ECLI:NL:RBMNE:2025:1344

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
2 april 2025
Publicatiedatum
26 maart 2025
Zaaknummer
11534050 UE VERZ 25-29
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot ontbinding arbeidsovereenkomst wegens verstoorde arbeidsverhouding en verwijtbaar handelen

In deze zaak heeft [verzoekster 2] verzocht om ontbinding van de arbeidsovereenkomst met [verweerster] op basis van een verstoorde arbeidsverhouding en verwijtbaar handelen. De kantonrechter heeft op 2 april 2025 geoordeeld dat er geen sprake is van een verstoorde arbeidsverhouding of verwijtbaar handelen aan de kant van [verweerster]. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de arbeidsrelatie tot 20 januari 2025 goed was en dat de verstoring in een korte periode is ontstaan door de communicatie tussen partijen. De kantonrechter heeft geoordeeld dat [verzoekster 2] onvoldoende heeft aangetoond dat er een ernstige en duurzame verstoring van de arbeidsrelatie is, en dat [verweerster] het recht had om haar belangen te behartigen, ook met juridische bijstand. Het verzoek tot ontbinding is afgewezen, en [verweerster] is in haar functie wedertewerkgesteld. Daarnaast is [verzoekster 2] veroordeeld tot betaling van buitengerechtelijke kosten en proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANKMIDDEN-NEDERLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Utrecht
Zaaknummer / rekestnummer: 11534050 \ UE VERZ 25-29
Beschikking van 2 april 2025
in de zaak van
[verzoekster 1] B.V., onderdeel van [verzoekster 2] Netwerk B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verzoekende partij,
verwerende partij in het tegenverzoek,
hierna te noemen: [verzoekster 2] ,
gemachtigde: mr. T.L.C.W. Noordoven,
tegen
[verweerster],
wonende te [woonplaats] ,
verwerende partij,
verzoekende partij in het tegenverzoek,
hierna te noemen: [verweerster] ,
gemachtigde: mr. Z.N. Daniëls-Ashruf.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift met producties;
- het verweerschrift met producties;
- de aanvullende producties van [verzoekster 2] ;
- de mondelinge behandeling van 5 maart 2025, waarvan de griffier aantekeningen heeft gemaakt;
- de pleitnota van [verzoekster 2] ;
- de pleitnota van [verweerster] .
1.2.
De beschikking is bepaald op vandaag.

2.De kern van de zaak

In deze zaak verzoekt [verzoekster 2] om ontbinding van de arbeidsovereenkomst met [verweerster] op grond van een verstoorde arbeidsverhouding, verwijtbaar handelen of een combinatie van deze gronden. De kantonrechter is van oordeel dat geen sprake is van een verstoorde arbeidsverhouding of verwijtbaar handelen aan de kant van [verweerster] en dat er er geen redelijke grond is voor ontbinding van de arbeidsovereenkomst. Het verzoek wordt daarom afgewezen.

3.De voorgeschiedenis van de zaak

3.1.
[verzoekster 2] is een organisatie die zich richt op arbodienstverlening. Zij bestaat uit vijf sectorale teams, te weten MKB, Verzekeren, Industrie Logistiek & Retail, Openbaar bestuur & Dienstverlening en Zorg & Onderwijs. Deze laatste drie teams worden intern de grootzakelijke markt genoemd. De teams staan onder leiding van een [functie] arbo-netwerkbedrijf.
3.2.
[verweerster] , geboren op [geboortedatum] 1972, is sinds 16 september 2013 in dienst bij [verzoekster 2] . Zij vervult sinds 1 november 2020 de functie van [functie] arbo-netwerkbedrijf van het team [onderdeel] . Zij rapporteert in deze functie rechtstreeks aan de heer [A] (hierna: [A] ), directievoorzitter van [verzoekster 2] , en stuurt regiomanagers, manager klantassistenten, bedrijfsadviseurs en de contractregie aan. Het team [onderdeel] waaraan [verweerster] leiding geeft is een organisatie van circa 80 fte medewerkers en een omzet van € 18 miljoen.
3.3.
[verzoekster 2] wenst een wijziging in haar organisatie door te voeren, waarbij de sectorale indeling wordt losgelaten. Het is de bedoeling dat de teams Industrie Logistiek & Retail, Openbaar bestuur & Dienstverlening en Zorg & Onderwijs enerzijds en de teams MKB en Verzekeren anderzijds worden samengevoegd en voortaan geleid zullen worden door respectievelijk een [functie] [verzoekster 2] en een Algemeen [functie] ZekerArbo. [verzoekster 2] heeft de Directeuren arbo-netwerkbedrijf medio 2024 gevraagd aan deze reorganisatie mee te werken. [verzoekster 2] heeft daarbij aangegeven dat [B] , op dit moment een van de Directeuren arbo-netwerkbedrijf, de beoogde nieuwe [functie] [verzoekster 2] van de grootzakelijke markt is. Dit zou een bedrijf worden met 300 fte medewerkers en een omzet van € 67 miljoen.
3.4.
[verweerster] heeft op maandag 20 januari 2025 een gesprek gehad met [A] en heeft in dit gesprek te kennen gegeven dat zij problemen heeft met de manier waarop de reorganisatie verloopt en de gevolgen daarvan voor haar functie. Zij heeft [A] meegedeeld dat zij juridische bijstand heeft gezocht en dat [verzoekster 2] een brief van haar advocaat zal ontvangen. [A] heeft daarop aangegeven dat hij er de voorkeur aan geeft om rechtstreeks met [verweerster] in gesprek te blijven over de door haar ervaren problemen en niet via een advocaat. Hij heeft ook gezegd dat wanneer zich een advocaat zou melden, ook [verzoekster 2] zich tot een advocaat zou moeten wenden waardoor de relatie met [verweerster] mogelijk onder druk zou komen te staan.
3.5.
[verweerster] heeft zich hierover beraden en heeft besloten de brief van haar advocaat, mr. Daniëls, later die dag aan [verzoekster 2] te laten versturen. In deze brief van 20 januari 2025 staat dat [verweerster] bezwaar maakt tegen de wijze waarop vanaf juli 2024 met haarzelf, haar belangen en haar positie is omgesprongen. Er worden vanaf juni 2024 steeds meer taken bij haar weggehaald en zij stemt niet in met een eenzijdige wijziging van haar werkzaamheden. Zij had op grond van het afspiegelingsbeginsel in aanmerking moeten komen voor de functie [functie] [verzoekster 2] . Er is volgens [verweerster] een onhoudbare situatie ontstaan en zij noemt twee mogelijke oplossingen, namelijk dat zij haar eigen directeurswerkzaamheden binnen [verzoekster 2] kan blijven doen of dat de arbeidsovereenkomst met wederzijds goedvinden wordt beëindigd.
3.6.
De advocaat van [verzoekster 2] , mr. Noordoven, heeft mr. Daniëls naar aanleiding van deze brief in een e-mail van dinsdag 21 januari 2025 om 11:18 uur meegedeeld dat [verweerster] de relatie met [verzoekster 2] door de brief van 20 januari 2025 onnodig op scherp stelt. De onjuiste voorstelling van zaken en de stevige, onterechte verwijten die in de brief worden gemaakt, gecombineerd met het feit dat dit via een advocaat richting [A] is geventileerd, maken dat ook [verzoekster 2] moet vaststellen dat er een onwerkbare situatie is ontstaan. Onder de huidige omstandigheden is een normale samenwerking en communicatie tussen directie en [verweerster] als [functie] niet mogelijk. [verweerster] wordt daarom met onmiddellijke ingang vrijgesteld van het verrichten van werkzaamheden tot een werkbare oplossing is gevonden.
3.7.
Partijen hebben die dag verschillende e-mailberichten verstuurd, waaronder het e-mailbericht van mr. Daniëls van 18:56 uur. Mr. Daniëls schrijft in deze e-mail dat [verweerster] zich verzet tegen de non-actiefstelling en dat dit een onnodig grievende en escalerende actie is. Volgens mr. Daniëls staat in haar brief van 20 januari 2025 niets waarmee de conclusie kan worden getrokken dat [verweerster] de boel op scherp stelt. De reden dat de brief is gestuurd is dat [verweerster] stress ervaart doordat haar agenda steeds leger wordt. Die situatie is voor haar onhoudbaar.
3.8.
[A] en [verweerster] hebben aan het eind van die dag afgesproken dat zij de situatie samen zouden bespreken. Dit gesprek heeft op donderdag 23 januari 2025 plaatsgevonden in aanwezigheid van de HR-adviseur mevrouw [C] (hierna: [C] ). Er is afgesproken dat [verweerster] na het weekend een verslag van het gesprek zou ontvangen en dat zij zelf - en niet haar advocaat - daarop zou reageren. De week erna zou een vervolgafspraak worden gepland.
3.9.
Mr. Daniëls heeft naar aanleiding van dit gesprek in een e-mail van vrijdag 24 januari 2025, dus voor de ontvangst van het gespreksverslag, aan mr. Noordoven geschreven dat [A] [verweerster] in het gesprek op 23 januari 2025 opnieuw heeft gedreigd met een non-actiefstelling als [verweerster] zich verder door een advocaat zou laten bijstaan en dat het niet aan hem is om dit te bepalen. Mr. Daniëls heeft zich op het standpunt gesteld dat dit onfatsoenlijk, in strijd met goed werkgeverschap en ernstig verwijtbaar is.
3.10.
[A] heeft [verweerster] in een e-mail van dezelfde dag geschreven dat hij niets begrijpt van de e-mail van mr. Daniëls die hij doorgestuurd heeft gekregen omdat naar de beleving van hemzelf en [C] een heel ander gesprek was gevoerd. Hij heeft [verweerster] gevraagd of zij de e-mail van mr. Daniëls vooraf heeft gelezen en of zij achter de inhoud van de mail staat. [verweerster] heeft hem in een e-mail van maandag 27 januari 2025 geantwoord dat zij de brief heeft gezien en daarachter staat.
3.11.
[A] heeft [verweerster] in een e-mail van dezelfde dag geschreven dat zijn vertrouwen in [verweerster] weg is en dat dit een samenwerking met haar in een [functie] onmogelijk maakt. [verweerster] wordt volledig vrijgesteld van werk totdat hun advocaten een oplossing hebben bereikt.
3.12.
Mr. Noordoven heeft in een e-mail van eveneens 27 januari 2025 op de e-mail van mr. Daniëls van 24 januari 2025 gereageerd en de non-actiefstelling bevestigd. Mr. Daniëls heeft in reactie hierop in een e-mail van 28 januari 2025 geschreven dat [verweerster] bereid blijft tot een vruchtbare samenwerking en openstaat voor overleg om tot een passende oplossing te komen. Mr. Noordoven en mr. Daniëls hebben in e-mails van 30 januari 2025 en 4 februari 2025 nog verder hun standpunten uitgewisseld. Partijen hebben de mogelijkheid onderzocht om de arbeidsovereenkomst met wederzijds goedvinden te beëindigen, maar hebben hierover niet tot overeenstemming kunnen komen.

4.De beoordeling

Het verzoek
4.1.
[verzoekster 2] verzoekt de arbeidsovereenkomst met [verweerster] op de kortst mogelijke termijn te ontbinden, primair vanwege een verstoorde arbeidsverhouding (de g-grond), subsidiair vanwege verwijtbaar handelen (de e-grond), en meer subsidiair op een combinatie van deze gronden (de i-grond).
Het verweer en het tegenverzoek
4.2.
[verweerster] betwist dat sprake is van een grond voor ontbinding van de arbeidsovereenkomst. Zij verzoekt primair de verzochte ontbinding af te wijzen en [verzoekster 2] te veroordelen om haar in de bedongen arbeid van [functie] arbo-netwerkbedrijf wedertewerk te stellen per de eerste werkdag na de datum van deze beschikking.
[verweerster] verzoekt subsidiair, in geval van een ontbinding van de arbeidsovereenkomst, de einddatum van de arbeidsovereenkomst vast te stellen met inachtneming van de volledige opzegtermijn van drie maanden en haar een transitievergoeding en een billijke vergoeding toe te kennen.
[verweerster] verzoekt zowel primair als subsidiair [verzoekster 2] te veroordelen tot betaling van de werkelijk gemaakte advocaatkosten (buitengerechtelijke kosten en proceskosten) van in totaal € 17.112,40, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De beoordeling van het verzoek
4.3.
Een arbeidsovereenkomst kan alleen worden ontbonden als daar een redelijke grond voor is. In de wet is bepaald wat een redelijke grond is, bijvoorbeeld een verstoorde arbeidsverhouding, verwijtbaar handelen aan de kant van de werknemer of een combinatie van deze gronden. [1]
4.4.
De kantonrechter is van oordeel dat er geen redelijke grond is voor ontbinding. Dat wordt als volgt toegelicht.
Er is geen sprake van een verstoorde arbeidsverhouding
4.5.
[verzoekster 2] legt aan haar verzoek ten grondslag dat [verweerster] vanaf 20 januari 2025 heeft aangestuurd op een conflict, terwijl [verzoekster 2] telkens de-escalerend heeft opgetreden. Het vertrouwen in [verweerster] had na de brief van 20 januari 2025 al een flinke deuk opgelopen en de opstelling van [verweerster] na het gesprek van 23 januari 2025 heeft geleid tot een onherstelbare vertrouwensbreuk. [A] voelt zich na dit gesprek niet langer veilig om met [verweerster] te spreken uit zorg dat wat hij zegt wordt verdraaid en tegen hem of [verzoekster 2] wordt gebruikt. Ook bestaat er geen aanleiding om aan te nemen dat [verweerster] nog bereid of in staat is de [verzoekster 2] -belangen boven haar eigen belangen te stellen. De vertrouwensbreuk is onherstelbaar en duurzaam en in ieder geval niet op te lossen voor 1 juni 2025, de datum waarop de functie van [verweerster] niet meer bestaat.
4.6.
[verweerster] betwist dat sprake is van een ernstig en duurzaam verstoorde arbeidsverhouding. Zij wijst erop dat uit de rechtspraak volgt dat het de werknemer te allen tijde is toegestaan een ander standpunt in te nemen dan de werkgever en daarbij voor haar belangen mag opkomen. Volgens [verweerster] kan van [verzoekster 2] worden gevergd dat de arbeidsrelatie wordt voortgezet en dat [verzoekster 2] zich inzet voor het herstel daarvan.
4.7.
Op grond van artikel 7:669 lid 3 onder g BW kan de werkgever een arbeidsovereenkomst opzeggen als sprake is van een verstoorde arbeidsverhouding, zodanig dat van de werkgever in redelijkheid niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Daarbij geldt als uitgangspunt dat sprake moet zijn van een ernstige en duurzame verstoring van de arbeidsrelatie en dat herstel van de arbeidsrelatie niet meer mogelijk is.
4.8.
De kantonrechter is van oordeel dat [verzoekster 2] onvoldoende heeft onderbouwd dat tussen [verweerster] en haarzelf sprake is van een ernstig en duurzaam verstoorde arbeidsverhouding. Daartoe wordt het volgende overwogen.
4.9.
Tussen partijen is niet in geschil dat de arbeidsverhouding tussen [verzoekster 2] , en in het bijzonder [A] , en [verweerster] tot 20 januari 2025 altijd goed is geweest. In de periode van 20 tot en met 27 januari 2025 zijn de verhoudingen echter in een snel tempo verslechterd. Dit heeft volgens [verzoekster 2] vooral te maken met de toonzetting van de brief van mr. Daniëls van 20 januari 2025 en haar e-mail van 24 januari 2025 en de verwijten die hierin aan het adres van [verzoekster 2] werden gemaakt.
4.10.
De kantonrechter stelt voorop dat [verweerster] het goed recht had om bij [verzoekster 2] aan de orde te stellen dat zij het idee had dat haar functie werd uitgehold en dat zij van mening was dat zij op grond van het afspiegelingsbeginsel voor de functie van [functie] [verzoekster 2] in aanmerking zou moeten komen. Het was ook haar goed recht om zich daarbij te laten bijstaan door een advocaat. Dit geldt temeer omdat zij als werkneemster ten opzichte van [verzoekster 2] in een afhankelijke positie verkeert.
4.11.
Aan communicatie die via een advocaat plaatsvindt is inherent dat hierbij juridische standpunten worden ingenomen die confronterend kunnen overkomen. De toonzetting van de communicatie kan hierdoor afwijken van de informelere en wellicht ook vriendschappelijke manier waarop de partijen zelf met elkaar omgaan. [verweerster] heeft zich weliswaar niet van de e-mail van haar gemachtigde van 24 januari 2025 gedistantieerd, maar dat kon ook moeilijk van haar verwacht worden omdat zij de behartiging van haar belangen in handen had gelegd van haar advocaat. Van [verzoekster 2] had mogen worden verwacht om hiermee rekening te houden in plaats van direct tot non-actiefstelling over te gaan. De kantonrechter volgt [verzoekster 2] daarom ook niet in haar stelling dat zij steeds de-escalerend is opgetreden. [verzoekster 2] heeft bovendien niets gedaan om de arbeidsverhouding tussen [A] en [verweerster] na 27 januari 2025 te verbeteren, bijvoorbeeld door het inzetten van mediation. Gelet op het relatief lange dienstverband van [verweerster] en de korte periode waarin de verstoring is ontstaan, mocht dit wel van [verzoekster 2] worden verwacht.
4.12.
Gelet op deze achtergrond is onvoldoende aannemelijk geworden dat de verstandhouding tussen partijen in slechts één week onherstelbaar is beschadigd en dat dus sprake is van een duurzame verstoring van de arbeidsverhouding. Dit levert dan ook geen grond op voor ontbinding van de arbeidsovereenkomst.
Er is geen sprake van verwijtbaar handelen
4.13.
[verzoekster 2] verwijt [verweerster] dat zij vanuit het niets de confrontatie heeft gezocht en willens en wetens feitelijke onjuistheden heeft aangevoerd in een poging om [verzoekster 2] zwart te maken, met als enig doel een zo gunstig mogelijke beëindigingsregeling te bewerkstelligen. Zij heeft pogingen van [verzoekster 2] om de-escalerend op te treden en het gesprek over oplossingen op gang te brengen laten stranden. [verzoekster 2] stelt dat daarom in redelijkheid niet van haar kan worden gevergd dat zij de arbeidsovereenkomst laat voortduren.
4.14.
[verweerster] betwist dat zij verwijtbaar heeft gehandeld. Zij stelt dat zij tijdig aan de bel heeft getrokken vanaf het moment dat zij in de gaten had dat zij niet degene is die boventallig moet worden verklaard. Dit heeft zij op een professionele wijze gedaan. Zij heeft daarbij rekening gehouden met de interne verhoudingen en hierover alleen met haar eigen leidinggevende gecommuniceerd.
4.15.
Op grond van artikel 7:669 lid 3 onder e BW kan de werkgever een arbeidsovereenkomst opzeggen als sprake is van verwijtbaar handelen of nalaten van de werknemer, zodanig dat van de werkgever in redelijkheid niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren.
4.16.
De kantonrechter is van oordeel dat hiervan geen sprake is. Zoals eerder is overwogen was het haar goed recht om de gevolgen van de voorgenomen reorganisatie voor haar functie aan de orde te stellen en hierbij standpunten in te nemen die afwijken van de standpunten van [verzoekster 2] . Nergens blijkt uit dat [verweerster] hierin te kwader trouw is geweest. Er is daarom geen reden om de arbeidsovereenkomst op deze grond te ontbinden.
Er is geen sprake van de combinatiegrond
4.17.
Omdat geen sprake is van een ernstig en duurzaam verstoorde arbeidsverhouding en ook niet van verwijtbaar handelen of nalaten van [verweerster] , is ook geen sprake van een combinatie van omstandigheden als bedoeld in artikel 7:669 lid 3 sub i BW. Daarom wordt de arbeidsovereenkomst ook niet op deze grond ontbonden.
Conclusie: het ontbindingsverzoek wordt afgewezen.
4.18.
Dit betekent dat het ontbindingsverzoek wordt afgewezen.
Toewijzing van het primaire tegenverzoek tot wedertewerkstelling
4.19.
[verweerster] heeft verzocht om [verzoekster 2] te veroordelen om haar in de bedongen arbeid van [functie] arbo-netwerkbedrijf wedertewerk te stellen per de eerste werkdag na de datum van deze beschikking.
4.20.
[verzoekster 2] heeft hiertegen verweer gevoerd. Zij heeft gesteld dat de continuïteit van de bedrijfsvoering hierdoor in gevaar zal komen en dat er geen aanleiding is om aan te nemen dat [verweerster] de belangen van [verzoekster 2] voorop zal stellen en constructief leiding zal geven aan de voorbereiding en implementatie van de voorgenomen reorganisatie.
4.21.
De kantonrechter ziet in de opstelling van [verweerster] echter geen aanknopingspunten om te veronderstellen dat [verweerster] niet bereid en in staat is om haar functie op een professionele wijze te vervullen. Zij heeft dit immers vóór 20 januari 2025 ook gedaan. Er is daarom geen redelijke grond om de non-actiefstelling te handhaven. Het verzoek tot wedertewerkstelling wordt daarom toegewezen.
De subsidiaire tegenverzoeken blijven buiten bespreking
4.22.
Omdat de verzochte ontbinding wordt afgewezen, hoeven de subsidiaire tegenverzoeken niet meer besproken te worden.
Het verzoek om betaling van de werkelijk gemaakte advocaatkosten
4.23.
[verweerster] verzoekt [verzoekster 2] te veroordelen tot betaling van de werkelijk gemaakte advocaatkosten van in totaal € 17.112,40 op grond van artikel 6:96 BW en artikel 7:611 BW. Zij stelt dat [verzoekster 2] niet als een goed werkgever heeft gehandeld, onder meer door haar op non-actief te stellen en haar vervolgens op juridische kosten te jagen door een ontslagverzoek in te dienen terwijl zij zich zelf steeds zeer loyaal jegens [verzoekster 2] heeft opgesteld.
4.24.
[verzoekster 2] betwist dat zij niet als goed werkgever heeft gehandeld en stelt dat [verweerster] zelf een situatie heeft gecreëerd waarin [verzoekster 2] geen andere mogelijkheid meer zag dan een ontbindingsverzoek in te dienen.
Gedeeltelijke toewijzing werkelijk gemaakte buitengerechtelijke kosten
4.25.
Vergoeding van werkelijk gemaakte buitengerechtelijke kosten op grond van artikel 6:96 BW is mogelijk als de werkgever de norm van goed werkgeverschap als bedoeld in artikel 7:611 BW heeft geschonden. De kantonrechter is van oordeel dat hiervan sprake is. Het was niet nodig om [verweerster] naar aanleiding van de brief van 20 januari 2025 en de e-mail van 24 januari 2025 van mr. Daniëls op non-actief te stellen en [verweerster] heeft in redelijkheid buitengerechtelijke kosten moeten maken om zich hiertegen te verzetten. De advocaatkosten die [verweerster] heeft moeten maken in de periode van 21 januari 2025 tot en met 7 februari 2025 (het moment waarop [verweerster] het verzoekschrift heeft ontvangen) komen daarom voor vergoeding in aanmerking. De kantonrechter stelt deze kosten op basis van de overgelegde facturen vast op € 3.340,97 inclusief btw over de periode van 21 tot en met 31 januari 2025 en € 1.481,97 inclusief btw over de periode van 4 tot en met 7 februari 2025. Er wordt daarom in totaal een bedrag van € 4.822,94 inclusief btw toegewezen. De wettelijke rente over dit bedrag wordt zoals verzocht toegewezen vanaf vijftien dagen na de datum van deze beschikking tot de dag van betaling.
Toewijzing proceskosten volgens het liquidatietarief
4.26.
[verzoekster 2] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten in het verzoek en het tegenverzoek worden veroordeeld. Voor de kosten van de procedure geldt een forfaitair liquidatietarief. Een vergoeding van de werkelijk gemaakte advocaatkosten is alleen mogelijk in buitengewone omstandigheden, waarbij moet worden gedacht aan misbruik van procesrecht en onrechtmatige daad. Deze situatie doet zich hier echter niet voor. De proceskosten zullen daarom op basis van het forfaitaire liquidatietarief als volgt worden vergoed.
4.27.
De kosten aan de zijde van [verweerster] worden begroot op:
- griffierecht € 135,00
- salaris gemachtigde € 814,00
- nakosten
€ 135,00
Totaal € 1.084,00
4.28.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

5.De beslissing

De kantonrechter
in het verzoek
5.1.
wijst het verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst af;
in het tegenverzoek
5.2.
veroordeelt [verzoekster 2] om [verweerster] in de bedongen arbeid van [functie] arbo-netwerkbedrijf wedertewerk te stellen per 3 april 2025;
5.3.
veroordeelt [verzoekster 2] om aan [verweerster] een bedrag van € 4.822,94 inclusief btw aan buitengerechtelijke kosten te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf vijftien dagen na de datum van deze beschikking tot de dag van betaling;
in het verzoek en het tegenverzoek
5.4.
veroordeelt [verzoekster 2] in de proceskosten van € 1.084,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als [verzoekster 2] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en de beschikking daarna wordt betekend, dan moet [verzoekster 2] ook de kosten van betekening betalen;
5.5.
veroordeelt [verzoekster 2] in de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn voldaan;
5.6.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
5.7.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. D.A. van Steenbeek en in het openbaar uitgesproken op 2 april 2025.

Voetnoten

1.Artikel 7:669 lid 3, aanhef en onder g, e en i van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW).