ECLI:NL:RBMNE:2025:1390

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
14 maart 2025
Publicatiedatum
28 maart 2025
Zaaknummer
UTR 23/2789 en UTR 23/3069
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van Woo-verzoeken door de Rechtbank Midden-Nederland met betrekking tot de afwijzing van verzoeken om informatie door de minister van Defensie

In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland, gedateerd 14 maart 2025, worden de beroepen van de Algemeen Christelijke Organisatie van Militairen (ACOM) tegen de gedeeltelijke afwijzing van twee verzoeken op grond van de Wet open overheid (Woo) beoordeeld. De rechtbank oordeelt dat de besluiten van de minister van Defensie, die de aanvragen van ACOM op 2 juni 2022 gedeeltelijk had afgewezen, onvoldoende zijn voorbereid en gemotiveerd. De rechtbank stelt vast dat de minister niet adequaat heeft gereageerd op de bezwaren van ACOM en dat de motivering van de afwijzing tekortschiet. De rechtbank heeft de beroepen op 26 november 2024 behandeld, waarbij zowel de gemachtigde van ACOM als vertegenwoordigers van de minister aanwezig waren. De rechtbank concludeert dat de minister de reikwijdte van de Woo-verzoeken te beperkt heeft opgepakt en dat er onvoldoende is gezocht naar relevante documenten, zoals e-mails en WhatsApp-berichten. De rechtbank vernietigt de bestreden besluiten en draagt de minister op om binnen zes weken nieuwe besluiten te nemen, waarbij de rechtbank de minister ook verplicht om het griffierecht en proceskosten aan ACOM te vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummers: UTR 23/2789 en UTR 23/3069

uitspraak van de meervoudige kamer van 14 maart 2025 in de zaak tussen

Algemeen Christelijke Organisatie van Militairen, uit Zeist, eiseres

(gemachtigde: mr. J.S. Maas),
en

de minister van Defensie, verweerder

(gemachtigde: mr. E.C. Pietermaat).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van eiseres tegen de gedeeltelijke afwijzing van twee verzoeken op grond van de Wet open overheid (Woo) van eiseres.
1.1.
De minister heeft deze aanvragen met de besluiten van 2 juni 2022 gedeeltelijk afgewezen. Met de bestreden besluiten van 24 april 2023 op de bezwaren van eiseres is de minister bij de afwijzing van de aanvragen gebleven.
1.2.
De minister heeft op de beroepen gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft de beroepen op 26 november 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben namens eiseres: de gemachtigde van eiseres, [algemeen voorzitter ACOM], algemeen voorzitter van ACOM en [bestuurder ACOM], bestuurder van ACOM. Namens de minister hebben deelgenomen: de gemachtigde van de minister, [medewerker 1] en mr. [medewerker 2], beide werkzaam bij het ministerie van Defensie.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de gedeeltelijke afwijzingen van de Woo-verzoeken van eiseres. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres. De rechtbank is van oordeel dat de minister de bestreden besluiten onzorgvuldig heeft voorbereid en onvoldoende heeft gemotiveerd
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
3. De rechtbank beoordeelt eerst het beroep over het Woo-verzoek over (kort gezegd) beloning met zaaknummer UTR 23/2789, vervolgens het beroep over het Woo-verzoek over (kort gezegd) aantallen en een vaststellingsovereenkomst met zaaknummer UTR 23/3069. Aan het eind van de uitspraak zal de rechtbank één oordeel geven over beide zaken.
Woo-verzoek beloning UTR 23/2789
4. Eiseres heeft op 4 maart 2022 verzocht om een afschrift van het uitgevoerde onderzoek naar de inhoud, de bedoeling, de begrenzing en de grondslag van de afspraken over de beloning van de huidige en voormalige Krijgsmachtadjudant en de huidige en toenmalige defensieonderdeeladjudanten. Ook verzocht eiseres om alle relevante documentatie over het onderzoek. Daartoe behoren ook notities, e-mails en WhatsApp- berichten en/of sms-berichten van betrokken functionarissen en eventuele informatie-uitwisselingen tussen Defensie en de landsadvocaat over dit onderwerp.
5. De minister heeft een zoekslag gedaan en 71 documenten gevonden die betrekking hebben op het onderwerp. Vier documenten heeft de minister niet openbaar gemaakt omdat ze buiten de reikwijdte van het verzoek vallen. 28 documenten zijn niet openbaar gemaakt op basis van een van de uitzonderingsgronden of omdat ze dubbel zijn met een ander document van de lijst dat al openbaar is gemaakt en één document is volledig openbaar gemaakt. De toepaste uitzonderingsgronden zijn: persoonlijke levenssfeer op grond van artikel 5.1, tweede lid, aanhef en onder e, van de Woo, belang van goed functioneren van de staat op grond van artikel 5.1, tweede lid, aanhef en onder i, van de Woo en intern beraad met persoonlijke beleidsopvattingen op grond van artikel 5.2, eerste lid, van de Woo.
Bezwaarschriftencommissie
6. Tegen de beslissing van 2 juni 2022 is eiseres in bezwaar gegaan. De bezwaarschriftencommissie heeft op 6 april 2023 de minister geadviseerd om elf documenten opnieuw te beoordelen omdat integrale weigering op grond van artikel 5.2, eerste lid, van de Woo, niet mag. Zeven documenten zouden alsnog openbaar gemaakt kunnen worden met inachtneming van de weigeringsgronden persoonlijke levenssfeer en het belang van goed functioneren van de staat. De overige drie documenten hoeven niet openbaar gemaakt te worden omdat de inhoud identiek is aan de eerder beoordeelde documenten.
Beslissing op bezwaar
7. In de beslissing op bezwaar (bestreden besluit) heeft de minister aangegeven niet in te stemmen met het advies over het openbaar maken van de documenten. Concepten worden in beginsel niet verstrekt omdat de documenten in die fase nog vorm moeten krijgen en er ruimte moet zijn voor persoonlijke beleidsopvattingen. Alleen als door het niet verstrekken van concepten een onjuist of onvolledig beeld ontstaat over het besluit-vormingsproces is er reden om concepten te verstrekken. Dat is hier niet het geval, zo stelt de minister.
Motivering
8. Eiseres is tegen het bestreden besluit in beroep gegaan. Als eerste heeft eiseres aangevoerd dat de minister gebrekkig heeft gemotiveerd waarom sommige documenten niet openbaar zijn gemaakt.
9. In het verweerschrift heeft de minister het bestreden besluit wat betreft de motivering nader toegelicht en aangegeven dat het bestreden besluit te kort schiet. De minister heeft daarbij alsnog twee documenten openbaar gemaakt. Reeds hierom is het beroep gegrond, het bestreden besluit bevat namelijk een motiveringsgebrek. De rechtbank zal beoordelen of de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand kunnen blijven. De rechtbank beoordeelt het beroep aan de hand van de gronden die eiseres heeft aangevoerd.
Reikwijdte Woo-verzoek
10. Eiseres heeft aangevoerd dat de minister de reikwijdte van het Woo-verzoek te beperkt heeft opgepakt. Ook e-mailberichten, sms-berichten en WhatsApp-berichten vallen hier onder. Ter zitting heeft eiseres toegelicht dat er een indicatie is dat er meer documenten moeten zijn, aangezien eiseres op 13 juli 2021 met mevrouw [medewerker 1] heeft gemaild. Die mailwisseling was voorafgaand aan het Woo-verzoek, specifiek over de onderwerpen waar het Woo-verzoek nu over gaat. Er is ook veelvuldig gemaild en er zijn WhatsApp-berichten gestuurd met de plaatsvervangend secretaris-generaal over deze zaak.
11. De minister heeft ter zitting, aan de hand van het bestreden besluit, toegelicht dat en hoe er een zoekslag heeft plaatsgevonden, waarbij ook een uitvraag is gedaan naar telefoons, en sms-berichten en WhatsApp berichten daarin. Daar is niks uitgekomen. Over het e-mailbericht van 13 juli 2021 met mevrouw [medewerker 1] heeft de minister toegelicht dat er contact is geweest naar aanleiding van een eerder Woo-verzoek, maar dat dit geen onderdeel is van het onderhavige Woo-verzoek.
12. De rechtbank kan de minister volgen dat er een zorgvuldige uitvraag heeft plaatsgevonden. De rechtbank heeft de onderliggende stukken bekeken en heeft daarin geen aanwijzingen gevonden dat er meer stukken zouden moeten zijn. Ook in wat eiseres naar voren brengt, ziet de rechtbank geen aanwijzing dat er meer stukken zouden moeten zijn. Overigens valt niet in te zien dat eiseres dit standpunt niet eerder heeft aangevoerd.
Persoonlijke levenssfeer
13. Eiseres heeft in beroep aangevoerd dat de minister de uitzonderingsgrond van de persoonlijke levenssfeer onjuist heeft toegepast. Ter zitting heeft eiseres toegelicht dat zij de rechtbank verzoekt om alleen te toetsen of de minister de weigeringsgrond juist heeft toegepast.
14. Uit artikel 5.1, eerste lid, aanhef en onder d, van de Woo, volgt dat persoonsgegevens niet openbaar worden gemaakt. De rechtbank stelt voorop dat uit vaste jurisprudentie [1] volgt dat de namen van personen die niet uit hoofde van hun functie naar buiten treden niet openbaar gemaakt hoeven te worden. Ter zitting heeft eiseres aangevoerd dat alle defensieonderdelen en de daar werkende medewerkers op internet staan en dat personen werkzaam bij Defensie ook op LinkedIn staan met hun functietitel. Daaruit volgt dat zij in de openbaarheid treden. De rechtbank overweegt dat als personen hun functienaam op LinkedIn vermelden, dit niet betekent dat zij in de openbaarheid treden wegens hun functie. Deze informatie wordt op LinkedIn geplaatst door een medewerker zelf, als privépersoon, en niet namens of onder verantwoordelijkheid van hun werkgever. Dat verder een (aantal) namen van medewerkers op de website van de Defensie wordt genoemd, maakt evenmin dat zij wegens hun functie in de openbaarheid treden. [2]
15. Ook volgt de rechtbank het standpunt van de minister dat als er maar één iemand is die een bepaalde functie heeft, de functienaam ook kan worden gelakt. Die functienaam is dan immers te herleiden tot een persoon. Ter zitting heeft de minister nog gezegd dat het eiseres nu lijkt te gaan om het verkrijgen van de namen van de ambtenaren die zijn gelakt. De rechtbank stelt vast dat dit niet het geval is. Het verzoek van eiseres heeft geleid tot de documenten die nu deels gelakt voorliggen, en daar heeft eiseres haar beroepsgronden op gericht.
16. De rechtbank heeft alle documenten bekeken en heeft het volgende geconstateerd. In document 1, pagina 3, randnummer 12, is een gegeven (de derde lakking) wel gelakt, terwijl dat gegeven in document 1.2, pagina 1, randnummer 1, niet is gelakt. Deze inconsequentie moet de minister herstellen door ofwel het gegeven in het tweede document te lakken, dan wel het gegeven in het eerste document openbaar te maken. Verder heeft de rechtbank geconstateerd dat in document 1.3, pagina 2, randnummer 4, een woord (de enige lakking) ten onrechte is gelakt, omdat dat niet te herleiden is tot personen. De minister moet dit woord alsnog openbaar maken. Bij de rest van de documenten heeft de minister de uitzonderingsgrond op een juiste manier toegepast.
Belang van goed functioneren van de Staat
17. Eiseres heeft daarnaast aangevoerd dat het niet duidelijk is waarom het procesadvies van de landsadvocaat (document 6.1. en document 5.2) de staat zou schaden. Volgens eiseres is dat geen rechtvaardiging om informatie achter te houden.
18. De minister heeft zich hierover op het standpunt gesteld dat het belang van openbaarmaking niet opweegt tegen openbaarmaking van het procesadvies. De Staat moet de gelegenheid hebben om vertrouwelijk advies in te winnen over de sterke en zwakke kanten van een juridisch standpunt.
19. Uit artikel 5.1, tweede lid, aanhef en onder i, van de Woo volgt dat openbaarmaking achterwege blijft als openbaarmaking niet opweegt tegen het belang van het goed functioneren van de Staat.
20. De rechtbank is van oordeel dat de minister documenten 6.1. en 5.2 op juiste gronden niet openbaar heeft gemaakt. Uit de uitspraak van de Afdeling van 19 januari 2022 [3] volgt namelijk dat een bestuursorgaan in vertrouwen moet kunnen overleggen over een proces met zijn advocaat om een processtrategie te kunnen bepalen. Het document bevat een procesadvies en uit het document leidt de rechtbank af dat het procesadvies betrekking heeft op lopende procedures.
Intern beraad met persoonlijke beleidsopvattingen
21. Verder heeft eiseres aangevoerd dat de minister niet duidelijk heeft gemaakt welke onderdelen in de documenten die een concept zijn een intern karakter hebben omdat ze een persoonlijke beleidsopvatting betreffen. Het is ook niet duidelijk welke documenten informatie bevatten die wel of niet verweven is met feitelijke informatie. De bij de minister aanwezige en gebruikte Woo-instructie, waar het beleid in staat dat concepten in principe niet openbaar worden gemaakt, klopt niet. Ook concepten kunnen informatie bevatten die openbaar gemaakt moet worden.
22. De minister heeft in het verweerschrift nader toegelicht dat de documenten waarop deze weigeringsgrond is toegepast louter ambtelijke suggesties in concepten bevatten. Openbaarmaking van deze concepten draagt daarom niet bij aan het vergroten van inzicht in het besluitvormingsproces. In het verweerschrift heeft de minister verder het standpunt in het bestreden besluit genuanceerd, doordat de minister heeft aangegeven dat hij wel naar elk document heeft gekeken en per document een toelichting heeft gegeven.
23. Op grond van 5.2, eerste lid, van de Woo, wordt geen informatie verstrekt uit documenten die zijn opgesteld ten behoeve van intern beraad waarin persoonlijke beleidsopvattingen zijn opgenomen. Onder persoonlijke beleidsopvattingen worden verstaan ambtelijke adviezen, visies, standpunten en overwegingen ten behoeve van intern beraad, niet zijnde feiten, prognoses, beleidsalternatieven, de gevolgen van een bepaald beleidsalternatief of andere onderdelen met een overwegend objectief karakter.
24. Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling [4] volgt dat voor de beoordeling of documenten persoonlijke beleidsopvattingen bevatten, het bepalend is of het gaat om opvattingen, voorstellen, aanbevelingen of conclusies van een of meer personen over een bestuurlijke aangelegenheid en de daartoe aangevoerde argumenten. In artikel 5.2, eerste lid, van de Woo is een beperking opgenomen over persoonlijke beleidsopvattingen in documenten die zijn opgesteld ten behoeve van intern beraad, omdat ambtenaren de vrijheid moeten hebben ongehinderd hun bijdrage te leveren aan de voorbereiding of uitvoering van beleid, en daarover ongehinderd te kunnen studeren, te brainstormen, anderszins te overleggen, nota's te schrijven, et cetera. Feitelijke gegevens zijn geen persoonlijke beleidsopvattingen en kunnen niet op grond van artikel 5.2, eerste lid, van de Woo worden geweigerd. Voor zover feiten dermate nauw met persoonlijke beleidsopvattingen zijn verweven dat het niet mogelijk is deze daarvan te scheiden, moeten deze wel als zodanig worden aangemerkt. Verder volgt uit vaste jurisprudentie van de Afdeling dat een bestuursorgaan per zelfstandig onderdeel van een document moet beoordelen of het persoonlijke beleidsopvattingen bevat. [5]
25. De rechtbank constateert dat de minister in het verweerschrift heeft toegegeven dat de motivering in het bestreden besluit over de concepten te kort schiet. Ook hierom is het beroep gegrond. De rechtbank heeft de documenten bekeken en beoordeeld of de documenten in zijn geheel geweigerd kunnen worden op grond van de uitzonderingsgrond ‘intern beraad met persoonlijke beleidsopvattingen’. Daarbij heeft de rechtbank gekeken of de documenten alleen informatie bevatten die zo is verweven met feitelijke gegevens, waardoor de documenten geweigerd kunnen worden. Ook heeft de rechtbank beoordeeld of de minister per zelfstandig onderdeel heeft beoordeeld of het persoonlijke beleidsopvattingen bevat. De rechtbank benoemt hieronder wat het oordeel van de rechtbank is over de genoemde documenten.
26. Document 2.1: Niet is gebleken dat de minister per zelfstandig onderdeel van het document heeft gekeken of sprake is van intern beraad en informatie die zo is verweven met feitelijke informatie waardoor het document geheel geweigerd kon worden. Op pagina 1, bij het tweede bolletje, pagina 2, bij het tweede bolletje, pagina 3, bij het eerste bolletje, en pagina 4 bij het tweede bolletje, lijkt bijvoorbeeld geen sprake te zijn van persoonlijke beleidsopvattingen, maar van feitelijke gegevens. Deze gegevens zou de minister wel openbaar kunnen maken.
27. Documenten 3.1, 4.1, 5.3, 6.5, 7.1, 11.1, 13.1, 14.2, 18.1 en 22.1: het is de rechtbank niet gebleken dat de minister deze documenten heeft vergeleken met de eindversies van deze concepten om te beoordelen welke onderdelen persoonlijke beleidsopvattingen zijn en welke niet. De rechtbank heeft verder gezien dat er in deze documenten ook feitelijke gegevens staan in de opmerkingen in de kantlijn en in de ‘track changes’ die zijn opgenomen in de documenten. Dat het volgens de minister hierbij louter gaat om ambtelijke suggesties die niets zouden zeggen over het besluitvormingsproces, is daarom onjuist.
28. Document 19.4: Bij dit document is niet gebleken dat de minister per zelfstandig onderdeel heeft beoordeeld of sprake is van een persoonlijke beleidsopvatting of niet.
29. De slotsom over de weigeringsgrond intern beraad met persoonlijke beleidsopvattingen is dat de minister de weigering van de genoemde documenten onzorgvuldig heeft voorbereid en onvoldoende heeft gemotiveerd.
Conclusie Woo-verzoek beloning UTR 23/2789
30. De rechtbank komt gelet op het voorgaande tot de conclusie dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit niet in stand kunnen blijven. De rechtbank zal het beroep gegrond verklaren en de minister opdracht geven om een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen.
Woo-verzoek aantallen en een vaststellingsovereenkomst UTR 23/3069
31. In het tweede Woo-verzoek van 4 maart 2022 heeft eiseres verzocht om opgave van het aantal militairen met een effectieve rang van adjudant per operationeel commando die een financiële rang van majoor/luitenant ter zee der eerste klasse hebben. Ook is gevraagd om alle relevante documentatie met betrekking tot effectuering van de vaststellingsovereenkomst van een specifieke functionaris.
32. De minister heeft naar aanleiding van het tweede Woo-verzoek een zoekslag verricht. Met het besluit van 2 juni 2022 heeft de minister een overzicht verstrekt van het aantal militairen met een effectieve rang van majoor/luitenant ter zee der eerste klasse. Ook heeft de minister elf documenten over effectuering van een vaststellingsovereenkomst van een specifieke functionaris gevonden. Documenten 1-5 en 9-10 heeft de minister gedeeltelijk openbaar gemaakt, met uitzondering van persoonsgegevens op grond van artikel 5.1, eerste lid, aanhef en onder d, van de Woo. Document 6 en 7 zijn niet openbaar gemaakt op grond van artikel 5.1, tweede lid, aanhef en onder e, van de Woo. Documenten 8 en 11 bevatten een procesadvies en zijn niet openbaar gemaakt omdat dit de procespositie van de Staat kan schaden, op grond van artikel 5.1, tweede lid, aanhef en onder i, van de Woo.
Beslissing op bezwaar
33. Tegen het besluit van 2 juni 2022 is eiseres in bezwaar gegaan. De bezwaarschriftencommissie heeft in het advies aangegeven dat de zoekslag voldoende is geweest en dat de reikwijdte van het onderzoek niet te strikt is geweest. Verder is niet aannemelijk gemaakt dat het belang van openbaarheid van namen opweegt tegen het belang van de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer. Over het procesadvies van de landsadvocaat heeft de bezwaarschriftencommissie aangegeven dat het publieke belang niet opweegt tegen het belang van als openbaarmaking niet opweegt tegen het belang van het goed functioneren van de Staat. De minister heeft het advies van de bezwaarschriftencommissie overgenomen en het bezwaar ongegrond verklaard.
Reikwijdte van het verzoek
34. Eiseres heeft aangevoerd dat de minister de reikwijdte van het Woo-verzoek te beperkt heeft opgepakt. Ook e-mailberichten, sms-berichten en WhatsApp-berichten vallen hier onder.
35. De rechtbank is van oordeel dat de minister onvoldoende heeft toegelicht of ook is gezocht naar e-mailberichten, sms-berichten en WhatsApp-berichten. Ter zitting heeft de rechtbank de minister voorgehouden dat in de openbaargemaakte stukken iets staat over het versturen van een app in verband met een vaststellingsovereenkomst. Op pagina 4 van document 4 staat namelijk: “
(…) heeft op 6 november 2020 o.b.v. zijn eigen informatie vastgesteld dat hij rond 23 november 2020 een app heeft gestuurd naar (…) om over de VSO te spreken.” Daarop heeft de minister eerst aangegeven dat hij niet weet of zo specifiek is gezocht. Daarna heeft de minister aangegeven dat er heel specifiek is uitgevraagd of er ook sms’jes en WhatsApp-berichten zijn. Daar zou niks uit zijn gekomen. Het is de rechtbank door deze dubbelzinnige toelichting onduidelijk gebleven of de minister daadwerkelijk heeft gezocht naar e-mailberichten, sms-berichten en WhatsApp-berichten. Dat het in document 4 genoemde WhatsApp-bericht niet zou zien op het Woo-verzoek, zoals de minister nog heeft aangevoerd, volgt de rechtbank niet. Het bestreden besluit bevat hierdoor een zorgvuldigheids- en motiveringsgebrek. De minister zal opnieuw navraag moeten doen en op schrift moeten stellen of er is gezocht naar sms-berichten en WhatsApp-berichten.
Persoonlijke levenssfeer
36. Eiseres heeft verder in beroep aangevoerd dat de minister ten onrechte de uitzonderingsgrond van de persoonlijke levenssfeer onjuist heeft toegepast. Ter zitting heeft eiseres toegelicht dat zij de rechtbank verzoekt om alleen te toetsen of de minister de weigeringsgrond juist heeft toegepast.
37. De rechtbank heeft alle documenten beoordeeld en komt tot de conclusie dat de minister de uitzonderingsgrond van de persoonlijke levenssfeer op een juiste manier heeft toegepast. De minister heeft alleen gegevens gelakt die te herleiden zijn tot personen.
Belang van goed functioneren van de staat
38. Eiseres heeft daarnaast aangevoerd dat het niet duidelijk is waarom het procesadvies van de landsadvocaat in de documenten 8 en 11 de staat zou schaden. Volgens eiseres houdt het niet openbaar maken verband met de mogelijkheid dat aan het licht komt dat de handelswijze van de minister op gespannen voet staat met het regulier gevoerde Defensiebeleid. Dit weegt niet op tegen het belang van verstrekken van informatie waaruit kan volgen dat beleid van minister in strijd is met het rechtspositiereglement van militaire ambtenaren en/of afspraken die de minister in het verleden heeft gemaakt met de betrokken militaire vakcentrales.
39. De minister heeft zich hierover op het standpunt gesteld dat het belang van openbaarmaking niet opweegt tegen openbaarmaking van het procesadvies. Deze correspondentie hoeft niet openbaar gemaakt te worden ter bescherming van de procespositie van de Staat. De Staat moet de gelegenheid hebben om vertrouwelijk advies in te winnen over de sterke en zwakke kanten van een juridisch standpunt.
40. Uit artikel 5.1, tweede lid, onder i, van de Woo volgt dat openbaarmaking achterwege blijft als openbaarmaking niet opweegt tegen het belang van het goed functioneren van de Staat.
41. De rechtbank is van oordeel dat de minister het procesadvies in de documenten 8 en 11 op juiste gronden niet openbaar heeft gemaakt. Uit de uitspraak van de Afdeling van 19 januari 2022 [6] volgt dat een bestuursorgaan in vertrouwen moet kunnen overleggen over een proces met zijn advocaat om een processtrategie te kunnen bepalen. De documenten bevatten procesadviezen en uit de documenten leidt de rechtbank af dat de procesadviezen nog steeds betrekking hebben op lopende procedures. De beroepsgrond van eiseres slaagt niet.
Conclusie Woo-verzoek vaststellingsovereenkomsten UTR 23/3069
42. De rechtbank komt gelet op het voorgaande tot de conclusie dat het bestreden besluit onzorgvuldig is voorbereid en onvoldoende is gemotiveerd. De rechtbank zal het beroep gegrond verklaren en de minister opdracht geven om een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen.

Conclusie en gevolgen

43. De beroepen zijn gegrond omdat de bestreden besluiten onzorgvuldig zijn voorbereid (strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht, hierna Awb) en ondeugdelijk zijn gemotiveerd (strijd met artikel 3:46 van de Awb). De rechtbank vernietigt daarom de bestreden besluiten. De rechtbank ziet geen reden om de rechtsgevolgen van de besluiten in stand te laten of zelf een beslissing over de twee Woo-verzoeken te nemen. De rechtbank ziet ook geen aanleiding de minister in de gelegenheid te stellen het gebrek te herstellen met een betere motivering of een ander besluit (een zogenoemde bestuurlijke lus). Dit omdat er nader onderzoek nodig is van de minister. De rechtbank bepaalt daarom dat de minister nieuwe besluiten moet nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank geeft de minister hiervoor zes weken.
44. Omdat de beroepen gegrond zijn, moet de minister het griffierecht aan eiseres vergoeden en krijgt eiseres ook een vergoeding van haar proceskosten. De minister moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding berekent de rechtbank op basis van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) en bedraagt € 907,-. De gemachtigde van eiseres heeft niet de beroepschriften opgesteld, zodat alleen een vergoeding wordt toegekend voor de behandeling ter zitting. Omdat sprake is van samenhangende zaken als bedoeld in artikel 3 van het Bpb kent de rechtbank 1 punt toe voor de behandeling ter zitting, met een waarde van € 907,-. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart de beroepen gegrond;
- vernietigt de besluiten van 24 april 2023;
- draagt de minister op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak twee nieuwe besluiten te nemen op de bezwaarschriften met inachtneming van deze uitspraak;
- bepaalt dat de minister het griffierecht van € 730,- (twee keer € 365,-) aan eiseres moet vergoeden;
- veroordeelt de minister tot betaling van € 907,- aan proceskosten aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Eversteijn, voorzitter, en mr. I. Helmich en mr. J.A.C.M. Nielen, leden, in aanwezigheid van mr. A. Wilpstra-Foppen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 14 maart 2025.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 31 januari 2018, ECLI:NL:RVS:2018.321.
2.Zie in dit verband de uitspraak van de Afdeling van 25 september 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3253.
4.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 20 december 2023, ECLI:NL:RVS:2023:4754.
5.Zie de uitspraak van de Afdeling van 1 juni 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1542.