4.3Het oordeel van de rechtbank
Wat is er feitelijk gebeurd?
Op basis van de in het dossier aanwezige stukken en de verklaring van verdachte ter zitting stelt de rechtbank het volgende vast. Op donderdag 30 mei 2024 had verdachte haar moeder en twee vrienden, [A] en [B] uitgenodigd bij haar thuis. Haar twee dochters, [kind 3] en [kind 2] en haar vijf maanden oude zoontje [kind 1] waren ook in de woning aanwezig. Kort voordat haar moeder omstreeks 15:30 als eerste zou arriveren, heeft verdachte cocaïne gebruikt. Voor bier werd gezorgd door haar moeder en [B] . Zowel [A] als [B] , kwamen rond 18:30 aan. De moeder van verdachte is op enig moment naar de winkel gegaan om drie flessen wijn te halen. Een groot deel van de meegenomen hoeveelheid alcohol is – mede door verdachte – die avond genuttigd. Verdachte heeft verder rond 21:00 cocaïne besteld. Die bestelling is afgeleverd en ook aangenomen.
[kind 1] lag die avond beneden in de box. Om 21:30 heeft hij beneden nog een flesje gekregen. De moeder van verdachte verliet die avond als eerste de woning, waarna ook [A] en uiteindelijk [B] naar huis zijn gegaan. Verdachte is daarna met [kind 1] naar haar slaapkamer gegaan, heeft [kind 1] daar rond 00:00 zijn laatste fles gegeven en is daarna gaan slapen.
[kind 1] sliep, zoals gewoonlijk, naast haar in het tweepersoonsbed, zij lagen samen onder één dekbed. Dit keer had zij de beweeglijke [kind 1] , niet ingebakerd in een doek, hoewel zij dat normaal gesproken wel deed.
De volgende ochtend werd verdachte vroeg wakker. Op het moment dat zij [kind 1] de fles wilde geven, ontdekte zij dat hij niet meer bewoog. Nadat eerst de politie en kort daarop de ambulance arriveerde, werd duidelijk dat [kind 1] geen hartslag meer had. Er is geprobeerd om [kind 1] te reanimeren, maar dit is om 06:11 gestaakt. Hierna is het overlijden van [kind 1] vastgesteld.
Ten aanzien van feit 1 primair: dood door schuld
Standpunt officier van justitie
Kern van het verwijt dat het Openbaar Ministerie maakt is dat verdachte haar vijf maanden oude baby bij haar in bed heeft genomen en daar, naast haar onder één dekbed, te slapen heeft gelegd. Zij heeft dit gedaan terwijl zij onder invloed was van alcohol en drugs, waardoor zij minder alert heeft kunnen reageren. Een kind van vijf maanden in een groot bed met dekbed laten slapen, levert een onveilige slaapsituatie op. Verdachte wist dit en het is bovendien een feit van algemene bekendheid. Door deze manier van slapen is de ademhaling van [kind 1] belemmerd als gevolg waarvan hij is komen te overlijden. Zijn dood is volgens het Openbaar Ministerie aan de schuld van verdachte te wijten.
Beoordelingskader
Voor schuld als bedoeld in artikel 307 Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) moet sprake zijn van een grove of aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid. Of hiervan sprake is, wordt volgens vaste rechtspraak bepaald door de manier waarop dit in de tenlastelegging nader is geconcretiseerd. Verder is dit afhankelijk van het geheel van de gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Onvoorzichtig, onachtzaam of nalatig handelen op zichzelf is niet voldoende om tot een bewezenverklaring van schuld te kunnen komen. Voor een bewezenverklaring van schuld is verder van belang dat de verdachte moest kunnen voorzien dat bepaald gedrag, bestaande uit handelen of nalaten, tot bepaalde gevolgen zou kunnen leiden.
Vrijspraak
De rechtbank is van oordeel dat verdachte onachtzaam heeft gehandeld door haar vijf maanden jonge zoon bij haar in bed te laten slapen. Het is algemeen bekend dat kinderen van die leeftijd zichzelf niet kunnen behoeden voor verstikking. De kans op verstikking is dus aanwezig wanneer men samen met een jonge baby in één bed en onder één dekbed slaapt. Tijdens de slaap is iemand onvoldoende alert om op dreigende verstikking van het kind te reageren. Dat verdachte zich hiervan bewust was, blijkt ook wel uit haar verklaring ter zitting. Zij heeft verklaard dat zij wist dat het risico op verstikking aanwezig was, dat zij daar ook vaak bang voor is geweest, maar dat zij daarbij altijd heeft gedacht dat dit haar niet zou overkomen.
Voor wat betreft het onvoldoende alert kunnen reageren tijdens de slaap komt daar volgens de officier van justitie nog bij dat verdachte als gevolg van alcohol- en drugsgebruik nog minder alert was. Dat verdachte die middag en avond cocaïne en alcohol had gebruikt, staat vast. In het dossier bevinden zich twee toxicologische rapportages en in beide rapportages wordt geconcludeerd dat de effecten van dit middelengebruik door verdachte onder meer afhankelijk zijn van de mate van gewenning. Over hoe dat effect specifiek voor verdachte was, is niets vastgesteld door de deskundige. De rechtbank kan echter op basis van het dossier en de verklaringen van verdachte daarover vaststellen dat verdachte regelmatig cocaïne gebruikte en wekelijks samen met vrienden (flink wat) alcohol dronk. In de rapportages wordt daarnaast gewezen op de mogelijkheid dat de combinatie van de gebruikte middelen er voor kan zorgen dat het dempende effect van de alcohol teniet gedaan kan worden door het cocaïnegebruik. De rechtbank concludeert dat er in deze rapportages dus een aantal voorbehouden wordt gemaakt over de negatieve effecten van het middelengebruik door verdachte in de avond voorafgaand aan het overlijden van [kind 1] . Bovendien is uit het dossier niet duidelijk geworden of en hoe de onveilige slaapsituatie ernstiger werd door het middelengebruik, omdat aangenomen kan worden dat verdachtes alertheid al was verminderd door het enkele feit dat zij sliep. Daardoor kan de rechtbank niet vaststellen dat het gebruik van middelen door verdachte in dit geval als een grove of aanmerkelijke mate van onvoorzichtigheid kan worden gekwalificeerd.
De rechtbank kan op basis van het dossier dus enkel vaststellen dat verdachte door [kind 1] bij haar in bed te laten slapen onachtzaam heeft gehandeld. Onachtzaamheid is echter niet voldoende om te concluderen dat iemand aanmerkelijk verwijtbaar onvoorzichtig heeft gehandeld. Daarvoor is mede van belang het geheel van de gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. De rechtbank is van oordeel dat nu enkel kan worden vastgesteld dat verdachte [kind 1] in een onveilige slaapomgeving heeft gebracht, terwijl over de specifieke gevolgen van het in de avond daaraan voorafgaande middelengebruik door verdachte, onvoldoende concrete informatie in het dossier is te vinden, er geen sprake is van een grove of aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid. Verdachte heeft daarmee dus geen schuld – in de zin van artikel 307 Sr – aan de dood van [kind 1] .
De rechtbank is daarom van oordeel dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder feit 1 primair ten laste gelegde feit.
Ten aanzien van feit 1 subsidiair: in hulpeloze toestand brengen waardoor de ademhaling is belemmerd en [kind 1] is komen te overlijden
Standpunt officier van justitie
Het Openbaar Ministerie verwijt verdachte dat zij [kind 1] in een hulpeloze toestand heeft gebracht die eruit bestond dat zijn ademhaling is belemmerd door de manier waarop en de omstandigheden waaronder hij te slapen is gelegd. Als gevolg daarvan is [kind 1] overleden. Het causale verband tussen het handelen van verdachte en het intreden van de dood blijkt volgens het Openbaar Ministerie uit het forensisch pathologisch onderzoek.
Beoordelingskader
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of verdachte in strafrechtelijke zin kan worden verweten dat zij [kind 1] opzettelijk in een hulpeloze toestand heeft gebracht of gelaten waarin [kind 1] – kort gezegd – de adem werd belemmerd, welke toestand voor zijn gezondheid en leven gevaarlijk was.
Artikel 255 Sr stelt strafbaar degene die opzettelijk iemand tot wiens onderhoud, verpleging of verzorging hij krachtens wet of overeenkomst verplicht is, in een hulpeloze toestand brengt of laat. Van een hulpeloze toestand in de zin van artikel 255 Sr kan worden gesproken als sprake is van een concreet gevaar voor de gezondheid of het leven van degene tot wiens verzorging de verdachte krachtens wet of overeenkomst verplicht is. Als het slachtoffer als gevolg van die hulpeloze toestand komt te overlijden, is dat strafverzwarend.
In de kern strekt de bepaling ertoe de lichamelijke gezondheid en het leven van hulpbehoevenden te beschermen.
Vrijspraak
Verdachte is onvoorzichtig geweest door [kind 1] iedere avond in haar bed te laten slapen. Daarmee heeft zij keer op keer een risico genomen. Door dit ook in de nacht van 30 op 31 mei 2024 te doen, heeft zij [kind 1] niet de veiligheid en zorg geboden die hij nodig had. Verdachte heeft bovendien in de middag en avond voorafgaand aan die nacht cocaïne en alcohol gebruikt, terwijl zij verantwoordelijk was voor de verzorging van [kind 1] .
Ondanks deze aanwijzingen voor onvoorzichtigheid kan de rechtbank niet vaststellen dat [kind 1] , enkel door de manier waarop verdachte hem die avond te slapen heeft gelegd, in een hulpeloze toestand verkeerde. Dat zou anders zijn als vast komt te staan dat [kind 1] door deze manier van slapen geen adem heeft kunnen halen en is gestikt. Volgens de rechtbank is er echter onvoldoende bewijs om dit buiten redelijke twijfel vast te stellen. In zijn rapport concludeert de forensisch pathologische deskundige dat kan worden uitgesloten dat de doodsoorzaak ziekelijk, traumatisch of toxicologisch is geweest. Wat dan wel de doodsoorzaak is geweest, kan volgens de deskundige niet met zekerheid worden vastgesteld. Volgens de deskundige kan een accidentele (of niet-accidentele) verstikking – mede gelet op de onveilige slaapomgeving – niet worden uitgesloten. Als er bijkomende omstandigheden zouden zijn, kan deze voorzichtige conclusie in samenhang met die omstandigheden leiden tot het oordeel dat buiten redelijke twijfel staat dat [kind 1] is overleden als gevolg van verstikking. Maar in dit geval kunnen zulke bijkomende omstandigheden niet worden afgeleid uit het dossier. Hierdoor kan niet wettig en overtuigend worden bewezen dat verdachte [kind 1] in een hulpeloze toestand heeft gebracht. De rechtbank komt daarom niet toe aan het beantwoorden van de vraag of er sprake is geweest van (voorwaardelijk) opzet.
De rechtbank is daarom van oordeel dat verdachte ook zal moeten worden vrijgesproken van het onder feit 1 subsidiair ten laste gelegde.
Ten aanzien van feit 2: in hulpeloze toestand brengen van drie kinderen door hen in aanraking te laten komen met cocaïne
Uit het toxicologisch onderzoek van het hoofdhaar van [kind 3] en [kind 2] is gebleken dat zij beiden blootgesteld zijn aan cocaïne en dat [kind 3] cocaïne heeft binnengekregen. Verder is bij [kind 1] in het hartbloed een lage concentratie cocaïne aangetroffen.
De politie heeft bij het onderzoek in de woning van verdachte een ponypack met restanten (0,013 gram) cocaïne aangetroffen naast het bed van verdachte. Op twee onderzochte babyflessen werden op de speen aanwijzingen gevonden van een zeer kleine hoeveelheid cocaïne (indicatief < 0,1 microgram).
Verdachte heeft ter zitting verklaard dat zij met enige regelmaat – buiten het zicht en bereik van de kinderen – cocaïne in haar woning gebruikte terwijl de kinderen thuis waren. Ook door andere personen werd in haar woning cocaïne gebruikt, maar ook dat gebeurde buiten het zicht en bereik van de kinderen. Verder ging zij regelmatig met [kind 2] en [kind 3] op visite bij een vriendin, die cocaïne rookte.
Ook bij de beoordeling van dit feit ligt de vraag voor of de kinderen door verdachte opzettelijk in een hulpeloze toestand zijn gebracht of gelaten. Volgens de toxicoloog was de concentratie cocaïne in het bloed van [kind 1] zo laag dat dit geen effect heeft gehad op zijn ademhaling, hart, hersenen en/of zenuwen. De toxicoloog concludeert ten aanzien van [kind 2] en [kind 3] dat niet kan worden vastgesteld
ofer effecten ten gevolge van de blootstelling aan cocaïne zijn opgetreden, maar dat die effecten ook niet kunnen worden uitgesloten. Er zijn naar het oordeel van de rechtbank aanwijzingen dat verdachte niet de zorg en veiligheid heeft geboden die voor de lichamelijke gezondheid van de kinderen noodzakelijk is geweest. Maar het dossier bevat onvoldoende aanknopingspunten om vast te stellen dat de kinderen hulpbehoevend zijn geweest, doordat zij op deze wijze en in deze mate zijn blootgesteld aan cocaïne. Van enig concreet gevaar is evenmin gebleken.
Naar het oordeel van de rechtbank moet verdachte daarom ook van het onder feit 2 ten laste gelegde te worden vrijgesproken.
Omdat verdachte wordt vrijgesproken en aan haar dus ook geen straf of maatregel zal worden opgelegd, zal het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis worden opgeheven.
Hoewel de rechtbank verdachte vrijspreekt van de feiten waarvan zij werd verdacht vindt de rechtbank het belangrijk om het volgende op te merken. De beoordeling in deze zaak gaat over de vraag of verdachte in strafrechtelijke zin verwijten zijn te maken. De rechtbank komt tot de conclusie dat op basis van de stukken in het strafdossier er onvoldoende bewijs is om tot een strafrechtelijke veroordeling te komen. De rechtbank heeft bij het behandelen van deze zaak wel gezien en gelezen dat de situatie waarin verdachte haar kinderen verzorgde en liet op groeien, reden tot grote zorg geeft. Dat de beide dochters van verdachte uit huis zijn geplaatst in verband met de situatie waarin zij opgroeiden, begrijpt de rechtbank dan ook goed. Verdachte is inmiddels hard aan zichzelf aan het werken en grijpt de hulp die haar (nu nog onder meer in het gedwongen kader van de schorsing van de voorlopige hechtenis) door instanties wordt geboden met beide handen aan. Doordat verdachte wordt vrijgesproken is er geen ruimte om verdachte in een gedwongen strafrechtelijk kader te verplichten om mee te blijven werken aan hulpverlening. Verdachte heeft op de zitting verteld dat zij hard aan zichzelf wil blijven werken en in de toekomst goed voor haar kinderen wil zorgen. De rechtbank wil verdachte meegeven dat zij daarin nog veel te leren heeft en echt andere keuzes moet maken om haar leven in te richten. De rechtbank geeft verdachte mee dat het heel belangrijk is dat zij het aanvaarden van hulp nog lange tijd blijft volhouden.