Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering, gevestigd te Amsterdam-Zuidoost,
1.Het verloop van de procedure
- het verzoekschrift met bijlagen van de GI, ontvangen op 18 december 2024;
- de brief van de GI met bijlagen, ontvangen op 21 februari 2025.
- [A] namens de Raad voor de Kinderbescherming (hierna te noemen: de Raad).
- [B] namens de GI.
2.De feiten
Bij beschikking van 5 februari 2025 is het verzoek om het aangehouden deel, ofwel een machtiging te verlenen om [minderjarige] uit huis te plaatsen in een gesloten accommodatie voor jeugdhulp voor de duur van de ondertoezichtstelling, te weten tot 12 maart 2025, afgewezen. [minderjarige] was op dat moment nog steeds voortvluchtig en de gedragswetenschapper had, na een telefonisch gesprek met [minderjarige] , aanleiding gezien om geen instemmende verklaring af te geven.
3.Het verzoek
4.De standpunten
Ter zitting heeft de Raad aangegeven dat de situatie wel heel complex is.
5.De beoordeling
In de beschikking waarbij de kinderrechter een verdere gesloten machtiging heeft afgewezen, heeft zij het volgende overwogen over de problematiek van [minderjarige] :
‘
is sinds 6 oktober 2023 uit huis geplaatst. Zij heeft op verschillende leefgroepen gewoond, ook in een gesloten setting. Op 14 februari 2024 is [minderjarige] gesloten geplaatst tot 14 augustus 2024. In deze periode heeft [minderjarige] een positieve ontwikkeling doorgemaakt en was zij beter in het contact. Ze leek de noodzaak van hulpverlening in te zien. Het CCE (Centrum voor consultatie en expertise) heeft op 28 februari 2024 een adviesrapport uitgebracht. Hieruit is naar voren gekomen dat het voor [minderjarige] nodig is dat zij in een beschermde open woonsetting woont met begeleiding in nabijheid. Dit heeft ertoe geleid dat zij op 26 juli 2024 naar een open groep is gegaan bij [woongroep] . Dit leek in het begin ook goed te gaan, maar gebleken is dat [minderjarige] het niet is gelukt om de voortuitgang vast te houden. Opnieuw was er sprake van veelvuldig wegloopgedrag, al dan niet gedwongen prostitutie, het gebruik van hard- en softdrugs, zelfbepalend gedrag, het bedreigen van haar begeleiders met de dood en het doen van suïcidale uitspraken. Dit heeft ertoe geleid dat zij op 23 januari 2025 met een spoedmachtiging opnieuw gesloten is geplaatst voor de duur van 4 weken. Zij is echter op 20 januari 2025 weggelopen, waarbij niet duidelijk was waar zij verbleef op dat moment. Na een melding op 15 februari 2025 over een incident waarbij [minderjarige] op het station in Rotterdam werd aangetroffen, is een plaatsing bij Moviera geadviseerd door de GI en Veilig Thuis. [minderjarige] en haar moeder weigerden dit.Op 20 februari 2025 werd duidelijk dat [minderjarige] bij Timon een crisisbed kon krijgen. [minderjarige] heeft ook dit geweigerd. Ook begeleiding vanuit de Merel van Groningen foundation heeft [minderjarige] afgewezen.’.
‘Ondanks intensieve begeleiding bleef [minderjarige] vaak ongeoorloofd afwezig en weigerde ze openheid te geven over haar verblijfplaats. Er waren meerdere incidenten die de zorgen over haar veiligheid versterkten, waaronder risicovol gedrag met volwassenen en betrokkenheid bij risicovolle netwerken, wat leidde tot meldingen bij Zedendelicten en Veilig Thuis. Deze netwerken vormden niet alleen een bron van gevaar voor [minderjarige] , maar brachten haar in situaties waarin zij ook het slachtoffer kon worden van uitbuiting. Een terugkerend patroon is het wisselen van gemoedstoestand, waarbij positieve besluiten vaak niet kunnen worden volgehouden. Zo staat ze in eerste instantie open voor behandeling, werk, een zinvolle daginvulling en zelfs de verhuizing, maar op een later moment trekt ze zich terug en slaagt ze er niet in om de eerder gevonden motivatie vast te houden.Gezien de toegenomen zorgen en de moeilijkheden bij het herstellen van haar motivatie, werd de begeleiding uiteindelijk steeds meer gericht op crisismanagement en het waarborgen van haar veiligheid. In overleg met alle betrokkenen werd besloten om de zorg stop te zetten, aangezien het traject niet langer houdbaar was binnen de open kaders van [woongroep] .’.
De GI heeft daarnaast op de zitting aangegeven dat het niet realistisch is om aan te nemen dat er nog een andere open groep voor [minderjarige] gevonden zal worden die haar, op deze korte termijn, zou willen plaatsen. Voordat [woongroep] haar accepteerde, had de gezinsvoogd al tientallen accommodaties vergeefs benaderd voor een plaatsing van [minderjarige] .
De GI heeft toegelicht dat zij op dit moment het dossier alleen maar aan het vullen is met afwijzingen. Bovendien houdt [minderjarige] zich schuil sinds 20 januari 2025. Zij zegt wel dat zij bij haar moeder verblijft, maar dat is niet steeds het geval. Ook heeft zij telefonisch gezegd dat zij zondermeer zal weglopen als zij op een open groep wordt geplaatst.
Om die reden wijst de kinderrechter dit verzoek af.
Binnen de jeugdzorg is er geen passende plek voor [minderjarige] , waar zij niet kan of zal weglopen. De GI heeft recent nog geprobeerd aan te sluiten bij de motivatie van [minderjarige] om haar bij haar moeder te laten verblijven en daarbij ingezet op ambulante spoedhulp in de opvoedsituatie bij de moeder, maar de moeder weigert hieraan mee te werken.
Zij is zelfbepalend. Tijdens de zitting heeft [minderjarige] gezegd dat zij zelf wil bepalen wanneer zij komt en wanneer zij gaat en ook met wie zij omgaat. Daarnaast blijkt uit de stukken dat zij wil kunnen blowen. Dat betekent dat een gesloten plaatsing de enige mogelijkheid is om [minderjarige] de veiligheid te bieden die zij nodig heeft. Maar bij het laatste verzoek daartoe heeft de gedragswetenschapper niet ingestemd met deze plaatsing.
[minderjarige] wordt op [geboortedag] 2025 achttien jaar. Dat betekent dat het gaat over een verlenging van ruim 4 maanden. De afgelopen maanden is gebleken dat [minderjarige] goed in staat is om zich schuil te houden. Waarschijnlijk ook door regelmatig van verblijfplaats te wisselen. Daarmee is zij ongrijpbaar geworden.
De kinderrechter is van oordeel dat in redelijkheid ook niet langer van de GI verwacht kan worden dat zij tijd en energie besteedt aan [minderjarige] . En daarom is het niet meer doelmatig om de maatregel nog tot aan haar achttiende verjaardag te verlengen.
6.De beslissing
- door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.