgegevens (AP).
1.1.
De AP heeft met het besluit van 28 september 2023 bepaald dat de klacht in gepaste mate is onderzocht en dat geen verder onderzoek wordt gedaan. Met het bestreden besluit van 2 april 2024 op het bezwaar van eiseres is de AP bij dit standpunt gebleven.
1.2.
De AP heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 16 december 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, A.J. Vleugel, de gemachtigden van de AP en de gemachtigde van Flanderijn B.V.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het standpunt van de AP dat de klacht van eisers in gepaste mate is onderzocht en er geen nader onderzoek gedaan zal worden door de AP. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eisers. De rechtbank komt tot de conclusie dat het beroep van eisers ongegrond is
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Klacht
3. Er heeft een civiele procedure plaatsgevonden bij deze rechtbank tussen eisers en derde-belanghebbenden over een rechtsvordering. Derde-belanghebbenden hebben aan die vordering ten grondslag gelegd dat eisers bij Zilveren Kruis een zorgverzekering hebben (gehad). Zij hebben de daarvoor verschuldigde premie niet (op tijd) betaald en zij hebben ook ziektekosten gemaakt die onder het verplichte eigen risico of de eigen bijdrage vallen en dus voor hun rekening komen. Bij de dagvaarding en bij de conclusie van repliek hebben derde-belanghebbenden stukken ingebracht die zien op eisers. Volgens derde-belanghebbenden zijn deze stukken ingebracht om een nadere onderbouwing te geven van de vordering die voorlag. Deze rechtbank heeft op 11 januari 2023 vonnis gewezen in de civiele procedure (zaak/rolnummer
: 9570309 /MC EXPL 21-7639).
4. Eisers hebben op 1 juni 2023 een klacht ingediend bij de AP. Zij vinden dat derde-belanghebbenden ten onrechte hen betreffende medische en financiële persoonsgegevens hebben overgelegd. Deze medische persoonsgegevens waren geen onderbouwing van de vordering. Eisers wilden een beoordeling van de vraag of de grote hoeveelheid stukken die zijn ingebracht bij de civiele procedure noodzakelijk waren voor onderbouwing van de rechtsvordering.
Bestreden besluit
5. De AP heeft de klacht van eisers beoordeeld. De AP heeft de klacht in gepaste mate onderzocht en besloten om geen verder onderzoek te doen. Op basis van de beschikbare informatie kon de AP nog geen overtreding vaststellen dan wel uitsluiten. Daarvoor is nader onderzoek nodig, maar dat heeft de AP niet gedaan. De eerste reden daarvan is dat de klacht niet specifiek over een Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG)-kwestie gaat, maar dat het onderdeel uitmaakt van een incasso-geschil, waarover de rechter in de civiele procedure al heeft geoordeeld. De tweede reden is omdat de AP vindt dat zij onvoldoende efficiënt en effectief kan optreden.
6. In de beslissing op bezwaar heeft de AP eerst vastgesteld dat eisers een beoordeling willen van de vraag of de grote hoeveelheid stukken die de derde-belanghebbenden aan de rechtbank heeft verstrekt, noodzakelijk waren ter onderbouwing van de rechtsvordering. Daarom heeft de AP in de bezwaarprocedure de noodzakelijkheid van het inbrengen van de stukken beoordeeld in het kader van een gerechtvaardigd belang.
7. Als toetsingskader is de AP uitgegaan van een uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 4 mei 2017, zaak C-13/16 ([A]). Uit die uitspraak volgen drie eisen waaraan moet zijn voldaan om een verwerking van persoonsgegevens een gerechtvaardigd belang en dus rechtmatig te laten zijn. Er moet sprake zijn van:
1. Behartiging van een gerechtvaardigd belang van de verwerkingsverantwoordelijke of derde;
2. Noodzaak van de verwerking van persoonsgegevens voor de behartiging van het gerechtvaardigd belang en
3. De fundamentele rechten en vrijheden van de bij de gegevensverwerking betrokken persoon moeten niet prevaleren boven het belang van de verwerkingsverantwoordelijke of een derde.
De AP is van oordeel dat aan alle drie de eisen is voldaan. Ten aanzien van het standpunt van eisers dat sprake is van medische persoonsgegevens en dat die niet verwerkt mochten worden, heeft de AP geoordeeld dat het verwerkingsverbod voor medische gegevens in dit geval niet van toepassing is omdat de verwerking noodzakelijk is voor de onderbouwing van de rechtsvordering.
Beoordeling beroep
8. Eisers zijn het niet eens met het bestreden besluit en zijn in beroep gegaan. In beroep hebben eisers diverse verzoeken ingediend over onderwerpen die niet onder de bevoegdheid van de bestuursrechter vallen. Bijvoorbeeld het verzoek om de AP te verplichten een compensatieregeling te maken voor onrechtmatig gebruik van persoonsgegevens vanaf 2018. Hierover zal de rechtbank daarom geen oordeel geven. De gronden die wel gaan over het bestreden besluit en die wel vallen onder de bevoegdheid van de bestuursrechter, zal de rechtbank hierna bespreken.
Gerechtvaardigd belang
9. In beroep voeren eisers aan dat bij het overleggen van de stukken die derde-belanghebbenden aan de rechtbank hebben overgelegd, geen sprake is van een gerechtvaardigd belang. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft eiser ter zitting verwezen naar overgelegde declaratieoverzichten waarop de medische instellingen zijn genoemd waarbij eisers gebruik hebben gemaakt van diensten, bijvoorbeeld [medisch centrum] medisch centrum en centrum voor ergotherapie. Eiser verwees ook naar één declaratieoverzicht met daarop gegevens van een apotheek waaruit blijkt dat zijn echtgenote Diclofenac gebruikt. Voor het gebruik van deze gegevens is geen sprake van een gerechtvaardigd belang volgens eisers.
10. De rechtbank stelt vast dat uit artikel 6, eerste lid, onder f, van de AVG volgt dat verwerking van persoonsgegevens alleen rechtmatig is als de verwerking noodzakelijk is voor de behartiging van de gerechtvaardigde belangen van een verwerkingsverantwoordelijke, behalve wanneer de belangen of de grondrechten en de fundamentele vrijheden van de betrokkene die tot bescherming van persoonsgegevens dwingen, zwaarder wegen dan die belangen. Verder geldt voor verwerking van bijzondere persoonsgegevens, waaronder gegevens over gezondheid, op grond van artikel 9 van de AVG een verwerkingsverbod. Op grond van het tweede lid, onder f, geldt het verwerkingsverbod van die bijzondere persoonsgegevens niet als de verwerking onder andere noodzakelijk is voor onderbouwing van een rechtsvordering.
11. Per brief van 18 september 2024 en ook ter zitting heeft Flanderijn B.V. toegelicht waarom de stukken in de civiele procedure zijn overgelegd. De stukken die in de civiele procedure zijn gedeeld met de rechtbank heeft Flanderijn B.V. ook in deze procedure overgelegd. Flanderijn B.V. heeft toegelicht dat de vordering ten aanzien van eisers eerst een paar honderd euro was, en vervolgens is opgelopen tot een paar duizend euro aangezien niet, dan wel niet tijdig, betaald werd. Eisers hebben wel een aantal (deel)betalingen verricht, maar te laat. Het is voor Flanderijn B.V. op grond van artikel 85 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering verplicht om stukken te overleggen ter onderbouwing van een vordering. Daarbij heeft Flanderijn B.V. ook de declaratieoverzichten kunnen overleggen waaruit volgt bij welke zorgverlener iemand is geweest en welke zorg iemand heeft ontvangen omdat er dan geen discussie tussen partijen kan ontstaan over declaraties, zo stelt Flanderijn B.V.
12. De rechtbank is van oordeel dat de AP terecht tot de conclusie is gekomen dat de stukken die derde-belanghebbenden hebben overgelegd in de civiele procedure een gerechtvaardigd belang hebben gediend, namelijk het onderbouwen van de vordering die derde-belanghebbenden hadden op eisers. Het was voor derde-belanghebbenden noodzakelijk om deze stukken te overleggen omdat het volgens eisers in die procedure onduidelijk was welke vorderingen nog openstonden. Daarnaast was het noodzakelijk om de rechtbank in de civiele procedure inzage te geven in de betalingen die wel en nog niet waren verricht. Tot slot hebben de derde-belanghebbenden het belang dat zij hadden om hun vordering te onderbouwen zwaarder kunnen laten wegen dan het recht van eisers op bescherming van hun privacy. Ten aanzien van de medische persoonsgegevens heeft de AP terecht geoordeeld dat derde-belanghebbenden deze gegevens kon verwerken omdat de verwerking noodzakelijk was voor de uitoefening en onderbouwing van de rechtsvordering.
13. De rechtbank komt tot de conclusie dat de AP terecht heeft geconcludeerd dat het overleggen van de onderliggende stukken in de civiele procedure door derde-belanghebbenden niet in strijd is met artikel 6 van de AVG en artikel 9 van de AVG.
Valse bewijsdocumenten
14. Verder hebben eisers aangevoerd dat de AP ten onrechte geen overtredingen heeft geconstateerd. De derde-belanghebbenden hebben in de civiele procedure valse bewijsdocumenten overgelegd. Derde-belanghebbenden hebben namelijk te veel documenten overgelegd. Er waren eerst maar twee zorgkostenrekeningen die niet betaald waren, terwijl er zes bewijsdocumenten zijn overgelegd. Ook was de dagvaarding misleidend omdat het bedrag dat daadwerkelijk nog openstond minder was, zo stellen eisers.
15. De rechtbank stelt na de toelichting op zitting van eiser vast dat eisers het niet eens zijn met de wijze waarop is geprocedeerd door derde-belanghebbenden in de civiele procedure. Volgens eisers zijn er te veel documenten overgelegd. Het is echter niet aan de bestuursrechter om te beoordelen of er daadwerkelijk te veel documenten zijn overgelegd of niet. Blijkbaar was er voor derde-belanghebbenden reden om met stukken te onderbouwen welke kosten openstonden en welke vorderingen waren afgeboekt door Zilveren Kruis Achmea. Zoals de AP juist heeft aangegeven in het besluit van 28 september 2023 heeft de rechtbank in de civiele procedure al het oordeel gegeven dat de stukken konden worden toegelaten in de procedure.
Schadevergoeding
16. Tot slot hebben eisers een verzoek ingediend voor schadevergoeding. Zij hebben veel kosten gemaakt voor juridische bijstand.
17. De rechtbank overweegt dat op basis van artikel 8:88, eerste lid, van de Awb, de bestuursrechter bevoegd is op verzoek van een belanghebbende een bestuursorgaan te veroordelen tot vergoeding van schade die de belanghebbende lijdt of zal lijden als gevolg van, onder andere, een onrechtmatig besluit en een onrechtmatige handeling ter voorbereiding van een onrechtmatig besluit.
18. De rechtbank is van oordeel dat de AP geen onrechtmatig besluit heeft genomen. Het verzoek om schadevergoeding wijst de rechtbank daarom af.

Conclusie en gevolgen

19. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de AP de klacht van eisers niet nader heeft hoeven onderzoeken. Eisers krijgen daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgen ook geen vergoeding van hun proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Eversteijn, rechter, in aanwezigheid van
mr. A. Wilpstra-Foppen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
6 maart 2025.
De rechter is verhinderd om deze
uitspraak te ondertekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.