In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 26 maart 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen twee besloten vennootschappen over de opzegging van een overeenkomst van opdracht. De eiseres, een besloten vennootschap, vorderde een bedrag van € 22.264,00 van de gedaagde besloten vennootschap, die de overeenkomst per direct had opgezegd. De gedaagde stelde dat de opzegging gerechtvaardigd was omdat de overeenkomst haar integriteit negatief beïnvloedde. De kantonrechter oordeelde echter dat de gedaagde niet voldoende had onderbouwd dat er sprake was van een integriteitsrisico en dat de opzegging daarom niet rechtsgeldig was. De kantonrechter veroordeelde de gedaagde tot betaling van het gevorderde bedrag, vermeerderd met wettelijke handelsrente vanaf 15 februari 2024. Daarnaast werd de gedaagde veroordeeld in de proceskosten, die op € 2.745,22 werden begroot. De vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten werd afgewezen, omdat deze kosten door de rechtsbijstandsverzekeraar van de eiseres werden gedragen. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.