ECLI:NL:RBMNE:2025:1339

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
27 maart 2025
Publicatiedatum
26 maart 2025
Zaaknummer
16.706918.16
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Procesafspraken en bewijswaardering in hennepzaken

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Midden-Nederland op 27 maart 2025, staat de verdachte terecht voor het opzettelijk aanwezig hebben van hennep. De zaak is ontstaan uit een onderzoek dat begon met een aanhouding op 13 februari 2017, waarbij de verdachte in Almere werd betrapt met 3,27 kilogram hennep. De rechtbank heeft de zaak behandeld op de terechtzittingen van 11 februari en 27 maart 2025. Tijdens deze zittingen zijn procesafspraken gemaakt tussen het Openbaar Ministerie en de verdachte, waarbij de verdachte afstand deed van bepaalde verdedigingsrechten. De rechtbank heeft getoetst of deze afspraken in overeenstemming zijn met het recht op een eerlijk proces, zoals vastgelegd in artikel 6 van het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens. De verdachte heeft verklaard dat hij vrijwillig instemde met de procesafspraken, en de rechtbank heeft geen redenen gevonden om deze afspraken niet te honoreren.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat zij bevoegd was om de zaak te behandelen. De officier van justitie heeft het tenlastegelegde feit als wettig en overtuigend bewezen geacht, met uitzondering van het medeplegen. De rechtbank heeft de bewijsmiddelen beoordeeld en geconcludeerd dat de verdachte opzettelijk hennep aanwezig heeft gehad, maar heeft hem vrijgesproken van andere tenlastegelegde feiten. De rechtbank heeft geen straf of maatregel opgelegd, in overeenstemming met de procesafspraken, en heeft de verdachte schuldig verklaard zonder strafoplegging, zoals bedoeld in artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht. Dit vonnis benadrukt de rol van procesafspraken in strafzaken en de afwegingen die de rechtbank maakt bij het opleggen van straffen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Lelystad
Parketnummer: 16.706918.16
Vonnis van de meervoudige kamer van 27 maart 2025
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1961 te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres: [adres 1] [plaats 1] [.] (Hongarije),
hierna te noemen: verdachte.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 11 februari en 27 maart 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van de officier van justitie, mr. B.C. Niks, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. G.I. Roos, advocaat te Almere, naar voren hebben gebracht.

2.INLEIDING

2.1
De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt erop neer dat verdachte:
op 13 februari 2017 in [plaats 2] met anderen 3,27 kilogram hennep heeft geteeld dan wel opzettelijk aanwezig heeft gehad.
2.2
Het afdoeningsvoorstel en de beoordeling
Op 18 september 2019 stond de zaak voor het eerst op zitting. De inhoudelijke behandeling is destijds bepaald op 15 april 2020. Die heeft echter toen niet plaatsgevonden wegens de coronapandemie. Nadien is de zaak niet opnieuw ingepland. Gelet op het tijdsverloop heeft het Openbaar Ministerie (OM) in november 2020 de verdediging in overweging gegeven om procesafspraken te maken. De correspondentie tussen het OM en de verdediging is vervolgens gestokt.
Uiteindelijk hebben het OM en verdachte op 27 januari 2025 procesafspraken gemaakt met betrekking tot de afdoening van de strafzaak en hebben partijen naar aanleiding daarvan een overeenkomst gesloten.
De afspraken, die aan de rechtbank zijn voorgelegd, houden concreet het volgende in:
  • er worden door de verdediging geen onderzoekswensen ingediend;
  • het instellen van hoger beroep door de verdediging en het OM blijft achterwege, indien de rechtbank tot een bewezenverklaring en strafoplegging conform deze procesafspraken komt;
  • er worden door de verdediging geen bewijsverweren gevoerd;
  • verdachte is aanwezig op de inhoudelijke behandeling;
  • verdachte hoeft geen (nadere) verklaring af te leggen;
  • verdachte doet afstand van het in een bijlage genoemde in beslag genomen goed, te weten een geldmachine;
  • het OM zal rekwireren tot een bewezenverklaring en kwalificatie van het feit overeenkomstig de procesafspraken;
  • het OM zal rekwireren dat verdachte schuldig wordt bevonden, zonder dat er straf aan hem wordt opgelegd, zoals bedoeld in artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht.
Gelet op het feit dat verdachte in de procesafspraken afstand doet van bepaalde aan hem toekomende verdedigingsrechten, dient de rechtbank te onderzoeken of is voldaan aan de eisen van het recht op een eerlijk proces zoals vermeld in artikel 6 van het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens, alvorens zij deze afspraken in overweging kan nemen.
Tijdens de inhoudelijke behandeling op 11 februari 2025 zijn de bovenstaande procesafspraken met verdachte besproken. Daarbij heeft de rechtbank getoetst of verdachte begreep wat de gemaakte afspraken inhielden en welke gevolgen deze voor hem en de afdoening van zijn strafzaak konden hebben. Verdachte heeft ter terechtzitting uitdrukkelijk bevestigd dat hij op basis van voldoende en duidelijke informatie vrijwillig de keuze heeft gemaakt om in te stemmen met de procesafspraken en zich bewust is geweest van de inhoud, de procedure en de rechtsgevolgen daarvan. Daarbij heeft hij zich door zijn raadsman laten adviseren.
De rechtbank ziet dan ook geen reden om de inhoud van de procesafspraken niet bij haar oordeel te betrekken.
Zowel bij het onderzoek ter terechtzitting als in dit vonnis heeft de beantwoording van de vragen van artikel 348 en 350 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) centraal gestaan. Bij het bepalen van de straf en de motivering daarvan zal de inhoud en doorwerking van de procesafspraken worden besproken.

3.VOORVRAGEN

Voordat de rechtbank een inhoudelijke beslissing kan nemen, moet zij eerst de in de wet gestelde voorvragen beantwoorden, namelijk: of de dagvaarding geldig is, de rechtbank bevoegd is tot kennisneming van het tenlastegelegde, de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging van verdachte en of er redenen zijn voor schorsing van de vervolging. De eerste drie vragen beantwoordt de rechtbank bevestigend. Daarnaast zijn er geen redenen voor schorsing van de vervolging. De rechtbank kan dan ook verder gaan met de inhoudelijke beoordeling.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht – overeenkomstig de procesafspraken – het tenlastegelegde wettig en overtuigend te bewijzen, met dien verstande dat enkel het opzettelijk aanwezig hebben van de hennep kan worden bewezen verklaard en dat verdachte (partieel) moet worden vrijgesproken van het medeplegen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft conform de procesafspraken geen bewijsverweer gevoerd.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
Indien hoger beroep wordt ingesteld, zullen de bewijsmiddelen worden uitgewerkt en opgenomen in een bijlage die aan het vonnis zal worden gehecht.
4.3.2
Bewijsoverwegingen
Bij een doorzoeking van het pand aan [adres 2] in [plaats 2] zijn vijf zakken hennep aangetroffen van in totaal ongeveer 3,2 kilogram. De zakken zijn aangetroffen in een pand dat gehuurd werd door verdachte. Bij binnenkomst was een geur van hennep te ruiken. De zakken waren niet verborgen. Verdachte heeft geen verklaring willen afleggen over de hennep. Aangezien verdachte de huurder van het pand was, wordt hij, zeker bij het uitblijven van een andersluidende verklaring, verantwoordelijk gehouden voor de aangetroffen hennep.
Gelet op het voorgaande, is naar het oordeel van de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de hennep opzettelijk aanwezig heeft gehad. De andere ten laste gelegde handelingen en het ten laste gelegde medeplegen zijn niet wettig en overtuigend bewezen. Daarvan zal verdachte (partieel) worden vrijgesproken.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
op 13 februari 2017 te [plaats 2] opzettelijk aanwezig heeft gehad,
een zak met hennep(toppen) 710 gram en
een zak met hennep(toppen) 690 gram en
een zak met hennep(toppen) 710 gram en
een zak met hennep(toppen) 650 gram en
een zak met hennep(toppen)510 gram,
zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN HET FEIT

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert volgens de wet het volgende strafbare feit op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bij requisitoir, in overeenstemming met het afdoeningsvoorstel, gevorderd dat verdachte schuldig zal worden verklaard zonder oplegging van straf of maatregel.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ten aanzien van de strafmaat geen opmerkingen gemaakt.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft rekening gehouden met de ernst van het bewezenverklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
Aard en ernst van het feit
Als de politie de hennep niet zou hebben aangetroffen en in beslag zou hebben genomen, zou de hennep op de Nederlandse markt terecht zijn gekomen met alle schadelijke gevolgen van dien. Verdovende middelen vormen een bedreiging voor de samenleving, in die zin dat zij de volksgezondheid bedreigen en criminaliteit bevorderen.
Persoon van verdachte
De rechtbank heeft ten aanzien van de persoon van verdachte kennis genomen van een de verdachte betreffend uittreksel justitiële documentatie van 10 juli 2024, waaruit volgt dat verdachte niet eerder voor een soortgelijk strafbaar feit is veroordeeld.
Geen straf of maatregel
Het OM heeft gesteld dat zonder procesafspraken verdachte zou worden schuldig verklaard, zonder oplegging van straf of maatregel, zoals is bedoeld in artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht (Sr). De rechtbank begrijpt hieruit dat de officier van justitie, ook zonder procesafspraken, toepassing van artikel 9a Sr zou hebben gevorderd. Dit gezien de aard en ernst van het strafbare feit, het forse tijdsverloop, het feit dat verdachte sindsdien niet andermaal met politie en justitie in aanraking is gekomen en het gegeven dat de zaak ongeveer vijfeneenhalf jaar geleden al eens op zitting heeft gestaan.
De rechtbank weegt in haar strafoordeel voorts mee dat verdachte heeft meegewerkt aan een procedure die uiteindelijk tot een snellere afdoening heeft geleid. Snellere of verkorte afdoening van een specifieke zaak kan zowel in het belang van die ene zaak, als in het belang van andere zaken zijn, omdat – ook in hoger beroep en cassatie – (zittings)capaciteit beschikbaar blijft om andere zaken af te doen. De procesafspraken doen daarmee recht aan de belangen van de maatschappij.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het in voorraad hebben van hennep. Geen harddrugs-feit dus, noch een feit waar direct geweld en slachtoffers bij te betreuren waren. Daarnaast betreft het een feit van ongeveer acht jaar geleden. Gelet op het hiervoor overwogene, is de rechtbank van oordeel dat met het opleggen van enige straf geen redelijk strafrechtelijk doel meer wordt gediend. Daarom zal verdachte, zoals gevorderd, schuldig worden verklaard zonder oplegging van straf of maatregel, zoals bedoeld in artikel 9a Sr.

9.BESLAG

Verdachte heeft in het afdoeningsvoorstel getekend voor afstand van het in beslag genomen goed, te weten een geldmachine.
Gelet hierop zal de rechtbank geen beslissing nemen ten aanzien van het beslag.

10.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het meer of anders tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
  • verklaart het bewezenverklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
  • verklaart verdachte strafbaar;
Geen straf of maatregel
- bepaalt dat ten aanzien van het bewezenverklaarde geen straf of maatregel wordt opgelegd.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.F. Hammerle, voorzitter, mrs. S.C. Hagedoorn en V.A. Groeneveld, rechters, in tegenwoordigheid van mr. C.N. Aalders, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 27 maart 2025.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 13 februari 2017 te Almere tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, althans opzettelijk aanwezig heeft gehad, althans opzettelijk heeft vervaardigd,
een zak met hennep(toppen 710 gram en/of
een zak met hennep(toppen) 690 gram en/of
een zak met hennep(toppen) 710 gram en/of
een zak met hennep(toppen) 650 gram en/of
een zak met hennep(toppen)510 gram
in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
(Artikel art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht, art 11 lid 2 Opiumwet, art 3 ahf/ond B
Opiumwet)