In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland, gedaan op 26 maart 2025, is het beroep van eiser gegrond verklaard. Eiser had een aanvraag ingediend voor aanvullende compensatie voor werkelijke schade bij de Commissie Werkelijke Schade, welke aanvraag op 28 december 2022 was ingediend en op 2 januari 2023 door verweerder was ontvangen. Eiser stelde dat verweerder niet tijdig had beslist op zijn aanvraag. Na een aantal correspondenties tussen partijen, waaronder een verweerschrift van verweerder op 8 augustus 2024 en een aanvullend verweerschrift op 6 maart 2025, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten zonder dat partijen gebruik hebben gemaakt van hun recht om gehoord te worden.
De rechtbank overweegt dat tegen het niet tijdig nemen van een besluit beroep kan worden ingesteld, en dat in dit geval de beslistermijn is overschreden. Eiser heeft verweerder op 22 januari 2024 in gebreke gesteld, en heeft meer dan twee weken later, op 1 augustus 2024, beroep ingesteld. De rechtbank concludeert dat het beroep gegrond is, omdat verweerder nog geen nieuw besluit heeft genomen. De rechtbank draagt verweerder op om binnen zes weken na verzending van de uitspraak een besluit op de aanvraag bekend te maken. Tevens wordt er een dwangsom van € 50,- per dag opgelegd voor elke dag dat verweerder de termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-.
Daarnaast heeft de rechtbank bepaald dat eiser recht heeft op een vergoeding van de proceskosten, die door verweerder moet worden betaald. De proceskostenvergoeding is vastgesteld op € 453,50, en verweerder moet ook het griffierecht van € 51,- aan eiser vergoeden. De uitspraak is openbaar gedaan en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.