ECLI:NL:RBMNE:2025:13

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
8 januari 2025
Publicatiedatum
6 januari 2025
Zaaknummer
11136649
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurovereenkomst en betaling van huurprijs voor bouwsteiger

In deze zaak vordert eiser, [eiseres] B.V., betaling van huurprijs voor een bouwsteiger die aan gedaagde, [gedaagde] B.V., ter beschikking is gesteld. Eiser stelt dat er een huurovereenkomst is ontstaan waarbij gedaagde € 500,00 per maand verschuldigd is voor het gebruik van de steiger. Gedaagde betwist echter dat er een huurovereenkomst tot stand is gekomen en weigert te betalen. De kantonrechter heeft op 8 januari 2025 geoordeeld dat er geen huurovereenkomst is ontstaan, omdat gedaagde niet heeft ingestemd met het aanbod van eiser om een huurovereenkomst aan te gaan. De rechter concludeert dat er geen huur verschuldigd is, omdat er geen aanvaarding van het aanbod heeft plaatsgevonden. Eiser heeft geen bewijs geleverd dat gedaagde de steiger heeft gebruikt met de intentie om huur te betalen. De kantonrechter wijst de vordering van eiser af en oordeelt dat er geen sprake is van ongerechtvaardigde verrijking, omdat eiser niet heeft aangetoond dat hij kosten heeft gemaakt voor het huren van een vervangende steiger. Eiser wordt veroordeeld in de proceskosten, die aan de zijde van gedaagde worden begroot op nihil, aangezien gedaagde niet is verschenen op de zitting.

Uitspraak

RECHTBANKMIDDEN-NEDERLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Utrecht
Zaaknummer: 11136649 \ UC EXPL 24-3746 \ LHJ/63796
Vonnis van 8 januari 2025
in de zaak van
[eiseres] B.V.,
gevestigd in [vestigingsplaats 1] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiseres] ,
gemachtigde: mr. O.J. Boeder,
tegen
[gedaagde] B.V., HANDELENDE ONDER DE NAAM [handelsnaam],
gevestigd in [vestigingsplaats 2] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
procederend in persoon.

1.De procedure

1.1.
De rechter heeft de volgende stukken ontvangen en gelezen:
- de dagvaarding;
- de conclusie van antwoord;
- een nadere akte van [eiseres] ten behoeve van de mondelinge behandeling.
1.2.
De mondelinge behandeling is gehouden op 28 november 2024. Namens [eiseres] is verschenen [A] , bijgestaan door zijn gemachtigde. Namens [gedaagde] is niemand verschenen. [eiseres] heeft zijn standpunten toegelicht en heeft antwoord gegeven op vragen. Daarvan heeft de griffier aantekeningen gemaakt.
1.3.
Op de mondelinge behandeling is gezegd dat op 8 januari 2025 een vonnis zal worden gegeven.

2.De kern van de zaak

[eiseres] stelt dat sprake is van een huurovereenkomst op grond waarvan hij een bouwsteiger aan [gedaagde] ter beschikking heeft gesteld tegen een huurprijs van € 500,00 per maand. [eiseres] vordert betaling van de huurprijs over de maanden augustus 2022 tot en met november 2022 en januari 2023 tot en met april 2023. Het gaat om een bedrag van in totaal € 4.840,00 inclusief btw. [gedaagde] betwist dat een huurovereenkomst tot stand is gekomen en wil niet betalen. De kantonrechter wijst deze vordering af, omdat niet is gebleken dat [gedaagde] op enige wijze heeft ingestemd met een voorstel van [eiseres] om een huurovereenkomst aan te gaan. Hierdoor is er geen huurovereenkomst voor de steiger tot stand gekomen en is [gedaagde] geen huur voor de steiger aan [eiseres] verschuldigd.

3.De achtergrond van de zaak

3.1.
[gedaagde] is eigenaar van een huis aan de [adres] in [plaats] . [gedaagde] heeft [eiseres] ingeschakeld om zowel binnen als buiten werkzaamheden aan het huis te verrichten. Zo heeft [eiseres] wanden geplaatst, het dak gerepareerd, het pannendak geïsoleerd en de muurplaten en staalconstructie gerepareerd. Om de werkzaamheden te kunnen verrichten heeft [eiseres] een steiger geplaatst. De steiger mocht ook door [gedaagde] worden gebruikt.
3.2.
[eiseres] heeft facturen gestuurd voor de door haar verrichte werkzaamheden. Daarbij zijn geen kosten in rekening gebracht voor de steiger die [eiseres] bij de uitvoering van de werkzaamheden gebruikte. Er waren ook geen afspraken gemaakt op grond waarvan [gedaagde] destijds wat voor de steiger moest betalen.
3.3.
Omdat het betalen van de facturen moeizaam verliep, is [eiseres] in februari 2022 gestopt met het verrichten van werkzaamheden aan het huis van [gedaagde] . De steiger is toen blijven staan, zodat dat [gedaagde] zelf nog werkzaamheden aan het dak kon verrichten. [eiseres] had van [gedaagde] begrepen dat hij de steiger daarvoor nog een maand of 2 à 3 wilde gebruiken. Partijen hebben daarbij niet afgesproken dat [gedaagde] een huurprijs verschuldigd zou zijn voor de steiger. De werkzaamheden zouden voor de zomer klaar zijn, zo begreep [eiseres] .
3.4.
Omdat de steiger in januari 2023 nog steeds bij [gedaagde] stond, er geen duidelijkheid was over wanneer de steiger aan [eiseres] zou worden teruggegeven en [eiseres] zelf een steiger nodig had om werkzaamheden bij anderen te kunnen verrichten, heeft [eiseres] in een e-mail van 3 januari 2023 een huuraanbod aan [gedaagde] gedaan op grond waarvan [gedaagde] € 500,00 per maand verschuldigd zou zijn aan huur. Uit de toelichting van [eiseres] begrijpt de kantonrechter dat het de bedoeling van [eiseres] was dat de huur met terugwerkende kracht zou ingaan per augustus 2022. Dit sloot aan op de omstandigheid dat partijen eerder had besproken dat [gedaagde] voor de zomer klaar zou zijn met de werkzaamheden waar hij de steiger nog voor wilde gebruiken. [gedaagde] heeft niet op dit aanbod van [eiseres] gereageerd.
3.5.
Op 7 februari 2023 heeft [eiseres] een factuur met het nummer 23007 aan [gedaagde] toegezonden, waarin hij voor de maanden augustus 2022 tot en met november 2022 en januari 2023 een bedrag van € 500,00 per maand exclusief btw, en dus in totaal € 3.025,00 inclusief btw aan huur voor de steiger in rekening brengt.
3.6.
Op 20 april 2023 heeft [eiseres] een factuur met het nummer 23041 aan [gedaagde] toegezonden, waarin hij voor de maanden februari, maart en april 2023 een bedrag van € 500,00 per maand exclusief btw, en dus in totaal € 1.815,00 inclusief btw aan huur voor de steiger in rekening brengt.
3.7.
Op 1 mei 2023 heeft [gedaagde] een deel van de steiger aan [eiseres] teruggegeven. Het andere deel van de steiger heeft hij bij zijn woning laten staan. Dit deel staat ten tijde van de zitting nog steeds bij [gedaagde] .
3.8.
Op 3 mei 2023, 1 juni 2023, 20 juni 2023 en 5 juli 2023 heeft [eiseres] betaalherinneringen aan [gedaagde] gestuurd, omdat de facturen nog niet waren betaald.
3.9.
[gedaagde] heeft niet op facturen gereageerd en ook niet op deze betaalherinneringen. [eiseres] is daarom tot dagvaarding overgegaan.

4.De beoordeling

Er is geen huurovereenkomst tot stand gekomen en daardoor is geen huur verschuldigd
4.1.
Een (huur)overeenkomst komt tot stand door een aanbod en de aanvaarding daarvan. [1] De aanvaarding van een aanbod kan in beginsel in iedere vorm geschieden en kan ook in één of meer gedragingen besloten liggen. [2]
4.2.
[eiseres] leidt uit een drietal gedragingen tezamen af dat [gedaagde] akkoord is gegaan (aanvaarding) met de opvolgende huurovereenkomst:
- [gedaagde] heeft niet gereageerd op de e-mail van [eiseres] van 3 januari 2023;
- [gedaagde] heeft niet gereageerd op de aan hem toegezonden facturen en betaalherinneringen;
- [gedaagde] blijft gebruik maken van (een deel van) de steiger van [eiseres] . Dit blijkt uit een aantal foto’s die [eiseres] heeft overgelegd.
[eiseres] heeft toegelicht dat het in het zakelijke verkeer gebruikelijk is dat voor het gebruik van een steiger betaald wordt. Door de steiger wel te (blijven) gebruiken en niet op de mail, de facturen en de betalingsherinneringen te reageren, terwijl dat wel logisch was geweest als [gedaagde] het er niet mee eens was, heeft [gedaagde] het aanbod van [eiseres] - naar de kantonrechter begrijpt - stilzwijgend aanvaard.
4.3.
De kantonrechter moet in deze procedure beoordelen of in deze gedragingen van [gedaagde] besloten ligt dat hij het (huur)aanbod van 3 januari 2023 van [eiseres] , om met terugwerkende kracht vanaf augustus 2022 € 500,- huur per maand voor de steiger te betalen, heeft aanvaard. De kantonrechter is van oordeel dat dit niet het geval is en overweegt daarover het volgende.
4.4.
Partijen hebben eerst een overeenkomst gesloten waarin is afgesproken dat [eiseres] tegen betaling werkzaamheden aan het huis van [gedaagde] verricht. Bij het verrichten van die werkzaamheden heeft [eiseres] een steiger gebruikt. Partijen hebben daarbij niet afgesproken dat [gedaagde] een extra vergoeding verschuldigd was voor de steiger.
4.5.
In februari 2022 heeft [eiseres] , na het beëindigen van zijn werkzaamheden, de steiger bij [gedaagde] laten staan, zodat [gedaagde] de steiger nog een tijdje kon gebruiken. Vaststaat dat partijen in februari 2022 niet alsnog afspraken over vergoeding van kosten voor (het gebruik van) de steiger hebben gemaakt. Daarmee is destijds een overeenkomst van bruikleen tot stand gekomen op grond waarvan [gedaagde] in elk geval voor enkele maanden de steiger kosteloos kon blijven gebruiken.
4.6.
Op basis van de overgelegde foto’s kan niet worden vastgesteld dat [gedaagde] de steiger vanaf augustus 2022 is blijven gebruiken. Op de foto’s is enkel te zien is dat er een pallet op de steiger ligt. Bovendien kan uit het eventueel voortgezet gebruik niet de instemming met een huurovereenkomst worden afgeleid, omdat [gedaagde] de steiger al in gebruik had op grond van een eerdere afspraak tussen partijen. In deze situatie is méér nodig dan een voortgezet gebruik om aan te kunnen nemen dat [gedaagde] instemt met een betalingsverplichting. Dit geldt al helemaal bij een betalingsverplichting met terugwerkende kracht.
4.7.
Gelet op het voorgaande is de kantonrechter van oordeel dat uit de gedragingen van [gedaagde] geen aanvaarding van de overeenkomst kan worden afgeleid en er geen huurovereenkomst tot stand gekomen. De kantonrechter wijst de vordering van [eiseres] om [gedaagde] te veroordelen tot betaling van de huur daarom af.
Geen vordering op grond van ongerechtvaardigde verrijking
4.8.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft [eiseres] subsidiair aangevoerd dat zij een vordering heeft uit ongerechtvaardigde verrijking ter hoogte van € 3.500,00. Dit standpunt is aan te merken als een wijziging van de grondslag van de vordering en daarmee als een wijziging van eis als bedoeld in artikel 130 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). Zo’n wijziging is niet mogelijk als dat in strijd is met de eisen van een goede procesorde. Aangezien gedaagde niet op de mondelinge behandeling aanwezig was, kan deze wijziging niet worden toegelaten, tenzij de eiser de wijziging tijdig bij exploot kenbaar maakt aan de andere partij. Dit is niet gebeurd. [3]
4.9.
Ten overvloede overweegt de kantonrechte echter dat [eiseres] ook onvoldoende onderbouwd heeft gesteld voor toewijzing van een vordering uit ongerechtvaardigde verrijking. Niet is onderbouwd gesteld dat [eiseres] kosten heeft moeten maken voor het huren van een vervangende steiger en daardoor schade heeft geleden van minimaal € 500,00 per maand, zoals hij stelt. Zo zijn er geen facturen of andere documenten door [eiseres] overgelegd waaruit dit zou blijken. Ook is niet onderbouwd gesteld dat [gedaagde] zich verrijkt heeft voor een bedrag van € 500,00 per maand. De vordering uit ongerechtvaardigde verrijking zou dan ook niet toegewezen kunnen worden.
De vorderingen tot betaling van wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten worden afgewezen.
4.10.
Aangezien [eiseres] geen aanspraak kan maken op betaling van een vergoeding voor het gebruik van de steiger, komen ook de gevorderde rente en de buitengerechtelijke kosten niet voor toewijzing in aanmerking.
[eiseres] wordt veroordeeld in de proceskosten, begroot op nihil
4.11.
[eiseres] zal als de in het ongelijk gestelde partij in beginsel de proceskosten van [gedaagde] moeten vergoeden. Omdat [gedaagde] zich niet heeft laten vertegenwoordigen door een gemachtigde en er niemand namens hem op de mondelinge behandeling is verschenen, is niet gebleken dat hij proceskosten heeft gemaakt die voor vergoeding in aanmerking komen. Zijn proceskosten worden daarom begroot op nihil.
[eiseres] is niet geschaad door het plaatsvinden van de mondelinge behandeling buiten zijn aanwezigheid
4.12.
De mondelinge behandeling heeft buiten de aanwezigheid van [gedaagde] plaatsgevonden, al dan niet als gevolg van een onduidelijkheid omtrent het moment van plaatsvinden daarvan. Omdat de vorderingen worden afgewezen, is [gedaagde] niet in zijn belang geschaad door de omstandigheid dat de mondelinge behandeling buiten zijn aanwezigheid heeft plaatsgevonden. Uit een oogpunt van proceseconomie heeft er daarom geen nieuwe mondelinge behandeling plaatsgevonden. Om diezelfde reden is [gedaagde] ook niet in de gelegenheid gesteld om een akte te nemen als reactie op wat is besproken op de mondelinge behandeling.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
wijst de vorderingen van [eiseres] af.
5.2.
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten, die aan de zijde van [gedaagde] worden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.A.T. Werner en in het openbaar uitgesproken op 8 januari 2025.

Voetnoten

1.Zie artikel 6:217 van het Burgerlijk Wetboek (BW).
2.Zie artikel 3:37, eerste lid, van het BW.
3.Artikel 130 lid 3 Rv.