ECLI:NL:RBMNE:2025:1342

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
27 maart 2025
Publicatiedatum
26 maart 2025
Zaaknummer
16.705471.16 (ontneming)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel uit hennepteelt met procesafspraken en overschrijding van de redelijke termijn

Op 27 maart 2025 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een ontnemingszaak tegen een veroordeelde die betrokken was bij de hennepteelt. De zaak werd voor het eerst behandeld op 18 september 2019, maar de inhoudelijke behandeling vond pas plaats op 11 februari 2025, na een lange periode van uitstel door de coronapandemie. Tijdens deze zitting zijn procesafspraken gemaakt tussen het Openbaar Ministerie en de veroordeelde, waarbij de veroordeelde afstand deed van bepaalde verdedigingsrechten. De rechtbank heeft getoetst of de veroordeelde zich bewust was van de gevolgen van deze afspraken en heeft vastgesteld dat hij dit vrijwillig deed, met advies van zijn raadsman. De officier van justitie vorderde een bedrag van € 26.083,78 als wederrechtelijk verkregen voordeel, terwijl de verdediging geen verweer voerde. De rechtbank heeft de opbrengsten en kosten van de hennepteelt beoordeeld en vastgesteld dat het wederrechtelijk verkregen voordeel € 53.283,84 bedraagt. Na rekening te houden met de overschrijding van de redelijke termijn, heeft de rechtbank de betalingsverplichting vastgesteld op € 13.275,30. De rechtbank heeft de veroordeelde ook de mogelijkheid van gijzeling opgelegd bij niet-betaling, met een duur van 265 dagen. De beslissing is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Lelystad
Parketnummer: 16.705471.16 (ontneming)
Vonnis van de meervoudige kamer op de vordering van de officier van justitie tot ontneming van 27 maart 2025
in de zaak tegen
[veroordeelde]
geboren op [1985] te [geboorteplaats] ,
wonende [adres] te [woonplaats] ,
hierna te noemen: veroordeelde.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

De vordering is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 11 februari 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van de officier van justitie, mr. B.C. Niks, en van wat veroordeelde en zijn raadsman, mr. G.I. Roos, advocaat te Almere, naar voren hebben gebracht.

2.PROCESAFSPRAKEN

Op 18 september 2019 stond de zaak voor het eerst op zitting. De inhoudelijke behandeling is destijds bepaald op 15 april 2020. Die heeft echter toen niet plaatsgevonden wegens de coronapandemie. Nadien is de zaak niet opnieuw ingepland. Gelet op het tijdsverloop heeft het Openbaar Ministerie (OM) in november 2020 de verdediging in overweging gegeven om procesafspraken te maken. De correspondentie tussen het OM en de verdediging is vervolgens gestokt.
Uiteindelijk hebben het OM en veroordeelde op 27 januari 2025 procesafspraken gemaakt met betrekking tot de afdoening van de ontnemingszaak en hebben partijen naar aanleiding daarvan een overeenkomst gesloten.
De afspraken, die aan de rechtbank zijn voorgelegd, houden concreet het volgende in:
  • er worden door de verdediging geen onderzoekswensen ingediend;
  • er worden door de verdediging geen verweren gevoerd met betrekking tot de ontnemingsvordering;
  • veroordeelde hoeft geen (nadere) verklaring af te leggen;
  • het OM zal vorderen het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat te bepalen op € 26.083,78, de betalingsverplichting te stellen op € 13.275,30 en te bepalen dat de duur van gijzeling bij niet-betaling wordt gesteld op 265 dagen.
Gelet op het feit dat veroordeelde in de procesafspraken afstand doet van bepaalde aan hem toekomende verdedigingsrechten, dient de rechtbank te onderzoeken of is voldaan aan de eisen van het recht op een eerlijk proces zoals vermeld in artikel 6 van het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens, alvorens zij deze afspraken in overweging kan nemen.
Tijdens de inhoudelijke behandeling op 11 februari 2025 zijn de bovenstaande procesafspraken met veroordeelde besproken. Daarbij heeft de rechtbank getoetst of veroordeelde begreep wat de gemaakte afspraken inhielden en welke gevolgen deze voor hem en de afdoening van zijn ontnemingszaak konden hebben. Veroordeelde heeft ter terechtzitting uitdrukkelijk bevestigd dat hij op basis van voldoende en duidelijke informatie vrijwillig de keuze heeft gemaakt om in te stemmen met de procesafspraken en zich bewust is geweest van de inhoud, de procedure en de rechtsgevolgen daarvan. Daarbij heeft hij zich door zijn raadsman laten adviseren.
De rechtbank ziet dan ook geen reden om de inhoud van de procesafspraken niet bij haar oordeel te betrekken.

3.VORDERING

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft (in afwijking van ontnemingsrapport) gevorderd het wederrechtelijk verkregen voordeel te bepalen op € 26.083,78 en de betalingsverplichting te bepalen op € 13.275,30.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft, conform de procesafspraken, geen verweer gevoerd.

4.BEOORDELING VAN DE VORDERING

4.1
De grondslag van de vordering
De veroordeelde is bij vonnis van deze rechtbank van 27 maart 2025, voor zover van belang, veroordeeld voor het volgende, verkort weergegeven, strafbare feit:
medeplegen van het telen van 584 hennepplanten op 25 februari 2015.
De grondslag voor de ontnemingsvordering is een veroordeling voor een strafbaar feit. Voor de ontnemingsvordering houdt dit in dat bij de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel op grond van artikel 36e tweede lid Wetboek van Strafrecht (Sr) kan worden gelet op voordeel afkomstig uit het strafbare feit dat veroordeelde heeft begaan of andere strafbare feiten waaromtrent voldoende aanwijzingen bestaan dat zij door de veroordeelde zijn begaan.
4.2
Beoordeling en berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel
Voor de berekening van de opbrengsten en kosten neemt de rechtbank – voor zover niet anders wordt vermeld – tot uitgangspunt wat is opgenomen in het ontnemingsrapport. [1]
4.2.1
Periode
In het ontnemingsrapport gaat de politie uit van een ontnemingsperiode van 1 september 2013 tot 25 februari 2015. Deze ontnemingsperiode is ruimer dan de bewezen verklaarde periode in het onderliggende strafvonnis.
Vast staat dat dat de kweekruimtes van de hennepplantage en de daarin aanwezige goederen waren vervuild. [2] Om die reden is het aannemelijk dat de hennepplantage al enige tijd in gebruik was en er sprake is geweest van eerdere oogst(en).
De rechtbank is evenals de officier van justitie echter van oordeel dat er onvoldoende aanknopingspunten zijn om er vanuit te gaan dat veroordeelde naar aanleiding van meerdere oogsten financieel voordeel heeft genoten. De rechtbank gaat daarom uit van één gerealiseerde oogst waarvan veroordeelde wederrechtelijk voordeel heeft genoten.
4.2.2
Bruto opbrengst
Voor de berekening van de opbrengst uit de hennepteelt wordt uitgegaan van het volgende:
- in de eerste kweekruimte stonden 376 hennepplanten. [3] De oppervlakte van de beplanting in de kweekruimte was 35,8 vierkante meter. [4] Per vierkante meter stonden er elf hennepplanten. [5] Met gebruikmaking van de uitgangspunten uit het BOOM-rapport is vastgesteld dat de opbrengst aan hennep per plant bij deze mate van beplanting 30 gram is [6] ;
- in de tweede kweekruimte stonden 208 hennepplanten. [7] De oppervlakte van de beplanting in de kweekruimte was 18,9 vierkante meter. [8] Per vierkante meter stonden er elf hennepplanten. [9] Met gebruikmaking van de uitgangspunten uit het BOOM-rapport is vastgesteld dat de opbrengst aan hennep per plant bij deze mate van beplanting 30 gram is [10] ;
- omdat de daadwerkelijke verkoopprijs niet kan worden vastgesteld is uitgegaan van het minimumbedrag dat in het BOOM-rapport wordt genoemd, te weten € 3.280,- per kilogram [11] ;
Dit leidt tot de volgende berekening:
* 584 hennepplanten x 30 gram = 17,52 kilogram;
* 17,52 kilogram x € 3.280,- = € 22.074,40.
Dit brengt de bruto opbrengst van één gerealiseerde oogst op: € 57.465,60.
4.2.3.
Kosten
De rechtbank volgt hetgeen ter zake van de kosten in het ontnemingsrapport is opgenomen.
Het voorgaande leidt tot de nog in mindering te brengen kosten [12] :
Eerste kweekruimte
* afschrijvingskosten: € 250,-
* hennepstekken: € 1.071,60 (376 hennepplanten x 2,85 per stek/plant)
* variabele kosten: € 1.252,08 (376 hennepplanten x € 3,33 per stek/plant)
* knipkosten: € 78,96 (376 hennepplanten x 0,21 per stek/plant)
Kosten van één oogst: € 2.652,64.
Tweede kweekruimte
* afschrijvingskosten: € 200,-
* hennepstekken: € 592,80 (208 hennepplanten x 2,85 per stek/plant)
* variabele kosten: € 692,64 (208 hennepplanten x € 3,33 per stek/plant)
* knipkosten: € 43,68 (208 hennepplanten x 0,21 per stek/plant)
Kosten van één oogst: € 1.529,24.
De totale kosten komen daarmee op: € 4.181,76 (2.652,64 + 1.547,24).
4.2.4.
Het wederrechtelijk verkregen voordeel
Gelet op hetgeen de rechtbank hiervoor uiteen heeft gezet, schat en stelt de rechtbank het wederrechtelijk verkregen voordeel voor de gerealiseerde oogst vast op een bedrag van:
Opbrengst : € 57.465,60
Kosten : € 4.181,76 -/-
Totaal : € 53.283,84
Gelet op het voorgaande stelt de rechtbank het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op € 53.283,84.
4.3
Toerekening van het voordeel
De rechtbank heeft veroordeelde veroordeeld voor het medeplegen van de hennepteelt. Veroordeelde heeft namelijk met een ander, medeveroordeelde [medeveroordeelde 1] , de hennep geteeld. Er zijn geen aanwijzingen in het dossier dat er nog andere personen bij de hennepteelt betrokken waren. Gelet hierop zal de rechtbank wat de toerekening van het voordeel betreft het wederrechtelijk verkregen voordeel door twee delen.
De rechtbank stelt het bedrag waarop het door veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op € 26.641,92.
4.4
Elektriciteitskosten
De officier van justitie heeft te kennen gegeven dat er een vaststellingsovereenkomst tussen Liander N.V. en de medeveroordeelde is. Hieruit blijkt dat zij zijn overeengekomen dat medeveroordeelde ter vergoeding van de door het elektriciteitsbedrijf geleden schade € 7.813,97 zal betalen.
De rechtbank is van oordeel dat deze vaststellingsovereenkomst ook dient te worden betrokken in de zaak van veroordeelde. Dit leidt tot de volgende berekening:
* € 7.813,97 / 2 (twee veroordeelden) = € 3.906,98;
* € 3.906,98 / 7 (want uitgaande van één oogst) = € 558,14.
De rechtbank is van oordeel dat dit bedrag in mindering dient te worden gebracht op het te ontnemen bedrag. Daarom stelt de rechtbank het totaal door veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel vast op
€ 26.083,78.
4.5
Betalingsverplichting
4.5.1
Redelijke termijn
Omdat er sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat de betalingsverplichting dient te worden gematigd.
De redelijke termijn van twee jaar, zoals deze voortvloeit uit artikel 6 EVRM, is op 25 februari 2015 aangevangen, omdat de verdachte op die datum in verband met de bewezen verklaarde hennepkwekerij is aangehouden. Op die dag is hij daarover en over de door hem genoten opbrengst verhoord. De rechtbank doet ongeveer ruim 10,5 jaar na aanvang van genoemde termijn uitspraak inzake de ontnemingsvordering, zodat deze termijn met 8,5 jaar is overschreden. Dit betekent dat de rechtbank reden ziet om de betalingsverplichting te verminderen met 10% van het berekende wederrechtelijk verkregen voordeel. De rechtbank houdt in dit verband rekening met het feit dat de overschrijding van de redelijke termijn ook is gecompenseerd in de op te leggen straf in de strafzaak, waarin veroordeelde mede daardoor schuldig is verklaard zonder oplegging van straf of maatregel, zoals bedoeld in artikel 9a Sr.
De rechtbank komt hiermee uit op een te ontnemen bedrag van € 23.475,40.
4.5.2
Beslag
[medeveroordeelde 2] , de vader van veroordeelde, heeft in zijn eigen strafzaak afstand gedaan van € 73.780,- cashgeld dat in beslag was genomen. Omdat een deel van dat geld redelijkerwijs is toe te schrijven aan veroordeelde, zal de rechtbank een deel van dit bedrag in mindering brengen op de betalingsverplichting. De rechtbank acht een bedrag van € 10.000,- redelijk.
Verder zal de rechtbank de sloopopbrengst van de in beslag genomen personenauto van veroordeelde in mindering brengen op het te betalen bedrag. Deze bedraagt € 200,10.
Het bovenstaande heeft tot gevolg dat de rechtbank aan de veroordeelde de verplichting zal opleggen om een bedrag van
€ 13.275,30ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel aan de staat te betalen.

5.TOEGEPAST WETSARTIKEL

De op te leggen maatregel is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

6.BESLISSING

De rechtbank:
- stelt het bedrag waarop het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op
€ 26.083,78(zegge:
zesentwintigduizend drieëntachtig euro en achtenzeventig eurocent);
- legt de veroordeelde de verplichting op tot betaling van
€ 13.275,30zegge:
dertienduizend tweehonderdvijfenzeventig euro en dertig eurocent) aan de staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel;
- bepaalt de duur van de gijzeling die met toepassing van artikel 6:6:25 van het Wetboek van Strafvordering ten hoogste kan worden gevorderd op
265 dagen.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.F. Hammerle, voorzitter, mrs. S.C. Hagedoorn en V.A. Groeneveld, rechters, in tegenwoordigheid van mr. C.N. Aalders, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 27 maart 2025.

Voetnoten

1.Het “Rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel hennepkwekerij ex art 36e 2e lid Sr”, opgenomen in het aan de strafzaak ten grondslag liggende proces-verbaal, nummer PL0900-2015046328 (pagina’s 206 tot en met 213).
2.Pagina’s 93 en 99.
3.Pagina 26.
4.Pagina 207.
5.Pagina 26.
6.Pagina 237.
7.Pagina 27.
8.Pagina 209.
9.Pagina 27.
10.Pagina 237.
11.Pagina 237.
12.Pagina 238.