ECLI:NL:RBMNE:2025:1341

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
27 maart 2025
Publicatiedatum
26 maart 2025
Zaaknummer
16.659660.17 (ontneming)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel uit hennepteelt met overschrijding van de redelijke termijn

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 27 maart 2025 uitspraak gedaan in een ontnemingsvordering tegen een veroordeelde die betrokken was bij de teelt van hennep. De veroordeelde, geboren in 1985, heeft in de periode van maart 2013 tot 15 september 2013 hennepplanten gekweekt. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel behandeld, waarbij de officier een bedrag van € 35.692,60 heeft gevorderd. De rechtbank heeft vastgesteld dat er sprake was van twee eerdere oogsten en heeft de bruto opbrengst berekend op € 44.148,80. Na aftrek van kosten, waaronder elektriciteitskosten en andere uitgaven, is het wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op € 35.693,-. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn, wat heeft geleid tot een vermindering van de betalingsverplichting tot € 32.123,34. De rechtbank heeft de veroordeelde de verplichting opgelegd om dit bedrag aan de staat te betalen, met een mogelijke gijzeling van 642 dagen bij niet-betaling. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, waarbij de rechters de procesafspraken en de rechten van de veroordeelde hebben gewogen, en de inhoud van de zaak grondig hebben beoordeeld.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Lelystad
Parketnummer: 16.659660.17 (ontneming)
Vonnis van de meervoudige kamer op de vordering van de officier van justitie tot ontneming van 27 maart 2025
in de zaak tegen
[veroordeelde]
geboren op [1985] te [geboorteplaats] ,
wonende aan [adres] te [woonplaats] ,
hierna te noemen: veroordeelde.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

De vordering is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 11 februari 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van de officier van justitie, mr. B.C. Niks, en van wat veroordeelde en zijn raadsman, mr. G.I. Roos, advocaat te Almere, naar voren hebben gebracht.

2.PROCESAFSPRAKEN

Op 18 september 2019 stond de zaak voor het eerst op zitting. De inhoudelijke behandeling is destijds bepaald op 15 april 2020. Die heeft echter toen niet plaatsgevonden wegens de coronapandemie. Nadien is de zaak niet opnieuw ingepland. Gelet op het tijdsverloop heeft het Openbaar Ministerie (OM) in november 2020 de verdediging in overweging gegeven om procesafspraken te maken. De correspondentie tussen het OM en de verdediging is vervolgens gestokt.
Uiteindelijk hebben het OM en veroordeelde op 27 januari 2025 procesafspraken gemaakt met betrekking tot de afdoening van de ontnemingszaak en hebben partijen naar aanleiding daarvan een overeenkomst gesloten.
De afspraken, die aan de rechtbank zijn voorgelegd, houden concreet het volgende in:
  • er worden door de verdediging geen onderzoekswensen ingediend;
  • er worden door de verdediging geen verweren gevoerd met betrekking tot de ontnemingsvordering;
  • veroordeelde hoeft geen (nadere) verklaring af te leggen;
  • het OM zal vorderen het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast te stellen op € 35.692,60, de betalingsverplichting te stellen op € 32.123,34 en te bepalen dat de duur van gijzeling bij niet-betaling wordt gesteld op 642 dagen.
Gelet op het feit dat veroordeelde in de procesafspraken afstand doet van bepaalde aan hem toekomende verdedigingsrechten, dient de rechtbank te onderzoeken of is voldaan aan de eisen van het recht op een eerlijk proces zoals vermeld in artikel 6 van het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens, alvorens zij deze afspraken in overweging kan nemen.
Tijdens de inhoudelijke behandeling op 11 februari 2025 zijn de bovenstaande procesafspraken met veroordeelde besproken. Daarbij heeft de rechtbank getoetst of veroordeelde begreep wat de gemaakte afspraken inhielden en welke gevolgen deze voor hem en de afdoening van zijn ontnemingszaak konden hebben. Veroordeelde heeft ter terechtzitting uitdrukkelijk bevestigd dat hij op basis van voldoende en duidelijke informatie vrijwillig de keuze heeft gemaakt om in te stemmen met de procesafspraken en zich bewust is geweest van de inhoud, de procedure en de rechtsgevolgen daarvan. Daarbij heeft hij zich door zijn raadsman laten adviseren.
De rechtbank ziet dan ook geen reden om de inhoud van de procesafspraken niet bij haar oordeel te betrekken.

3.VORDERING

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft (in overeenstemming met het ontnemingsrapport) gevorderd het wederrechtelijk verkregen voordeel te bepalen op € 35.692,60 en de betalingsverplichting te bepalen op € 32.123,34.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft, conform de procesafspraken, geen verweer gevoerd.

4.BEOORDELING VAN DE VORDERING

4.1
De grondslag van de vordering
De veroordeelde is bij vonnis van deze rechtbank van 27 maart 2025, voor zover van belang, veroordeeld voor het volgende, verkort weergegeven, strafbare feit:
het telen van 218 hennepplanten op 15 september 2013 te Almere.
De grondslag voor de ontnemingsvordering is een veroordeling voor een strafbaar feit. Voor de ontnemingsvordering houdt dit in dat bij de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel op grond van artikel 36e tweede lid Wetboek van Strafrecht (Sr) kan worden gelet op voordeel afkomstig uit het strafbare feit dat veroordeelde heeft begaan of andere strafbare feiten waaromtrent voldoende aanwijzingen bestaan dat zij door de veroordeelde zijn begaan.
4.2
Beoordeling en berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel
Voor de berekening van de opbrengsten en kosten neemt de rechtbank – voor zover niet anders wordt vermeld – tot uitgangspunt wat is opgenomen in het ontnemingsrapport. [1]
4.2.1
Periode
In het ontnemingsrapport gaat de politie uit van een ontnemingsperiode van maart 2013 tot 15 september 2013 (28 weken). Deze ontnemingsperiode is ruimer dan de bewezen verklaarde periode in het onderliggende strafvonnis.
Veroordeelde gebruikte bij de hennepteelt goederen, zoals assimilatielampen en het OptiClimate Water Cooled System, die 2012 als productiedatum hadden. [2]
Gezien de aangetroffen materialen en de vervuiling van de plantage [3] , kan worden uitgegaan van meerdere oogsten. Bij gebrek echter aan harde indicatoren omtrent de startdatum van de hennepkwekerij, is in het voordeel van de veroordeelde uitgegaan van twee eerdere oogsten. Dit mede omdat veroordeelde bij de teelt gebruikmaakte van CO2, waardoor de groeiperiode acht in plaats van tien weken bedraagt. [4] Er is daarom geen exacte startdatum bekend.
4.2.2
Bruto opbrengst
Voor de berekening van de opbrengst uit de hennepteelt wordt uitgegaan van het volgende:
- er was één kweekruimte met daarin 218 hennepplanten. [5] De oppervlakte van de beplanting in de kweekruimte was 24 vierkante meter. [6] Per vierkante meter stonden er negen hennepplanten. [7] Met gebruikmaking van de uitgangspunten uit het BOOM-rapport is vastgesteld dat de opbrengst aan hennep per plant 30,9 gram is [8] ;
- omdat de daadwerkelijke verkoopprijs niet kan worden vastgesteld is uitgegaan van het minimumbedrag dat in het BOOM-rapport wordt genoemd, te weten € 3.280,- per kilogram [9] ;
- het is aannemelijk geworden dat er twee oogsten zijn geweest, zoals hiervoor reeds is overwogen.
Dit leidt tot de volgende berekening:
* 218 hennepplanten x 30,9 gram = 6,73 kilogram;
* 6,73 kilogram x € 3.280,- = € 22.074,40.
Dit brengt de bruto opbrengst per gerealiseerde oogst op: € 22.074,40.
De totale bruto opbrengst is dan: € 22.074,40 x 2 (oogsten) = € 44.148,80.
4.2.3
Kosten
Elektriciteitskosten
De elektriciteit werd op illegale wijze afgenomen. De schoonvader van veroordeelde heeft de door Liander N.V. in rekening gebrachte nabetaling van € 5.361,32 voldaan. [10] De rechtbank zal het in rekening gebrachte bedrag van € 5.361,32 alsnog in de berekening betrekken.
Overige kosten, gebaseerd op het BOOM-rapport
De rechtbank volgt hetgeen ter zake van de kosten in het ontnemingsrapport is opgenomen.
Het voorgaande leidt tot de verder nog in mindering te brengen kosten [11] :
* afschrijvingskosten: € 200,-
* hennepstekken: € 621,30 (218 hennepplanten x 2,85 per stek/plant)
* variabele kosten: € 725,94 (218 hennepplanten x € 3,33 per stek/plant)
Kosten per oogst: € 1.547,24.
Uitgaande van twee oogsten levert dat een (sub)totaal op van € 3.094,48
De totale kosten komen daarmee op: € 8.455,80 (3.094,48 + 5.361,32).
4.2.4
Het wederrechtelijk verkregen voordeel
Gelet op hetgeen de rechtbank hiervoor uiteen heeft gezet, schat en stelt de rechtbank het wederrechtelijk verkregen voordeel voor de twee gerealiseerde oogsten vast op een bedrag van:
Opbrengst : € 44.148,80
Kosten : € 8.455,80 -/-
Totaal : € 35.693,-
Gelet op het voorgaande stelt de rechtbank het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op
€ 35.693,-.
4.3
Betalingsverplichting
4.3.1
Redelijke termijn
Omdat er sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat de betalingsverplichting dient te worden gematigd.
De redelijke termijn van twee jaar, zoals deze voortvloeit uit artikel 6 EVRM, is op 15 september 2013 aangevangen, omdat veroordeelde op die datum in verband met de bewezen verklaarde hennepkwekerij is aangehouden. Op die dag is hij daarover en over de door hem genoten opbrengst verhoord. De rechtbank doet ongeveer 11,5 jaar na aanvang van genoemde termijn uitspraak inzake de ontnemingsvordering, zodat deze termijn met 9,5 jaar is overschreden. Dit betekent dat de rechtbank reden ziet om de betalingsverplichting te verminderen met ongeveer 10% van het berekende wederrechtelijk verkregen voordeel. De rechtbank houdt in dit verband rekening met het feit dat de overschrijding van de redelijke termijn ook is gecompenseerd in de op te leggen straf in de strafzaak, waarin veroordeelde mede daardoor schuldig is verklaard zonder oplegging van straf of maatregel, zoals bedoeld in artikel 9a Sr.
Het bovenstaande heeft tot gevolg dat de rechtbank aan de veroordeelde de verplichting zal opleggen, gelijk aan partijen zijn overeengekomen, om een bedrag van
€ 32.123,34ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel aan de staat te betalen.

5.TOEGEPAST WETSARTIKEL

De op te leggen maatregel is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

6.BESLISSING

De rechtbank:
- stelt het bedrag waarop het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op €
35.693,-(zegge:
vijfendertigduizend zeshonderddrieënnegentig euro);
- legt de veroordeelde de verplichting op tot betaling van
€ 32.123,34(zegge:
tweeëndertigduizend honderddrieëntwintig euro en zeventig eurocent) aan de staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel;
- bepaalt de duur van de gijzeling die met toepassing van artikel 6:6:25 van het Wetboek van Strafvordering ten hoogste kan worden gevorderd op
642 dagen.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.F. Hammerle, voorzitter, mrs. S.C. Hagedoorn en V.A. Groeneveld, rechters, in tegenwoordigheid van mr. C.N. Aalders, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 27 maart 2025.

Voetnoten

1.Het “Rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel hennepkwekerij [adres] te [woonplaats] ex art 36e 2e lid Sr”, opgenomen in het aan de strafzaak ten grondslag liggende proces-verbaal, genummerd PL0900-2016177842 en PL2543-2013068944 (pagina’s 83 t/m 92).
2.Pagina 62.
3.Pagina 62.
4.Pagina 84.
5.Pagina 10.
6.Pagina 74.
7.Pagina 10.
8.Pagina 91.
9.Pagina 10.
10.Pagina 88.
11.Pagina 92.