ECLI:NL:RBMNE:2025:1356

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
26 maart 2025
Publicatiedatum
27 maart 2025
Zaaknummer
16/338820-23
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling politieambtenaar voor valselijk opmaken proces-verbaal in strafzaak

Op 26 maart 2025 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een politieambtenaar, verdachte, die werd beschuldigd van het valselijk opmaken van een proces-verbaal. De zaak kwam voort uit een incident op 11 december 2022, waarbij de verdachte en haar collega, medeverdachte, betrokken waren bij een melding van geluidsoverlast. Tijdens dit incident zou de verdachte een valse verklaring onder ede hebben afgelegd in een proces-verbaal dat werd gebruikt in een strafzaak tegen een benadeelde partij. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk onjuiste informatie heeft opgenomen in het proces-verbaal, wat leidde tot een veroordeling voor meineed. De rechtbank oordeelde dat de verdachte een gevangenisstraf van één maand voorwaardelijk en een taakstraf van 240 uren moest krijgen. De benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering tot schadevergoeding, omdat deze onvoldoende was onderbouwd. De rechtbank benadrukte de ernst van het feit, gezien de rol van de verdachte als politieambtenaar en het vertrouwen dat in ambtsedige processen-verbaal moet worden gesteld.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16/338820-23 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 26 maart 2025
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1998 te [geboorteplaats] ,
domicilie kiezende op het adres [adres] , [postcode] [plaats 1] ,
hierna: verdachte.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 12 maart 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. H.J. Timmer en van hetgeen verdachte en haar raadsvrouw, mr. M. van der Steeg, advocaat te Deventer, alsmede mr. N. Sprengers namens de benadeelde partij [benadeelde partij] naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
op 11 december 2022 in [plaats 2] meineed heeft gepleegd door in een op ambtsbelofte opgemaakt proces-verbaal van bevindingen een valse verklaring onder ede af te leggen, te weten:
“Ik hoorde dat de verdachte 1 nogmaals tegen collega [medeverdachte] zei: “ik maak je kapot.”en/of“Ik zag dat de verdachte 1 en een van de andere mannen nader genoemd alsverdachte 2 hout blokken pakten uit het blokhutje. Ik zag dat de houtblokken dieverdachte 1 en 2 vasthielden ongeveer 60 centimeter lang en 30 centimeter dikwaren. Ik omschrijf verdachte 2 als volgt:- man;- ongeveer 50 jaar oud;- ongeveer 180 centimeter lang;- muts op;- donkere gewatteerde jas;- blauwe spijkerbroek.Ik zag dat verdachte 2 een beweging met zijn arm maakte. Ik kreeg het gevoel datverdachte 2 de houtblokken op mij wilde gooien.”,terwijl voornoemd proces-verbaal van bevindingen werd gebruikt in de strafzaaktegen en ten nadele van [benadeelde partij] , die in voornoemde strafzaak verdachte was.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen is.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit van het ten laste gelegde. De standpunten van de raadsvrouw worden, voor zover van belang bij de beoordeling, besproken in paragraaf 4.3.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank komt tot een bewezenverklaring van het ten laste gelegde. Hieronder, na de bewijsmiddelen, zal de rechtbank nader uitleggen waarom zij tot dat oordeel komt en ingaan op de verweren van de verdediging, voor zover die niet al worden weerlegd door de bewijsmiddelen.
Bewijsmiddelen [1]
Een proces-verbaal van bevindingen van [verdachte] van 11 december 2022, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Op 10 december 2022 was ik, verbalisant [verdachte] , samen met collega [medeverdachte] , belast met de incidentenafhandeling, beschikbaar voor het Operationeel Centrum. Wij kregen de opdracht van het Operationeel Centrum om te gaan naar een adres in [plaats 2] . Op 10 december 2022 waren wij ter plaatse. [2]
Ik zag dat de verdachte 1 en een van de andere mannen nader genoemd als verdachte 2 hout blokken pakten uit het blokhutje. Ik zag dat de houtblokken die verdachte 1 en 2 vasthielden ongeveer 60 centimeter lang en 30 centimeter dik waren.
Ik omschrijf verdachte 2 als volgt:- man;- ongeveer 50 jaar oud;- ongeveer 180 centimeter lang;- muts op;- donkere gewatteerde jas;- blauwe spijkerbroek.
Ik zag dat verdachte 2 een beweging met zijn arm maakte. Ik kreeg het gevoel dat verdachte 2 de houtblokken op mij wilde gooien. Ik zei tegen verdachte 2: "Leg die blokken weg of ik taser je!". Ik zag dat verdachte 2 hierop de houtblokken weg legde. [3]
Verdachte 1 betrof:[benadeelde partij] ( [benadeelde partij (voornaam)] ). [4]
[verdachte] ( [.] ), werkzaam als [functie] bij de Eenheid Midden-Nederland, op
ambtsbelofte. [5]
Een proces-verbaal van bevindingen van [medeverdachte] van 10 december 2022, voor zover inhoudende, zakelijk weergeven:
Op 10 december kregen wij het verzoek van het operationeel centrum om te gaan naar de een adres in [plaats 2] . Hier zou de melder overlast ervaren van de woning/garage. Omstreeks 01.30 uur waren wij op het adres in [plaats 2] . [6]
Ik zag dat de verdachte een houtblok pakte.Ik zag dat het houtblok ongeveer 60 centimeter lang was en ongeveer 30 centimeter dik.Ik zag dat de verdachte het houtblok met twee (2) handen boven zijn hoofd hield.Ik zag dat hij een beweging met zijn armen maakte naar achter om vermoedelijk kracht te zetten om het houtblok te gooien.
Hierop heb ik de verdachte op 10 december 2022 om 01.47 uur aangehouden voor bedreiging. Verdachte [benadeelde partij] . [7]
[medeverdachte] ( [..] ), werkzaam als [functie] bij de Eenheid Midden-Nederland, op
ambtsbelofte. [8]
De eigen waarneming van de rechtbank van de camerabeelden [9] :
Een mannelijke agent (de rechtbank begrijpt: medeverdachte [medeverdachte] ) en een vrouwelijke agent (de rechtbank begrijpt: verdachte [verdachte] ) staan op een erf. Zij staan voor de deur van de schuur. [medeverdachte] zoekt iets op zijn telefoon en op 0:21 loopt [verdachte] met haar zaklamp terug richting de openbare weg. [medeverdachte] loopt richting de deur van de schuur, er is gemompel te horen en [medeverdachte] verzoekt op 0:39 of de deur open kan. Hierop is gemompel te horen vanuit de schuur en de woorden “krijg toch de tering man”, gevolgd door [medeverdachte] die zegt “wat doe je nou moeilijk man”. Vanuit de schuur wordt gezegd “nou ben jij de sigaar”, waarop [medeverdachte] zegt “wat dan? doe niet zo fucking moeilijk joh”. [verdachte] komt terug lopen richting [medeverdachte] . Door personen in de schuur wordt op luide toon gezegd “wat zeg je”, waarop [medeverdachte] zegt “doe niet zo moeilijk”. Op 0:53 is een hoop gestommel te horen en [medeverdachte] zegt “afstand houden” en loopt een paar meter naar achter met zijn hand op de portofoon. Door een van de personen die uit de schuur komt lopen wordt gezegd “kappen nou”. Op 1:05 komt het beeld vanuit een tweede camera in beeld. Daarop is te zien dat drie mannen uit de schuur komen lopen. De man voorop is gekleed in het wit (de rechtbank begrijpt: [benadeelde partij] ) en wordt gevolgd door een man met een muts een donkere winterjas aan. Deze man heeft handschoenen in een van zijn handen. De derde man blijft wat achterop. [benadeelde partij] en de man met de muts en de donkere winterjas lopen op [medeverdachte] en [verdachte] af die achteruit het erf aflopen en roepen meermaals dat de politiemedewerkers weg moeten wezen en hier niets te zoeken hebben. Op 1:17 is zichtbaar dat [benadeelde partij] met twee handen vooruitgestrekt een duw geeft aan [medeverdachte] . [medeverdachte] loopt hierop naar achter en [benadeelde partij] loopt, gevolgd door de man met een muts en een donkere winterjas, op [medeverdachte] af en ze verdwijnen uit beeld van het tweede camerabeeld. Te horen is dat door een van de personen uit de schuur meermaals wordt gezegd “opzouten”. Op het beeld van de eerste camera zijn de personen nog zichtbaar. Op 1:23 is zichtbaar dat [benadeelde partij] zich voorover buigt in een hok (de rechtbank begrijpt: het houthok) en wordt er wederom “opzouten” geschreeuwd. Op de beelden is dan een fractie van een seconde niet duidelijk zichtbaar wat er gebeurt, maar zichtbaar is wel dat [benadeelde partij] daarvoor en daarna voorovergebogen staat richting/bij het houthok. Dan gaat hij weer rechtop staan en houdt zijn handen langs zijn lichaam (oftewel hij houdt niets boven zijn hoofd). Op 1:28 is zichtbaar dat [benadeelde partij] in de richting van de camera loopt met zijn armen langs zijn lichaam. Op 1:29 verschijnt de man met de muts en de donkere winterjas weer op het beeld van de tweede camera. Op 1:31 is [benadeelde partij] weer zichtbaar op het beeld van de tweede camera en worden door zowel [medeverdachte] als [verdachte] de mannen gesommeerd om te blijven staan.
Bewijsoverwegingen
Inleiding
Verdachte (hierna: [verdachte] ) en medeverdachte (hierna: [medeverdachte] ) zijn werkzaam als politieagenten. Op 10 december 2022 waren zij tijdens hun dienst belast met de incidentenafhandeling. Op verzoek van het Operationeel Centrum zijn [verdachte] en [medeverdachte] naar een melding over geluidsoverlast in [plaats 2] gegaan. Dit betrof de woning van [benadeelde partij] . [verdachte] en [medeverdachte] werden daar met [benadeelde partij] en twee van zijn vrienden geconfronteerd. De gemoederen tussen [verdachte] en [medeverdachte] enerzijds en [benadeelde partij] en zijn vrienden anderzijds liepen hoog op. Uiteindelijk heeft [medeverdachte] een taser tegen [benadeelde partij] ingezet. Van dit voorval hebben [verdachte] en [medeverdachte] allebei separaat een proces-verbaal van bevindingen opgemaakt. Tevens hebben zij beiden aangifte tegen [benadeelde partij] gedaan van bedreiging. Het Openbaar Ministerie heeft besloten om [benadeelde partij] hiervoor te vervolgen en hem gedagvaard voor de politierechter van deze rechtbank. Voorafgaand aan de politierechterzitting heeft de advocaat van [benadeelde partij] een brief aan het Openbaar Ministerie gestuurd met daarbij camerabeelden van het incident, en namens [benadeelde partij] aangifte gedaan tegen [verdachte] en [medeverdachte] , voor onder andere het valselijk opmaken van een proces-verbaal. Deze aangifte heeft vervolgens geresulteerd in de onderhavige strafzaak tegen [verdachte] en [medeverdachte] .
De valse onderdelen van het proces-verbaal
De rechtbank stelt vast dat het door [verdachte] schriftelijk op ambtsbelofte opgemaakte proces-verbaal van bevindingen van 11 december 2022 op twee in dit kader relevante onderdelen afwijkt van de camerabeelden die van het incident voorhanden zijn. Het door [medeverdachte] schriftelijk op ambtsbelofte opgemaakte proces-verbaal van bevindingen van 10 december 2022 wijkt eveneens af op deze onderdelen.
De woordelijke bedreiging
In haar proces-verbaal van bevindingen verbaliseert [verdachte] dat [benadeelde partij] , nadat hij een duw had gegeven aan [medeverdachte] , met gebalde vuist op [medeverdachte] afgaat en dat zij [benadeelde partij] nogmaals hoort zeggen “ik maak je kapot”. Ook [medeverdachte] verbaliseert over dit incident en beschrijft dat [benadeelde partij] , nadat hij een duw van hem heeft gekregen, met gebalde vuist op hem af loopt en daarbij roept “als ik je pak, maak ik je kapot”.
Op de door [benadeelde partij] verstrekte camerabeelden is zichtbaar dat [benadeelde partij] eenmaal een flinke duw geeft aan [medeverdachte] . Echter is niet te horen dat [benadeelde partij] een bedreiging uit in de trant van “ik maak je kapot”. Evenmin is zichtbaar dat [benadeelde partij] daarbij een gebalde vuist maakt. Wel is op enig moment te horen dat [benadeelde partij] of een van zijn vrienden roept “nou ben je de sigaar”.
De waargenomen bedreiging met houtblokken
Daarnaast verbaliseert [verdachte] dat zij ziet dat zowel [benadeelde partij] als een van de andere mannen, die zij omschrijft als verdachte 2, een houtblok pakken van 60 centimeter lang en 30 centimeter dik, en dat de door haar omschreven verdachte 2 een beweging maakte met zijn arm waardoor [verdachte] het gevoel krijgt dat hij dat houtblok op haar wilde gooien. Uit het proces-verbaal van bevindingen van [verdachte] volgt ook dat zij de door haar omschreven verdachte 2 heeft gesommeerd om het houtblok weg te leggen, waaraan hij gehoor gaf. [medeverdachte] verbaliseert ook over deze houtblokken. Hij beschrijft dat [benadeelde partij] een houtblok pakte, dat dit houtblok 60 centimeter bij 30 centimeter dik is en dat [benadeelde partij] dit met twee handen boven zijn hoofd houdt en daarbij een beweging maakt om vermoedelijk kracht te zetten om het houtblok te gooien.
Op het erf van [benadeelde partij] hingen op verschillende plekken camera’s die opnamen hebben gemaakt. Ook van het moment waarop hetgeen door verbalisanten is beschreven volgens hun heeft plaatsgevonden. Op de camerabeelden is echter niet zichtbaar dat [benadeelde partij] en/of een van zijn vrienden een houtblok pakt en hiermee dreigt te gooien. Evenmin is zichtbaar en/of hoorbaar dat er interactie plaatsvindt tussen [verdachte] en de door haar omschreven verdachte 2 over de houtblokken.
Opzet op het valselijk opmaken
Een proces-verbaal van bevindingen betreft een weergave van hetgeen een verbalisant, naar zijn herinnering op het moment van opmaken, heeft waargenomen. Afwijkingen van de daadwerkelijke gang van zaken zijn daarbij niet geheel uit te sluiten en leiden op zichzelf nog niet tot de conclusie dat sprake is van opzet op het valselijk opmaken van dat proces-verbaal. Dit is anders op het moment dat een verbalisant opzettelijk zaken opschrijft in zijn proces-verbaal waarvan hij/zij weet dat die niet kloppen. Dan is sprake van opzet op het valselijk opmaken van een proces-verbaal, hetgeen een strafbaar feit oplevert.
In deze zaak komt hetgeen op de camerabeelden is te zien en te horen niet overeen met wat [verdachte] en [medeverdachte] in hun proces-verbalen hebben opgeschreven. De rechtbank moet daarom beoordelen in hoeverre de geconstateerde afwijkingen tussen de proces-verbalen en de camerabeelden zijn aan te merken als een opzettelijk valse verklaringen van verbalisanten [verdachte] en [medeverdachte] .
Voor wat betreft de woordelijke bedreiging die door van [benadeelde partij] zou zijn geuit, is de rechtbank van oordeel dat de afwijking tussen wat [verdachte] en [medeverdachte] hebben geverbaliseerd en hetgeen op de camerabeelden te zien en te horen is, niet dusdanig is dat op grond daarvan reeds opzet op het doen van een valse verklaring kan worden aangenomen. Uit de camerabeelden volgt immers dat door [benadeelde partij] en/of een van zijn vrienden onder andere wordt gezegd “nou ben je de sigaar”, gevolgd door gemompel, dat niet is te verstaan. Verder is op de camerabeelden ook zichtbaar dat [benadeelde partij] bewegend met zijn armen loopt en dat hij [medeverdachte] met beide handen een forse duw geeft, waarna zij beiden het beeld uitlopen. Gelet hierop acht de rechtbank het voorstelbaar dat bij het opmaken van het proces-verbaal van bevindingen geverbaliseerd wordt over een woordelijke bedreiging. Met andere woorden: het is voorstelbaar dat [verdachte] achteraf deze situatie zo herinnert zoals zij het heeft opgeschreven en daarbij, hoewel onjuist, de woorden “ik maak je kapot” heeft gebruikt.
Dat ligt anders ten aanzien van de in de proces-verbalen opgenomen bedreiging met de houtblokken. Die bedreiging is op geen van de zich in het dossier bevindende camerabeelden te zien of te horen. Het is in die omstandigheid moeilijk voorstelbaar dat zowel [verdachte] als [medeverdachte] dit beide op nagenoeg dezelfde wijze verkeerd gezien en gehoord zouden hebben en dat zij daarover ook nog eens in ongeveer dezelfde bewoordingen onjuist verbaliseren. Waarbij [verdachte] ook nog extra verbaliseert dat zij een interactie heeft gehad die niet op de camerabeelden is te zien of te horen. Onder die omstandigheden kan het niet anders dan dat [verdachte] en [medeverdachte] opzet hebben gehad op het valselijk opmaken van een proces-verbaal.
Geconfronteerd met de camerabeelden heeft [verdachte] ter zitting verklaard dat zij zich die bedreiging zo herinnert zoals zij die heeft opgeschreven in het proces-verbaal, maar ook dat zij het niet op de camerabeelden terugziet. [verdachte] zou hebben gedwaald omtrent de feiten. Dit verweer wordt door de rechtbank verworpen op grond van wat zij hiervoor reeds heeft overwogen.
Door de verdediging is een deskundigenrapport ingebracht. De verdediging heeft aan de hand van dit rapport betoogd dat het aannemelijk is dat verdachte onder invloed van verschillende factoren (zoals bijvoorbeeld stress) mogelijk iets anders heeft waargenomen dan er feitelijk is gebeurd, dan wel dat verdachte zich ten gevolge van verschillende factoren een onjuiste herinnering heeft gevormd van wat er is gebeurd. Verdachte heeft in dat geval niet opzettelijk een onjuist proces-verbaal opgemaakt, aldus de verdediging. De rechtbank verwerpt dit verweer. De deskundige beschrijft in het rapport verschillende factoren die van invloed kunnen zijn geweest op de waarneming en de vorming van herinneringen van verdachte. De rechtbank gaat er ook vanuit dat deze factoren in zijn algemeenheid inderdaad van invloed kunnen zijn op de vorming van een herinnering. De rechtbank acht het echter onvoldoende aannemelijk dat daarvan in deze situatie ook sprake is geweest. In het licht van de hierboven genoemde omstandigheden, biedt het rapport van de deskundige daarvoor onvoldoende concrete en specifieke aanknopingspunten.
Conclusie
De rechtbank komt tot een bewezenverklaring van het ten laste gelegde met dien verstande dat zij verdachte partieel vrijspreekt van de geverbaliseerde woordelijke bedreiging.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
op 11 december 2022 te [plaats 2] in een geval waarin een wettelijk voorschrift een verklaring onder ede/belofte vorderde schriftelijk, persoonlijk, opzettelijk een valse verklaring onder belofte heeft afgelegd, immers heeft zij, verdachte, toen en daar in een door haar schriftelijk op ambtsbelofte opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van 11 december 2022
(Proces-verbaalnummer: PL0900-2022367450-11), opzettelijk in strijd met de waarheid gerelateerd:
"Ik zag dat de verdachte 1 en een van de andere mannen nader genoemd als verdachte 2 hout blokken pakten uit het blokhutje. Ik zag dat de houtblokken die verdachte 1 en 2 vasthielden ongeveer 60 centimeter lang en 30 centimeter dik waren.
Ik omschrijf verdachte 2 als volgt:
- man;
- ongeveer 50 jaar oud;
- ongeveer 180 centimeter lang;
- muts op;
- donkere gewatteerde jas;
- blauwe spijkerbroek.
Ik zag dat verdachte 2 een beweging met zijn arm maakte. Ik kreeg het gevoel dat
verdachte 2 de houtblokken op mij wilde gooien.", terwijl voornoemd proces-verbaal van bevindingen werd gebruikt in de strafzaak met parketnummer 16-327577-22 tegen en ten nadele van [benadeelde partij] , die in voornoemde strafzaak verdachte was.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN HET FEIT

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet het volgende strafbare feit op:
in het geval, waarin een wettelijk voorschrift een verklaring onder ede vordert, schriftelijk, persoonlijk opzettelijk een valse verklaring onder ede afleggen, terwijl de valse verklaring is afgelegd in een strafzaak ten nadele van een verdachte.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte te veroordelen tot een taakstraf van 80 uren, indien niet of niet naar behoren verricht te vervangen door 40 dagen hechtenis.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht om, in het geval van een bewezenverklaring en strafoplegging, geen gevangenisstraf op te leggen. Verder heeft de raadsvrouw erop gewezen dat verdachte een onberispelijke staat van dienst heeft en dat zij disciplinair niet gestraft is omdat intern geoordeeld is dat geen sprake is van plichtsverzuim.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van het feit
Verdachte heeft zich in haar ambt als politieambtenaar, schuldig gemaakt aan het valselijk opmaken van een proces-verbaal dat tevens in een strafzaak is ingebracht. Zij heeft opzettelijk een niet gedane fysieke bedreiging geverbaliseerd en daarvan ook aangifte gedaan. Dit handelen, meineed, ondermijnt de waarheidsvinding en daarmee de juiste afdoening van de strafzaak. In het strafproces moeten de procesdeelnemers erop kunnen vertrouwen dat processen-verbaal integer worden opgesteld. Dit des te meer nu aan een op ambtseed opgemaakt proces-verbaal op grond van de wet een sterkere bewijswaarde wordt toegekend dan aan andere (getuigen)verklaringen. Personen kunnen op basis van zo’n ambtsedig proces-verbaal worden veroordeeld of worden vrijgesproken. Als de valsheid in dit geval niet aan het licht was gekomen, dan zouden de ambtsedig processen-verbaal ertoe hebben kunnen leiden dat [benadeelde partij] ten onrechte zou zijn veroordeeld. Een en ander maakt dat sprake is van een zeer ernstig feit.
Met haar handelen heeft verdachte niet alleen het vertrouwen geschaad dat in een op ambtseed gemaakte processen-verbaal gesteld mag worden, maar ook in het vertrouwen dat de burger in de politieorganisatie moet kunnen stellen.
De persoon van verdachte
Bij haar beslissing heeft de rechtbank rekening gehouden met de justitiële documentatie (het strafblad) op naam van verdachte van 25 oktober 2024. Hieruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld. Dit weegt de rechtbank niet in strafverzwarende of strafverminderende zin mee.
De oplegging van de straf
De oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) gaat voor het plegen van meineed door het bij de rechter-commissaris of op terechtzitting afleggen van een valse verklaring uit van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van drie maanden. Strafverzwarend ten opzichte van dit oriëntatiepunt is de omstandigheid dat het gaat om een valse verklaring die is afgelegd in een strafzaak ten nadele van een verdachte, en dat het feit is begaan door een politieagent in de uitoefening van haar functie.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op de ernst van het feit, in beginsel niet kan worden volstaan met een straf die alleen een voorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich meebrengt. De rechtbank overweegt echter ook dat het feit dateert van enige tijd geleden, eind 2022, en dat verdachte nu kennelijk goed functioneert in haar ambt. Daarom ziet de rechtbank af van het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf en zal zij een voorwaardelijke gevangenisstraf met daarbij een werkstraf opleggen. De voorwaardelijke opgelegde gevangenisstraf strekt er mede toe de ernst van het strafbare feit te benadrukken en opsporingsambtenaren in het algemeen ervan te doordringen dat het opzettelijk opnemen van onwaarheden in ambtsedige processen-verbaal niet onbestraft kan blijven.
Gelet hierop is een gevangenisstraf voor de duur van één maand geheel voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en een taakstraf voor de duur van 240 uren passend en geboden.
Bij de straftoemeting wijkt de rechtbank af van de eis van de officier van justitie omdat zij de geëiste straf niet passend vindt gelet op de ernst van het feit.

9.BENADEELDE PARTIJ

[benadeelde partij] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 1.290,-. Dit bedrag bestaat uit € 459,- materiële schade en € 750,- immateriële schade, ten gevolge van het aan verdachte ten laste gelegde feit. Daarnaast vordert [benadeelde partij] een bedrag van € 2.526,48 aan advocaatkosten.
9.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd het verzochte bedrag aan materiële schade toe te wijzen en het verzochte bedrag aan immateriële schade af te wijzen gelet op de eigen schuld van het slachtoffer. Met betrekking tot de verzochte vergoeding van advocaatkosten heeft de officier van justitie gevorderd om dit bedrag toe te wijzen maar daarop twee uur aan advocaatkosten in mindering te brengen.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vordering. Primair vanwege de bepleite vrijspraak, subsidiair vanwege het ontbreken van een rechtstreeks verband. Meer subsidiair heeft de raadsvrouw de niet-ontvankelijkheid van de benadeelde partij voor de verschillende schadeposten verzocht omdat volgens haar:
  • de kosten tijdverlet niet zijn onderbouwd;
  • de reiskosten niet voor vergoeding in aanmerking komen indien met een advocaat wordt geprocedeerd;
  • voor wat betreft de verzochte immateriële schade niet is aangetoond dat sprake is van geestelijk lijden;
  • de proceskosten conform vaste jurisprudentie niet voor vergoeding in aanmerking komen.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
De materiële schade
De rechtbank zal de benadeelde partij [benadeelde partij] niet-ontvankelijk verklaren in de vordering voor zover deze ziet op de materiële schade nu die schade onvoldoende is onderbouwd.
De immateriële schade
Op grond van artikel 6:106 lid 1 sub b van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan een benadeelde partij aanspraak maken op vergoeding van de immateriële schade indien sprake is van een van de volgende grondslagen: (1) indien de benadeelde lichamelijk letsel heeft opgelopen, (2) in zijn eer of goede naam is geschaad, of (3) op andere wijze in zijn persoon is aangetast. Uit de vordering volgt niet op grond van welke grondslag de immateriële schade wordt gevorderd. De rechtbank is van oordeel dat in onderhavig geval geen sprake is van een van deze genoemde grondslagen. Gelet hierop zal de rechtbank de benadeelde partij [benadeelde partij] niet-ontvankelijk verklaring in de vordering voor zover deze ziet op immateriële schade.
Kosten advocaat
De gevorderde advocaatkosten zijn niet aan te merken als schade die rechtstreeks is geleden door het strafbare feit zoals bedoeld in art. 51f lid 1 Sv, maar als proceskosten. De vordering wordt om die reden voor dat deel niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank zal hetgeen is ingebracht door de benadeelde partij wel betrekken bij haar beslissing over de proceskosten.
Conclusie
De rechtbank zal de benadeelde partij [benadeelde partij] niet-ontvankelijk verklaren in de gehele vordering. De benadeelde partij kan de vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De proceskosten
Bij begroting van de door de benadeelde partij gemaakte kosten moet aansluiting worden gezocht bij de maatstaf die wordt gehanteerd in civiele procedures. In artikel 241 Burgerlijke rechtsvordering (Rv) is bepaald dat alleen de kosten genoemd in de artikelen 237 tot en met 240 Rv voor vergoeding in aanmerking komen. Deze artikelen bevatten een limitatieve en exclusieve regeling ten aanzien van de proceskosten waarin de partij die bij vonnis in het ongelijk wordt gesteld, kan worden veroordeeld.
De benadeelde partij heeft vergoeding verzocht van de kosten die zijn advocaat in rekening heeft gebracht voor het indienen van de vordering tot schadevergoeding. Gelet op het voorgaande, wordt de benadeelde partij echter niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering. Zodoende is er ook geen grond om de advocaatkosten die voor het indienen van deze vordering zijn gemaakt, toe te kennen.
Nu de benadeelde partij niet-ontvankelijk wordt verklaard in haar vordering, zal de benadeelde partij in de kosten van verdachte worden veroordeeld voor zover deze betrekking hebben op het verweer tegen de vordering. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.

10.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 207 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

11.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstraf van één (1) maand;
- bepaalt dat de gevangenisstraf
niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders gelast op grond van het feit dat verdachte de hierna te melden algemene voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt daarbij een
proeftijd van twee (2) jarenvast;
- als voorwaarde geldt dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- veroordeelt verdachte tot een
taakstraf van 240 uren;
- beveelt dat voor het geval verdachte de taakstraf niet of niet naar behoren verricht de taakstraf wordt vervangen door 120 dagen hechtenis;
Benadeelde partij
  • verklaart [benadeelde partij] niet-ontvankelijk in zijn vordering en bepaalt dat de vordering kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
  • veroordeelt de benadeelde partij in de proceskosten die door verdachte ter verdediging tegen die vordering zijn gemaakt, tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.M.G. de Weerd, voorzitter, mr. M.J. Terstegge en mr. S.E. van den Brink, rechters, in tegenwoordigheid van mr. L.M. van Bemmelen, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 26 maart 2025.
mr. M.J. Terstegge en mr. S.E. van den Brink zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
zij op of omstreeks 11 december 2022 te [plaats 2] , althans in Nederland, in een geval waarin een wettelijk voorschrift een verklaring onder ede/belofte vorderde en/of daaraan rechtsgevolgen verbond, schriftelijk, persoonlijk, opzettelijk een valse verklaring onder belofte heeft afgelegd, immers heeft zij, verdachte, toen en daar in een door haar schriftelijk op ambtsbelofte opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van 11 december 2022
(Proces-verbaalnummer: PL0900-2022367450-11), opzettelijk (geheel of ten dele) in
strijd met de waarheid gerelateerd:
“Ik hoorde dat de verdachte 1 nogmaals tegen collega [medeverdachte] zei: “ik maak je kapot.”
en/of
“Ik zag dat de verdachte 1 en een van de andere mannen nader genoemd als verdachte 2 hout blokken pakten uit het blokhutje. Ik zag dat de houtblokken die verdachte 1 en 2 vasthielden ongeveer 60 centimeter lang en 30 centimeter dik waren.
Ik omschrijf verdachte 2 als volgt:
- man;
- ongeveer 50 jaar oud;
- ongeveer 180 centimeter lang;
- muts op;
- donkere gewatteerde jas;
- blauwe spijkerbroek.
Ik zag dat verdachte 2 een beweging met zijn arm maakte. Ik kreeg het gevoel dat
verdachte 2 de houtblokken op mij wilde gooien.”, terwijl voornoemd proces-verbaal van bevindingen werd gebruikt in de strafzaak met parketnummer 16-327577-22 tegen en ten nadele van [benadeelde partij] , die in voornoemde strafzaak verdachte was;
(art. 207 lid 2 Wetboek van Strafrecht)

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 5 december 2023, genummerd IOOMD236389, opgemaakt door politie Midden-Nederland, afdeling Veiligheid, Integriteit en Klachten, doorgenummerd 1 tot en met 153. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Pagina 129.
3.Pagina 130.
4.Pagina 131.
5.Pagina 132.
6.Pagina 125.
7.Pagina 126.
8.Pagina 127.
9.Het betreft de camerabeelden: Compilatie Robuust Digitaal Platform.