ECLI:NL:RBMNE:2025:1380

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
25 februari 2025
Publicatiedatum
27 maart 2025
Zaaknummer
588045 KG ZA 25-34
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervangende toestemming voor vakantie in kort geding met betrekking tot gezaghebbende ouders

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 25 februari 2025 uitspraak gedaan in een kort geding over vervangende toestemming voor een vakantie. De eiseres, die met de kinderen op skivakantie wilde, had toestemming nodig van de gedaagde, de andere ouder. De gedaagde had aanvankelijk toestemming geweigerd, maar gaf deze uiteindelijk alsnog. De eiseres trok haar vordering tot vervangende toestemming in, maar eiste wel dat de gedaagde in de proceskosten werd veroordeeld. De voorzieningenrechter oordeelde dat de gedaagde misbruik had gemaakt van haar bevoegdheid als gezaghebbende ouder door pas op het laatste moment toestemming te geven. Dit werd gezien als een poging om grip te krijgen op de situatie, wat niet rechtens te respecteren was. De voorzieningenrechter besloot de gedaagde in de proceskosten te veroordelen, maar begrootte deze op basis van het liquidatietarief en niet op de werkelijk gemaakte kosten. De gedaagde werd veroordeeld tot betaling van € 1.387,45 aan proceskosten, te vermeerderen met wettelijke rente indien niet tijdig betaald. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard en het meer of anders gevorderde werd afgewezen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Familierecht
locatie Utrecht
zaaknummer / rolnummer: C/16/588045 / KG ZA 25-34
Vonnis in kort geding van 25 februari 2025
in de zaak van
[eiseres] ,
wonend in [woonplaats] ,
eiseres,
advocaat: mr. A.M.E. Derks,
tegen
[gedaagde],
wonend in [woonplaats] ,
gedaagde,
advocaat: mr. mr. S. Kocak.
Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
De voorzieningenrechter heeft de volgende stukken ontvangen:
  • de dagvaarding met producties;
  • het bericht van [eiseres] van 6 februari 2025.
1.2.
De zitting vond plaats op 11 februari 2025. Aanwezig waren partijen met hun advocaten.
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.Korte voorgeschiedenis

2.1.
Partijen zijn met elkaar getrouwd geweest. Zij hebben samen drie minderjarige kinderen over wie zij beiden het gezag hebben. Zij wonen bij [eiseres] .
2.2.
[eiseres] wil tijdens de voorjaarsvakantie 2025 met de kinderen op skivakantie. Zij heeft hiervoor [gedaagde] toestemming nodig.
2.3.
[gedaagde] heeft die toestemming (alsnog) gegeven en daartoe de benodigde formulieren ondertekend. [eiseres] heeft vervolgens haar vordering strekkend tot vervangende toestemming ingetrokken. Zij wil nog wel dat [gedaagde] veroordeeld wordt in de reële proceskosten van € 3.295,50, te vermeerderen met de wettelijke rente.

3.De beoordeling

3.1.
De voorzieningenrechter zal [eiseres] vordering deels toewijzen en [gedaagde] veroordelen in de proceskosten. Hij zal de proceskosten evenwel begroten aan de hand van het liquidatietarief en [gedaagde] niet veroordelen in de werkelijk gemaakte proceskosten.
3.2.
Het uitgangspunt bij proceskosten is dat de partij die (grotendeels) in het ongelijk wordt gesteld, in de kosten wordt veroordeeld (artikel 237 van het Wetboek van burgerlijke rechtsvordering). In familierechtzaken is het gebruik ontwikkeld de proceskosten te compenseren. Dit gebruik is zo wijdverbreid dat compensatie van proceskosten in dergelijke zaken eerder regel dan uitzondering is. In dit geval ziet de voorzieningenrechter evenwel voldoende aanleiding [gedaagde] in de proceskosten te veroordelen.
3.3.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft [gedaagde] door pas in een laat stadium toestemming te geven misbruik gemaakt van de bevoegdheid die zij heeft als gezaghebbende ouder. Zij heeft aanvankelijk haar toestemming geweigerd in een poging grip te krijgen op de situatie. [gedaagde] ziet haar kinderen alleen nog onder begeleiding van hulpverlening en dan slechts gedurende anderhalf uur per week. Zij voelt zich hierdoor machteloos en geen volwaardige ouder. Hoewel de voorzieningenrechter zich de machteloosheid en pijn kan voorstellen van een ouder een kind maar beperkt ziet, is dat geen rechtens te respecteren reden de andere ouder geen toestemming te geven met de kinderen op vakantie te gaan. Door zo te handelen, heeft [gedaagde] haar gezag gebruikt om iets anders te bereiken. Daar is gezag niet voor bedoeld. Dat [eiseres] met [gedaagde] familie op vakantie gaat, is pijnlijk, maar maakt het voorgaande niet anders.
3.4.
Ook de omstandigheid dat er nog geen kosten voor de vakantie zelf zijn gemaakt, is – anders dan [gedaagde] kennelijk meent – geen reden haar niet in de proceskosten te veroordelen. Voor de vraag of een ouder wel of geen toestemming moet geven voor een vakantie, is de omstandigheid of er voor de vakantie wel of niet al kosten zijn gemaakt, in beginsel niet relevant. Bovendien heeft [eiseres] wel kosten gemaakt om de benodigde toestemming alsnog te krijgen door een advocaat in te schakelen.
3.5.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft [eiseres] ook niet nodeloos geprocedeerd. De schriftelijke toestemming van [gedaagde] dateert van 6 februari 2025 en dat is na het betekenen van de dagvaarding.
3.6.
Het uitgangspunt bij een proceskostenveroordeling in kort geding is dat de advocaatkosten worden begroot op basis van het liquidatietarief. Onder uitzonderlijke omstandigheden kan hiervan worden afgeweken en komen de werkelijk gemaakte advocaatkosten voor vergoeding in aanmerking. Van deze uitzonderlijke omstandigheden is in deze zaak geen sprake. De voorzieningenrechter begroot en specificeert de proceskosten daarom als volgt:
- kosten dagvaarding: € 145,45
- salaris advocaat: € 1.107,- (kort geding van gemiddelde zwaarte)
- nakosten:
€ 135,-(plus verhoging zoals vermeld in de beslissing) € 1.387,45

4.De beslissing

De voorzieningenrechter:
4.1.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van [eiseres] , begroot op € 1.387,45, te betalen binnen 14 dagen na aanschrijving daartoe. Als [gedaagde] niet tijdig aan deze veroordeling voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, moet zij ook de kosten van betekening betalen,
4.2.
veroordeelt [gedaagde] in de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 van het Burgerlijk Wetboek over de proceskosten, als deze niet binnen 14 dagen na aanschrijving zijn voldaan,
4.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
4.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.E. Heinemann, voorzieningenrechter, en in het openbaar uitgesproken op 25 februari 2025.