ECLI:NL:RBMNE:2025:1333

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
26 maart 2025
Publicatiedatum
26 maart 2025
Zaaknummer
11335703 \ AC EXPL 24-2454
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake de opzegging van een overeenkomst van opdracht en de daaruit voortvloeiende betalingsverplichting

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 26 maart 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen twee besloten vennootschappen over de opzegging van een overeenkomst van opdracht. De eiseres, een besloten vennootschap, vorderde een bedrag van € 22.264,00 van de gedaagde besloten vennootschap, die de overeenkomst per direct had opgezegd. De gedaagde stelde dat de opzegging gerechtvaardigd was omdat de overeenkomst haar integriteit negatief beïnvloedde. De kantonrechter oordeelde echter dat de gedaagde niet voldoende had onderbouwd dat er sprake was van een integriteitsrisico en dat de opzegging daarom niet rechtsgeldig was. De kantonrechter veroordeelde de gedaagde tot betaling van het gevorderde bedrag, vermeerderd met wettelijke handelsrente vanaf 15 februari 2024. Daarnaast werd de gedaagde veroordeeld in de proceskosten, die op € 2.745,22 werden begroot. De vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten werd afgewezen, omdat deze kosten door de rechtsbijstandsverzekeraar van de eiseres werden gedragen. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANKMIDDEN-NEDERLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Amersfoort
Zaaknummer: 11335703 \ AC EXPL 24-2454
Vonnis van 26 maart 2025
in de zaak van
de besloten vennootschap
[eiseres] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats 1] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiseres] ,
gemachtigde: mr. W.S. van Dijk en mr. S.F.T.C. van Veen,
tegen
de besloten vennootschap
[gedaagde] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats 2] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
gemachtigde: mr. A.L. Mijnssen.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties 1 t/m 22;
- de conclusie van antwoord;
- de akte overlegging aanvullende productie 23 van [eiseres] ;
- de akte overlegging aanvullende producties 1 t/m 3 van [gedaagde] ;
- de akte overlegging aanvullende productie 4 van [gedaagde] .
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 25 februari 2025. Hierbij waren partijen en de gemachtigden aanwezig.
1.3.
Daarna is vonnis bepaald.

2.De kern van de zaak

2.1.
[gedaagde] heeft een overeenkomst van opdracht tussen partijen (hierna: de overeenkomst) per direct opgezegd. [eiseres] is het daar niet mee eens en vordert dat [gedaagde] de opzegtermijn in de overeenkomst nakomt en wordt veroordeeld om € 22.264,00 aan haar te betalen. [gedaagde] stelt dat zij de overeenkomst per direct mocht opzeggen omdat deze haar integriteit negatief beïnvloedde. Voor het geval zij de overeenkomst niet per direct mocht opzeggen, heeft [eiseres] volgens [gedaagde] ook geen recht op een vergoeding. De kantonrechter is dit niet met [gedaagde] eens en zal haar veroordelen om € 22.264,00 aan [eiseres] te betalen.

3.Waar gaat deze zaak over?

3.1.
Op 31 oktober 2023 hebben partijen naar aanleiding van een e-mail van de heer [A] (hierna: [A] ), een (ad interim) medewerker van [gedaagde] , voor het eerst contact.
3.2.
Na verschillende gesprekken en e-mails hebben partijen vervolgens op 2 december 2023 een overeenkomst van opdracht (de overeenkomst) ondertekend. Onderdeel van de overeenkomst is een mantelovereenkomst. In die mantelovereenkomst is onder andere bepaald dat de algemene inkoopvoorwaarden van [moederbedrijf van gedaagde] (het moederbedrijf van [gedaagde] ) van toepassing zijn. Na ondertekening van de overeenkomst gaat de heer [B] (de indirect enig aandeelhouder en bestuurder van [eiseres] ) (hierna: [B] ) aan de slag voor [gedaagde] binnen het IT-team.
3.3.
De CEO van [gedaagde] (mevrouw [C] ) heeft op 2 februari 2024 telefonisch de samenwerking met [eiseres] beëindigd en [B] vrijgesteld van werk. Op 6 februari 2024 heeft de CEO van [gedaagde] de beëindiging bevestigd in een brief. Daarin staat, voor zover van belang:

Langs deze weg bevestigen wij het aan jou op vrijdag 2 februari jl. meegedeelde besluit om met onmiddellijke ingang te stoppen met onze samenwerking.
In het IT-team waarin jij binnen het managementteam IT opereerde in nauwe samenwerking met en op voordracht van [A] , is binnen korte tijd grote onzekerheid ontstaan door de wijze van aansturing van dat team. Zodanig zelfs dat de continuïteit van dat team onder druk kwam te staan.
Bovendien is gebleken dat er een integriteitsrisico speelt als gevolg van het wederzijdse belang dat [A (voornaam)] en jij hebben in [onderneming] B.V. vanuit jullie [.] B.V.’s. En het feit dat jouw [.] B.V. de enige aandeelhouder is van [eiseres] B.V. Noch bij jouw introductie door [A (voornaam)] , noch later, hebben [A (voornaam)] en/of jij ons van die zakelijke relatie op de hoogte gebracht met het daaraan verbonden risico van belangenverstrengeling.
Dat leidt tot de slotsom dat wij - primair - met onmiddellijke ingang de Overeenkomst van Opdracht en de daaraan verbonden deelovereenkomst tussen [gedaagde] B.V. en [eiseres] B.V. opzeggen ex artikel 1 4.3 Algemene Inkoopvoorwaarden [moederbedrijf van gedaagde] . Zulks op grond van het feit dat naar het oordeel van [gedaagde] de reputatie of integriteit van [gedaagde] negatief wordt beïnvloed.
3.4.
Na het gesprek heeft [eiseres] op 2 februari 2024 een laatste factuur aan [gedaagde] gestuurd. In deze factuur is onder andere een vergoeding van € 22.264,00 (inclusief btw) voor de vier weken opzegtermijn opgenomen. Dat deel van de factuur heeft [gedaagde] tot op heden niet betaald.
3.5.
[eiseres] vordert dat [gedaagde] wordt veroordeeld om € 22.264,00, vermeerderd met wettelijke handelsrente, aan haar te betalen. Daarnaast vordert [eiseres] dat [gedaagde] wordt veroordeeld om de buitengerechtelijke incassokosten en de proceskosten te betalen. [gedaagde] voert gemotiveerd verweer en stelt primair dat zij de overeenkomst per direct mocht opzeggen. Subsidiair stelt [gedaagde] dat [eiseres] geen recht heeft op een vergoeding omdat alleen gewerkte uren kunnen worden gefactureerd en [eiseres] tijdens de opzegtermijn niet meer heeft gewerkt. Ook de vorderingen tot betaling van de buitengerechtelijke incassokosten en proceskosten moeten volgens [gedaagde] worden afgewezen.

4.De beoordeling

Het is niet gebleken dat de overeenkomst de integriteit van [gedaagde] negatief beïnvloedde
4.1.
De kantonrechter is het niet met [gedaagde] eens dat de overeenkomst die partijen op 2 december 2023 hebben gesloten de integriteit van [gedaagde] negatief beïnvloedde en dat zij daarom de overeenkomst per direct mocht opzeggen. In artikel 14.3 van de algemene inkoopvoorwaarden staat dat [gedaagde] de overeenkomst met onmiddellijke ingang mag opzeggen als naar oordeel van [gedaagde] haar integriteit negatief wordt beïnvloed. Dat hier sprake van is, moet [gedaagde] wel voldoende onderbouwen en naar het oordeel van de kantonrechter is zij daarin niet geslaagd.
4.2.
Volgens [gedaagde] beïnvloedde de overeenkomst de integriteit van [gedaagde] negatief omdat sprake was van een belangenverstrengeling. [B] en [A] hadden samen een onderneming die software ontwikkelt, ondergebracht in [onderneming] B.V. (hierna: [onderneming] ). [gedaagde] stelt dat [B] en [A] deze (mogelijke) belangenverstrengeling niet aan [gedaagde] hebben medegedeeld.
4.3.
Het staat echter vast dat [A] in december 2023 een gesprek heeft gehad met de CEO van [gedaagde] en dat toen is gesproken over mogelijkheden voor [gedaagde] voor het gebruiken van de software van [onderneming] . Of [A] of [C] tijdens dit gesprek heeft aangegeven dat het niet wenselijk is dat de software van [onderneming] zou worden gebruikt, is in deze zaak niet relevant. Het is wel relevant dat [gedaagde] kennelijk in ieder geval in december 2023 al op de hoogte was van het belang van [A] in [onderneming] en dat dit volgens [gedaagde] blijkbaar geen belangenverstrengeling was en haar integriteit niet negatief beïnvloedde. [gedaagde] heeft onvoldoende onderbouwd waarom geen sprake is van belangenverstrengeling als alleen [A] een belang in [onderneming] heeft en waarom wel sprake is van belangenverstrengeling als [A] én [B] een belang in [onderneming] hebben.
4.4.
Dat [A] [B] heeft geïntroduceerd bij [gedaagde] verandert daar niets aan. Uit de overgelegde e-mailcorrespondentie blijkt dat [A] [B] bij [gedaagde] heeft geïntroduceerd, maar ook dat [A] verder niet betrokken is geweest bij de beslissing om de overeenkomst van opdracht met [eiseres] te sluiten. Ook dat [B] en [A] , zoals [gedaagde] stelt, tijdens het werk veel naar elkaar toetrokken is naar het oordeel van de kantonrechter geen aanwijzing dat sprake is van belangenverstrengeling.
4.5.
[gedaagde] heeft dus onvoldoende onderbouwd op welke wijze de overeenkomst de integriteit van [gedaagde] negatief beïnvloedde.
[gedaagde] mocht de overeenkomst niet per direct beëindigen
4.6.
Nadat de CEO van [gedaagde] op 2 februari 2024 telefonisch de samenwerking met [gedaagde] beëindigde kon [B] niet meer inloggen in de systemen van [gedaagde] . Vervolgens heeft de CEO van [gedaagde] op 6 februari 2024 per brief bevestigd dat de samenwerking met [eiseres] met onmiddellijke ingang is beëindigd.
4.7.
[gedaagde] heeft de overeenkomst op grond van artikel 14.3 van de algemene inkoopvoorwaarden per direct opgezegd. In dit artikel is onder andere bepaald dat een overeenkomst per direct schriftelijk mag worden opgezegd zonder dat enige vergoeding verschuldigd is als naar het oordeel van [moederbedrijf van gedaagde] de reputatie of integriteit van [moederbedrijf van gedaagde] negatief wordt beïnvloed. Zoals hiervoor overwogen, is de kantonrechter van oordeel dat [gedaagde] onvoldoende heeft onderbouwd dat haar integriteit door de overeenkomst met [eiseres] negatief werd beïnvloed. Dit betekent dat [gedaagde] zich niet kan beroepen op artikel 14.3 van de algemene inkoopvoorwaarden en de overeenkomst dus niet per direct mocht beëindigen. [gedaagde] had daarom bij de opzegging rekening moeten houden met de overeengekomen opzegtermijn van 4 weken.
[gedaagde] moet € 22.264 aan [eiseres] betalen
4.8.
[gedaagde] heeft subsidiair verweer gevoerd tegen de hoogte van de vordering van [eiseres] . Volgens [gedaagde] heeft [eiseres] geen recht op een vergoeding omdat in de overeenkomst is bepaald dat alleen gewerkte uren konden worden gefactureerd en [eiseres] na de opzegging op 2 februari 2024 niet meer heeft gewerkt voor [gedaagde] . De kantonrechter gaat aan dit verweer voorbij en is het met [eiseres] eens dat zij wel recht heeft op opzegvergoeding. Een opzegtermijn heeft tot doel om de partij die wordt opgezegd de tijd te geven op het einde van de opdracht te anticiperen, in het geval van de opdrachtnemer, om andere opdrachten en/of inkomsten te verwerven. Niet in geschil is dat [eiseres] vanaf december 2023 fulltime (40 uur per week) voor [gedaagde] heeft gewerkt. Dat een opzegtermijn in acht moet worden genomen betekent dus in dit geval dat gedurende die opzegtermijn een vergoeding moet worden betaald gelijk aan de vergoeding die de maanden voorafgaand aan de opzegging is betaald. [gedaagde] heeft niet weersproken dat dat € 115,00 per uur en dus in totaal € 22.264,00 [1] is. Daarom zal de kantonrechter [gedaagde] veroordelen om dit bedrag aan [eiseres] te betalen. Sinds 15 februari 2024 is [gedaagde] in verzuim, want op die datum heeft [gedaagde] aangegeven dat zij de factuur van [eiseres] voor € 22.264,00 niet gaat betalen. Daarom zal [gedaagde] vanaf 15 februari 2024 tot de dag van volledige betaling ook de wettelijke handelsrente over dit bedrag moeten betalen, op de datum van de dagvaarding was dit een bedrag van € 1.727,28.
4.9.
Dit betekent dat de kantonrechter ook voorbij gaat aan de verweren van [gedaagde] dat [eiseres] zich pas vier weken na de opzegging inhoudelijk heeft verweer verweerd tegen de opzegging en dat [eiseres] niet tijdig een beroep heeft gedaan op doorbetaling. [eiseres] heeft namelijk al op 2 februari 2024 de factuur gestuurd waarin aanspraak wordt gemaakt op betaling en op 7 februari 2024 een brief aan [gedaagde] gestuurd waarin zij aangeeft het niet eens te zijn met de ingeroepen opzeggingsgrond. Dat een inhoudelijke reactie vervolgens een paar weken op zich liet wachten, is niet ongebruikelijk als iemand daarvoor een jurist moet inschakelen. Tot slot gaat de kantonrechter voorbij aan het verweer dat [eiseres] zich niet bereid en beschikbaar heeft verklaard voor werkzaamheden tijdens de opzegtermijn., want [gedaagde] heeft de relevantie van dit verweer onvoldoende onderbouwd. [gedaagde] schrijft zelf in haar brief van 7 februari 2024 dat ook als een opzegtermijn in acht moet worden genomen, [gedaagde] in geen geval meer gebruik zal maken van de door [eiseres] ter beschikking gestelde diensten
[gedaagde] hoeft de buitengerechtelijke incassokosten niet te betalen
4.10.
De vordering van [eiseres] tot vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten wordt afgewezen. Voordat de dagvaarding is uitgebracht, heeft de rechtsbijstandsverzekeraar van [eiseres] een paar brieven aan [gedaagde] gestuurd. Op de mondelinge behandeling heeft [eiseres] erkend dat deze kosten door de rechtsbijstandsverzekeraar worden gedragen, daarom zal [gedaagde] deze kosten niet hoeven te vergoeden. Ook dat [eiseres] zelf bij deze werkzaamheden betrokken was en dat ná het uitbrengen van de dagvaarding de gemachtigden van [eiseres] contact hebben opgenomen met [gedaagde] voor schikkingsonderhandelingen, is onvoldoende om de vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten toe te wijzen. De kantonrechter zal deze vordering daarom afwijzen.
[gedaagde] moet de proceskosten betalen
4.11.
[gedaagde] is grotendeels in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [eiseres] worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
115,22
- griffierecht
1.409,00
- salaris gemachtigde
1.086,00
(2 punten × € 543,00)
- nakosten
135,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
2.745,22

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiseres] te betalen een bedrag van € 22.264,00, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente als bedoeld in artikel 6:119a BW over het toegewezen bedrag, met ingang van 15 februari 2024 tot de dag van volledige betaling, op de datum van de dagvaarding (1 oktober 2024) uitkomend op € 1.727,28,
5.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 2.745,22, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.L. Rijnbout en in het openbaar uitgesproken op 26 maart 2025.
TS5596

Voetnoten

1.40 uur x 4 weken = 160 uur