ECLI:NL:RBMNE:2025:1359

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
24 februari 2025
Publicatiedatum
27 maart 2025
Zaaknummer
UTR 24/4116
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om herziening van ongeldig verklaard rijbewijs door CBR

In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland op 24 februari 2025, wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn verzoek om herziening van de ongeldigverklaring van zijn rijbewijs door het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR) beoordeeld. Eiser had op 29 januari 2020 zijn rijbewijs ongeldig verklaard gekregen en verzocht op 11 januari 2024 om herziening van dit besluit. Het CBR wees dit verzoek af op 27 februari 2024 en bleef bij deze afwijzing na het indienen van bezwaar door eiser op 8 mei 2024.

De rechtbank oordeelt dat het beroep ongegrond is, omdat eiser niet heeft aangetoond dat er nieuwe feiten of veranderde omstandigheden zijn die een herziening van het besluit rechtvaardigen. Eiser had de mogelijkheid om bezwaar te maken tegen de ongeldigverklaring van zijn rijbewijs, maar heeft hiervan geen gebruik gemaakt. De rechtbank concludeert dat de afwijzing van het herzieningsverzoek door het CBR niet evident onredelijk is en dat de beroepsgronden van eiser onvoldoende concreet zijn om tot een ander oordeel te komen.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst erop dat eiser geen recht heeft op terugbetaling van griffierecht of vergoeding van proceskosten. Deze uitspraak is openbaar uitgesproken en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 24/4116

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 februari 2025 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser,

(gemachtigde: L. Beuk),
en

het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn verzoek om herziening.
1.1.
Het CBR heeft op 29 januari 2020 het rijbewijs van eiser ongeldig verklaard. Eiser heeft op 11 januari 2024 verzocht om herziening van dit besluit.
1.2.
Het CBR heeft het herzieningsverzoek op 27 februari 2024 afgewezen. Met het bestreden besluit van 8 mei 2024 op het bezwaar van eiser is het CBR bij die afwijzing gebleven.
1.3.
De rechtbank heeft partijen laten weten dat zij een zitting niet nodig vindt en gevraagd of zij het daarmee eens zijn. Omdat partijen daarna niet om een zitting hebben gevraagd, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten en de zaak niet behandeld op een zitting.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of het CBR terecht het verzoek om herziening heeft afgewezen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. De rechtbank oordeelt dat het beroep ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Bezwaargronden
4. De opmerking van eiser in zijn beroepschrift dat wat hij in bezwaar heeft aangevoerd ‘als herhaald en ingelast dient te worden beschouwd’ is onvoldoende concreet om de bezwaargronden te laten dienen als beroepsgronden in de zin van artikel 6:5, eerste lid, aanhef en onder d, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank zal hierna dan ook alleen ingaan op de beroepsgronden die eiser als zodanig heeft ingediend.

Wettelijk kader herziening

5. Als er een verzoek om herziening wordt gedaan, dan moet degene die daarom verzoekt, laten zien dat er nieuwe feiten of veranderde omstandigheden zijn. Als die nieuwe feiten of veranderde omstandigheden er zijn, dan beoordeelt het bestuursorgaan of die feiten of omstandigheden tot herziening van het besluit moeten leiden. [1]
6. Als de rechtbank tot het oordeel komt dat het bestuursorgaan zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn, dan kan dat de afwijzing van de herziening in beginsel dragen. De rechtbank kan aan de hand van wat eiser heeft aangevoerd evenwel tot het oordeel komen dat het besluit op het verzoek om terug te komen van een besluit evident onredelijk is.
Zijn er nieuwe feiten of veranderde omstandigheden?
7. Eiser voert aan dat het CBR ten onrechte het besluit om zijn rijbewijs ongeldig te verklaren vanaf 5 februari 2020 niet heeft herzien. Volgens eiser is het besluit van 5 februari 2020 nooit verzonden en stond tegen het besluit van 29 januari 2020 geen bezwaarmogelijkheid open. Tevens is de besluitvorming in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel en het legaliteitsbeginsel.
8. De rechtbank overweegt als volgt. Anders dan eiser stelt had eiser de mogelijkheid om bezwaar te maken tegen het besluit van 29 januari 2020. In de toelichting bij het besluit staat vermeld dat eiser binnen zes weken bezwaar kan maken. In dit besluit stond dat eisers rijbewijs vanaf 5 februari 2020 ongeldig wordt verklaard. De rechtbank volgt eisers stelling niet dat op 5 februari 2020 nog een apart besluit is genomen, die het CBR vervolgens niet zou hebben verzonden. Eiser heeft geen bezwaar gemaakt tegen het besluit van 29 januari 2020. Dat hij geen bezwaar heeft gemaakt komt dan ook voor eisers risico. Dit betekent niet dat het CBR gehouden is om het besluit van 29 januari 2020 te herzien. Dit is geen nieuw feit of veranderde omstandigheid in de zin van artikel 4:6, tweede lid, van de Awb.
9. De rechtbank overweegt verder dat een enkele algemene verwijzing naar het zorgvuldigheidsbeginsel en het legaliteitsbeginsel onvoldoende concreet is en niet kan leiden tot een ander oordeel.
Is het besluit van het CBR evident onredelijk?
10. De rechtbank is verder van oordeel dat de afwijzing van het CBR van de herziening ook niet evident onredelijk is. Daarvoor is relevant dat het op de weg van eiser had gelegen om tegen het besluit van 29 januari 2020 bezwaar te maken. Eiser is op deze mogelijkheid gewezen, maar heeft hiervan geen gebruik gemaakt. De herzieningsprocedure is niet bedoeld om dit te repareren en alsnog de mogelijkheid van een (inhoudelijke) bezwaarfase te bieden. De afwijzing van de herziening van het CBR is daarom niet evident onredelijk. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

11. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het CBR het herzieningsverzoek van eiser terecht heeft afgewezen, omdat geen sprake is van nieuwe feiten of omstandigheden en evenmin van een evident onredelijk besluit. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I. Helmich, rechter, in aanwezigheid van
K.F.K. Hoogbruin, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 24 februari 2025.
de griffier is verhinderd deze uitspraak te ondertekenen
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Dit volgt uit artikel 4:6, eerste en tweede lid, van de Awb.