ECLI:NL:RBMNE:2025:1365

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
24 februari 2025
Publicatiedatum
27 maart 2025
Zaaknummer
UTR 23/6075
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Einduitspraak na tussenuitspraak inzake arbeidsongeschiktheid en besluitvorming door het Uwv

Op 24 februari 2025 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tussen eiseres en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) over de arbeidsongeschiktheid van eiseres. Deze uitspraak volgt op een eerdere tussenuitspraak van 17 mei 2024, waarin de rechtbank het Uwv de gelegenheid gaf om een gebrek in het bestreden besluit te herstellen. Het Uwv heeft hierop gereageerd door een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen op 15 november 2024, waarin het bezwaar van eiseres alsnog gegrond werd verklaard. Eiseres werd op de beoordelingsdatum, 13 maart 2022, volledig maar niet duurzaam arbeidsongeschikt bevonden. De rechtbank oordeelde dat het Uwv terecht had besloten dat er een redelijke verwachting was dat verbetering van de belastbaarheid zou optreden, en dat de eerdere beslissing niet duurzaam was. Het beroep tegen het eerste besluit werd niet-ontvankelijk verklaard, terwijl het beroep tegen het tweede besluit ongegrond werd verklaard. De rechtbank heeft het Uwv opgedragen om het griffierecht en de proceskosten aan eiseres te vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 23/6075

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 februari 2025 in de zaak tussen

[eiseres] , eiseres,

(gemachtigde: [gemachtigde] )
en

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, (het Uwv), verweerder

(gemachtigde: M.A. Oldenburg).

Procesverloop

1. Op 17 mei 2024 heeft de rechtbank in deze zaak een tussenuitspraak (de tussenuitspraak) gedaan. Voor het procesverloop tot dat moment verwijst de rechtbank naar die uitspraak.
1.1
In de tussenuitspraak heeft de rechtbank het Uwv in de gelegenheid gesteld om binnen zes weken na verzending van de tussenuitspraak, met inachtneming van wat in de tussenuitspraak is overwogen, het geconstateerde gebrek in het bestreden besluit van 31 oktober 2023 te herstellen.
1.2
Het Uwv heeft van die gelegenheid gebruik gemaakt. Op 15 november 2024 heeft het Uwv een nieuwe beslissing op bezwaar (het bestreden besluit 2) genomen die in de plaats is getreden van de beslissing op bezwaar van 31 oktober 2023 (het bestreden besluit 1). Eiseres heeft op 4 december 2024 een zienswijze ingediend. Op 8 januari 2025 heeft het Uwv hierop gereageerd.
1.3
De rechtbank heeft bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft en heeft het onderzoek gesloten.

Overwegingen

De tussenuitspraak
2. In de tussenuitspraak heeft de rechtbank geconcludeerd dat de verzekeringsarts niet voldoende heeft gemotiveerd op welke manier rekening is gehouden met de hoofdpijn die eiseres ervaart en die volgens de neuroloog wordt uitgelokt door prikkels. Uit het rapport en de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) blijkt dat de verzekeringsartsen rekening hebben gehouden met de behoefte om te herstellen van de hoofdpijnen, maar uit de rapporten blijkt niet dat zij ook hebben meegewogen dat deze hoofdpijnen voorkomen kunnen worden door rekening te houden met de prikkelgevoeligheid van eiseres.
2.2
Deze uitspraak bouwt voort op de tussenuitspraak. De rechtbank blijft bij al wat zij in de tussenuitspraak heeft overwogen en beslist, tenzij hierna uitdrukkelijk anders wordt overwogen.
Herstelpoging van het Uwv
3. Het Uwv heeft naar aanleiding van de tussenuitspraak een neurologische expertise laten verrichten door prof. dr. P. Portegies verbonden aan EC VerzuimDiagnostiek (de deskundige). De deskundige heeft gerapporteerd in het expertiseverslag van 21 augustus 2024 (het expertiserapport). Naar aanleiding van dit rapport heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep de belastbaarheid van eiseres in de FML gewijzigd en heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep geconcludeerd dat geen van de functies die tijdens de bezwaarprocedure werden geselecteerd nog passend zijn en er ook geen andere passende functies geduid konden worden.
3.1
Het Uwv heeft met het bestreden besluit 2 het bezwaar van eiseres daarom alsnog gegrond verklaard. Daarbij is bepaald dat eiseres op de beoordelingsdatum, 13 maart 2022, volledig maar niet duurzaam arbeidsongeschikt is bevonden in het kader van de Wet WIA. Het bestreden besluit 2 is in de plaats gekomen van het bestreden besluit 1 voor zover deze betrekking heeft op de mate van arbeidsongeschiktheid van eiseres. Volgens het Uwv is deze arbeidsongeschiktheid niet duurzaam, omdat een redelijke of goede verwachting bestaat dat verbetering van de belastbaarheid zal optreden. Het Uwv heeft tevens bepaald dat de proceskosten in bezwaar van € 1.248,- en het griffierecht van deze beroepsprocedure aan eiseres worden vergoed.
Beroep tegen het bestreden besluit 1
4. Eiseres heeft in haar reactie op het bestreden besluit 2 geen belang gesteld tegen het bestreden besluit 1. Dit betekent dat het procesbelang van eiseres bij het bestreden besluit 1 is komen te ontvallen. Zij heeft geen belang meer bij de verdere behandeling van het beroep tegen het bestreden besluit 1. Het beroep tegen het bestreden besluit 1 is daarom niet-ontvankelijk.
Beroep tegen het bestreden besluit 2
5. Op grond van artikel 6:19, eerste lid van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft het bezwaar of beroep van rechtswege mede betrekking op een besluit tot intrekking, wijziging of vervanging van het bestreden besluit, tenzij partijen daarbij onvoldoende belang hebben. Eiseres is het niet volledig eens met het bestreden besluit 2 en heeft dus belang bij de beoordeling van dit besluit. Het beroep van eiseres tegen het bestreden besluit 1 heeft daarom mede betrekking op het bestreden besluit 2.
5.1
Tussen partijen is in geschil of het Uwv terecht heeft beslist dat eiseres op 13 maart 2022 volledig maar niet duurzaam arbeidsongeschikt is. Volgens de rechtbank heeft het Uwv dit terecht gedaan. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. De rechtbank zal dit doen aan de hand van wat eiseres heeft aangevoerd als reactie op het bestreden besluit 2, de aanvullende beroepsgronden.
Beoordelingskader duurzaamheid
6. Volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is volgens artikel 4, eerste lid, van de Wet WIA hij die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Op grond van het tweede lid wordt onder duurzaam verstaan een medisch stabiele of verslechterende situatie. Volgens het derde lid wordt onder duurzaam mede verstaan een medische situatie waarbij op lange termijn een geringe kans op herstel bestaat. Volgens het beoordelingskader duurzaamheid is sprake van duurzame arbeidsongeschiktheid als verbetering van de belastbaarheid is uitgesloten of niet of nauwelijks te verwachten is. Daarnaast bevat het beoordelingskader duurzaamheid een stappenplan om de prognose van de arbeidsbeperkingen van de uitkeringsgerechtigde vast te stellen. Er wordt daarbij gekeken naar de medische situatie op de beoordelingsdatum.
6.1
De beoordeling eindigt in stap één als verbetering van de belastbaarheid is uitgesloten. Hiervan is sprake bij een progressief ziektebeeld zonder behandelmogelijkheden of een stabiel ziektebeeld zonder behandelmogelijkheden. Als de eerste stap niet leidt tot kwalificatie van duurzame arbeidsongeschiktheid, is verbetering van de belastbaarheid niet uitgesloten. Dan volgt de tweede stap. In stap twee geeft de verzekeringsarts aan hoeverre verbetering in het eerstkomende jaar te verwachten is. Er is ofwel een redelijke of goede verwachting dat verbetering van de belastbaarheid zal optreden dan wel verbetering van de belastbaarheid is niet of nauwelijks te verwachten. Als in het eerstkomende jaar niet of nauwelijks verbetering van de belastbaarheid wordt verwacht, beoordeelt de verzekeringsarts in het kader van stap drie of, en zo ja, in hoeverre, die verbetering van de belastbaarheid na het eerstkomende jaar nog kan worden verwacht.
Beoordeling van de aanvullende beroepsgronden
7. Volgens eiseres gaat de verzekeringsarts bezwaar en beroep er ten onrechte vanuit dat de klachten van eiseres zullen afnemen. Bij eiseres bestaan de klachten namelijk al 5,5 jaar. De verzekeringsarts bezwaar en beroep gaat er ook ten onrechte vanuit dat het vragen van advies aan de hoofdpijnspecialist van het LUMC in Leiden zal leiden tot een behandeling en dat die behandeling haar klachten zal doen afnemen. Dit zijn aannames en ‘wishful thinking’. De verzekeringsarts bezwaar en beroep had zelf de gangbare behandeling moeten benoemen en moeten motiveren dat die behandeling zal leiden tot een afname van klachten en afname van beperkingen.
7.1
Het Uwv verwijst naar hetgeen de verzekeringsarts bezwaar en beroep schrijft in het rapport van 16 oktober 2024.
7.2
De rechtbank stelt vast dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep in het rapport van 16 oktober 2024 beschrijft dat een verbetering van de belastbaarheid te verwachten was op de beoordelingsdatum. Allereerst omdat eiseres nog onder behandeling was bij de anesthesioloog en de psycholoog met het doel dat de klachten zouden verbeteren. Daarnaast schrijft de deskundige in het expertiserapport dat meestal geleidelijke verbetering optreedt bij klachten die zijn ontstaan bij schedel/hersenletsel, zoals bij eiseres het geval is. De deskundige heeft eiseres geadviseerd om advies te vragen bij de hoofdpijnspecialisten van het LUMC in Leiden. Het hele klachtenpatroon van eiseres is in de loop van deze 5,5 jaar wel iets verbeterd en dat is hoopgevend. Dat dergelijke hevige klachten jarenlang permanent aanwezig blijven komt niet vaak voor volgens de deskundige. Omdat eiseres nog onder behandeling was bij de anesthesioloog en de psycholoog en op basis van het advies uit het expertiserapport verwacht de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat de aangenomen beperking in de FML om alleen, of met nog één collega, te werken en de beperking op beeldschermwerk kan komen te vervallen. Toen deze beperkingen nog niet golden werd eiseres minder dan 80% arbeidsongeschikt geacht. Dit volgt uit de primaire beslissing van 10 januari 2023. Eiseres heeft geen andere medische stukken ingebracht om hiermee het gemotiveerde standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep te weerleggen. De rechtbank kan de motivering van de verzekeringsarts bezwaar en beroep volgen. De aanvullende beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

8. Zoals de rechtbank onder punt 4 heeft beschreven, is het beroep van eiseres tegen bestreden besluit 1 niet-ontvankelijk. Zoals de rechtbank onder punt 7.2 heeft beschreven is het beroep van eiseres tegen het bestreden besluit 2 ongegrond.
8.1
Gelet op het in de tussenuitspraak geconstateerde gebrek, moet het Uwv het griffierecht aan eiseres vergoeden. Het Uwv moet ook de proceskosten van eiseres vergoeden. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 2,5 punten op (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen op de zitting en 0,5 punt voor het indienen van een schriftelijke zienswijze na een bestuurlijke lus met een waarde per punt van € 907,-), bij een wegingsfactor 1. De vergoeding van de proceskosten bedraagt daarom in totaal € 2.267,50.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep tegen het bestreden besluit 1 niet-ontvankelijk;
- verklaart het beroep tegen het bestreden besluit 2 ongegrond;
- draagt het Uwv op het betaalde griffierecht van € 50,- aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt het Uwv in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 2.267,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Wolbrink, rechter, in aanwezigheid van mr. R. van Manen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 24 februari 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.