ECLI:NL:RBMNE:2025:1322

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
17 februari 2025
Publicatiedatum
25 maart 2025
Zaaknummer
C/16/586737 / JE RK 25-14
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling van minderjarigen na positieve ontwikkeling van de ouders

In deze beschikking van de kinderrechter van de Rechtbank Midden-Nederland, uitgesproken op 17 februari 2025, werd het verzoek van de gecertificeerde instelling Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering om de ondertoezichtstelling van de minderjarigen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] te verlengen, afgewezen. De kinderrechter oordeelde dat de ontwikkelingsbedreiging van de kinderen is weggenomen of sterk verminderd. De ouders hebben positieve stappen gezet in hun ontwikkeling en willen hulp in een vrijwillig kader accepteren, wat niet mogelijk is met een ondertoezichtstelling. De kinderrechter concludeerde dat de ondertoezichtstelling niet langer doelmatig is en dat de ouders nu zelf verantwoordelijk zijn voor het inzetten van de benodigde hulpverlening.

De procedure begon met een verzoekschrift van de GI, ontvangen op 6 januari 2025, en de zitting vond plaats op 17 februari 2025. Tijdens de zitting waren de ouders aanwezig, bijgestaan door hun advocaten, en een vertegenwoordiger van de GI. De kinderrechter nam verschillende stukken in overweging, waaronder het verzoekschrift en een bericht van de moeder. De ouders stelden dat de ondertoezichtstelling niet langer noodzakelijk was, omdat de kinderen niet meer in hun ontwikkeling bedreigd worden en de doelen van de ondertoezichtstelling zijn bereikt.

De kinderrechter baseerde zijn beslissing op de relevante artikelen van het Burgerlijk Wetboek, die de voorwaarden voor ondertoezichtstelling en verlenging daarvan beschrijven. De kinderrechter concludeerde dat de ouders in staat zijn om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van hun kinderen zelf weer te dragen, en dat er voldoende zicht is op de kinderen door de betrokkenheid van hulpverleners en andere instanties. De beschikking werd openbaar uitgesproken en op schrift gesteld op 17 maart 2025.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Utrecht
Zaaknummer: C/16/586737 / JE RK 25-14
Datum uitspraak: 17 februari 2025
Beschikking van de kinderrechter over een verlenging ondertoezichtstelling
in de zaak van
de gecertificeerde instelling
Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering, gevestigd te Utrecht,
hierna te noemen de GI,
over
[minderjarige 1], geboren op [geboortedatum 1] 2022 in [geboorteplaats 1] ,
hierna te noemen [minderjarige 1] ,
en
[minderjarige 2], geboren op [geboortedatum 2] 2023 in [geboorteplaats 2] ,
hierna te noemen [minderjarige 2] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen de moeder,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat mr. L.E. Toet,
en
[de vader],
hierna te noemen de vader,
wonende in [woonplaats] ,
advocaat mr. A.G. Ouwejan.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in de beoordeling:
  • het verzoekschrift van de GI met bijlagen, ontvangen op 6 januari 2025;
  • het bericht met bijlagen van de moeder van 12 .februari 2025
1.2.
De zitting met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 17 februari 2025. Daarbij waren aanwezig:
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat en een tolk Japans, C. Steegers;
- een vertegenwoordiger van de GI, [A] en [B] .

2.De feiten

2.1.
De ouders zijn belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] .
2.2.
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] wonen bij hun moeder.
2.3.
De kinderrechter heeft bij beschikking van 1 september 2023 [minderjarige 1] en [minderjarige 2] onder toezicht gesteld tot 1 september 2024. Op 15 augustus 2024 is deze ondertoezichtstelling verlengd tot 1 maart 2025.

3.Het verzoek

3.1.
De GI verzoekt de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] te verlengen voor de duur van zes maanden en de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.2.
De GI heeft in aanvulling op het verzoek tijdens de zitting toegelicht dat beide ouders de afgelopen periode positieve stappen hebben gezet, maar dat deze ontwikkeling nog pril is. De GI wil de komende periode monitoren of de ouders de positieve ontwikkeling doorzetten, met name met betrekking tot de omgang. Als dat het geval is, dan verwacht de GI de ondertoezichtstelling over zes maanden af te kunnen ronden.

4.De standpunten

4.1.
Door en namens de moeder is tijdens de zitting naar voren gebracht dat een ondertoezichtstelling niet langer noodzakelijk is. De hulpverlening die nodig is, kan in het vrijwillig kader worden ingezet. Bovendien heeft de moeder gevraagd of zij opvoedondersteuning kan krijgen. Die kan wel worden gegeven maar alleen als er geen ondertoezichtstelling meer is. De moeder heeft daardoor het gevoel dat de ondertoezichtstelling eerder belemmerend werkt dan dat die helpend is.
4.2.
De vader is ook van mening dat de ondertoezichtstelling niet langer noodzakelijk is. De kinderen worden niet meer in hun ontwikkeling bedreigd en de doelen van de ondertoezichtstelling zijn bereikt. Daarnaast vindt de vader het frustrerend dat de ouders voor het inzetten van hulpverlening afhankelijk zijn van de GI.

5.De beoordelingDe beslissing

5.1.
De kinderrechter wijst het verzoek af. De kinderrechter legt deze beslissing hierna uit.
Wat zegt de wet?
5.2.
Op grond van artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter een kind onder toezicht stellen als het kind in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd. Daarnaast moet er sprake zijn van de situatie dat de ouders de hulp die nodig is om die bedreiging weg te nemen, niet of niet voldoende accepteren. Tot slot moet bij de kinderrechter wel de verwachting bestaan dat de ouders binnen een aanvaardbare termijn de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van het kind zelf weer kunnen dragen. Op grond van artikel 1:260 BW kan de kinderrechter de ondertoezichtstelling steeds verlengen met ten hoogste een jaar.
Toelichting5.3. Bij aanvang van de ondertoezichtstelling was er sprake van een forse ontwikkelingsbedreiging van [minderjarige 1] en de toen nog ongeboren [minderjarige 2] . Hoewel de kinderrechter niet kan vaststellen of deze ontwikkelingsbedreiging inmiddels helemaal is weggenomen, is die in ieder geval sterk verminderd. Er is geen sprake meer van huiselijk geweld tussen de ouders. Beide ouders hebben hulp gezocht: de vader voor zijn verslaving en de moeder voor haar depressie. De medicatie die de moeder krijgt slaat goed aan. Ook wordt de moeder ontlast in haar rol als opvoeder doordat de kinderen twee keer per week naar een kinderdagverblijf en een voorschool gaan en om de week een dag in een steungezin verblijven.
5.4.
De ouders willen verder in het vrijwillig kader hulp accepteren. Voor die hulp is juist nodig dat er geen gedwongen kader meer is. Om die reden is een ondertoezichtstelling, voor zover aan de orde, niet doelmatig.
5.5.
Ten slotte is er in tegenstelling tot het begin van de ondertoezichtstelling nu wel zicht op de kinderen, met name door de betrokkenheid van een steungezin, het kinderdagverblijf, de voorschool en de hulpverleners die bij de ouders betrokken zijn. De kinderrechter heeft er vertrouwen in dat de professionals hun zorgen zullen uiten als daar reden toe is. Dat alles maakt dat de kinderrechter van oordeel is niet langer aan de vereisten van een ondertoezichtstelling is voldaan. Dat betekent dat de ouders nu zelf verantwoordelijk zijn voor het inzetten van de benodigde hulpverlening. De kinderrechter heeft er vertrouwen in dat zij deze hulpverlening in het vrijwillig kader zullen inzetten of voortzetten.

6.De beslissing

De kinderrechter:
wijst het verzoek van de GI af.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 17 februari 2025 door mr. T. Dopheide, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. R. Jelicic als griffier, en op schrift gesteld op 17 maart 2025.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Arnhem-Leeuwarden.