ECLI:NL:RBMNE:2025:1291

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
19 maart 2025
Publicatiedatum
25 maart 2025
Zaaknummer
C/16/584652
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incidentele vordering tot verwijzing naar kanton in een geschil over een aannemingsovereenkomst voor kunststof kozijnen

In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 19 maart 2025 uitspraak gedaan in een incident betreffende de bevoegdheid van de rechtbank om kennis te nemen van een vrijwaringszaak. De eiser, een consument, had een overeenkomst gesloten met een aannemer voor de levering en plaatsing van op maat gemaakte kunststof kozijnen. De gedaagde, de aannemer, stelde dat de overeenkomst kwalificeerde als een gemengde overeenkomst van consumentenkoop en aanneming van werk, en vorderde verwijzing naar de kantonrechter. De rechtbank oordeelde echter dat de overeenkomst niet als consumentenkoop kon worden gekwalificeerd, en dat de rechtbank bevoegd was om de vrijwaringszaak te behandelen. De rechtbank wees de incidentele vordering van de gedaagde af en veroordeelde deze in de proceskosten van het incident. De zaak zal verder worden behandeld door de rechtbank, met een rolzitting gepland op 26 maart 2025.

Uitspraak

RECHTBANK Midden-Nederland

Civiel recht
Zittingsplaats Lelystad
Zaaknummer: C/16/584652 / HL ZA 24-308
Vonnis in incident van 19 maart 2025
in de zaak van

1.[eiser] ,

wonende te [plaats] ,
2.
[eiseres],
wonende te [plaats] ,
eisende partijen in de vrijwaringszaak,
verwerende partijen in het incident,
hierna samen te noemen:
[eisers],
advocaat: mr. B.M. Breedijk te Amsterdam,
tegen
[gedaagde] BV,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
gedaagde partij in de vrijwaringszaak,
eisende partij in het incident,
hierna te noemen:
[gedaagde],
advocaat: mr. M.S. van Knippenberg te Enschede.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding in vrijwaring van 18 november 2024 met producties 1 t/m 9;
- de conclusie van antwoord tevens incidentele conclusie tot onbevoegdheid met één productie;
- de conclusie van antwoord in het incident tot onbevoegdheid.
1.2.
Ten slotte is vonnis in het incident bepaald op 2 april 2025. Het vonnis is eerder gereed, daarom wordt het vandaag uitgesproken.

2.Het geschil in het incident

2.1.
[gedaagde] stelt dat de rechtbank niet bevoegd is om van het geschil in de vrijwaringszaak kennis te nemen, omdat de overeenkomst waarop [eisers] zich beroept kwalificeert als een gemengde overeenkomst van consumentenkoop en aanneming van werk. [gedaagde] vordert dat de zaak wordt verwezen naar de kamer voor kantonzaken.
2.2.
[eisers] voert verweer. Volgens [eisers] is de overeenkomst niet mede te kwalificeren als consumentenkoop en moet de vrijwaringszaak door de civiele rechter behandeld worden.

3.De beoordeling in het incident

3.1.
De rechtbank is van oordeel dat de overeenkomst tussen partijen niet mede is aan te merken als consumentenkoop. Daarom is de rechtbank bevoegd om de vrijwaringszaak te behandelen. Dat wordt hierna uitgelegd.
3.2.
Het gaat in dit incident om de vraag of de overeenkomst moet worden gekwalificeerd als consumentenkoop, aanneming van werk of een gemengde overeenkomst.
Bij een (consumenten)koopovereenkomst verbindt de een zich een zaak te geven en de ander om daarvoor een prijs in geld te betalen (artikel 7:1 van het Burgerlijk Wetboek, hierna: BW). Bij aanneming van werk verbindt de ene partij zich om een werk van stoffelijke aard tot stand te brengen en op te leveren, tegen een door de ander te betalen prijs (artikel 7:750 BW).
3.3.
Als de te leveren roerende zaak nog tot stand moet worden gebracht en de overeenkomst ook voldoet aan de wettelijke omschrijving van aanneming van werk, dan is er sprake van een gemengde overeenkomst. Als voorbeelden van een gemengde overeenkomst is in de parlementaire geschiedenis de vervaardiging en levering van een kunstgebit of een maatpak genoemd (MvT, Kamerstukken II 2000/01, 27 809, nr. 3, p. 13). Als er sprake is van een gemengde overeenkomst zijn de wettelijke bepalingen van (consumenten)koop en aanneming van werk naast elkaar van toepassing en bij onderlinge strijdigheid gaan de bepalingen van (consumenten)koop voor.
3.4.
De kwalificatie van een overeenkomst hangt af van de concrete omstandigheden van het geval. Partijen hebben op 8 oktober 2003 een overeenkomst gesloten op basis waarvan [gedaagde] de woning van [eisers] van kunststof kozijnen heeft voorzien. Deze overeenkomst voldoet aan de omschrijving van een aannemingsovereenkomst. Dat staat tussen partijen niet ter discussie. Vast staat dat [gedaagde] bij die werkzaamheden
materialen heeft gebruikt, waarvoor [eisers] heeft betaald. Het gaat daarbij om kozijnen van op maat gemaakte kunststof renovatieproducten met daarin op maat gemaakt glas. Het enkele feit dat er sprake is van op maat gemaakt materiaal is onvoldoende om de overeenkomst (mede) te kwalificeren als consumentenkoop op grond van artikel 7:5 lid 4 BW. Uit de volledig geharmoniseerde richtlijn waarop de regeling van de consumentenkoop gebaseerd is (richtlijn 99/44/EG), volgt dat het voor de consument individueel of op maat te maken goed daarin centraal staat. In artikel 1 lid 4 van die richtlijn is dat verwoord als
“te vervaardigen of voort te brengen consumptiegoederen”. Daarvan is hier naar het oordeel van de rechtbank geen sprake. De kozijnen zijn vervaardigd om te worden gemonteerd aan de woning van [eisers] waarvan zij blijvend deel gingen uitmaken. Deze zaken zijn niet te vergelijken met “consumptiegoederen” zoals het in de parlementaire geschiedenis genoemde maatpak of kunstgebit.
3.5.
Nu de overeenkomst tussen partijen niet mede is aan te merken als consumentenkoop, is geen sprake van een vordering die tot de specifieke competentie van de kantonrechter behoort. De zaak dient dus verder te worden behandeld en beslist door de rechtbank, waar de zaak al in behandeling is.
3.6.
De proceskosten van dit incident komen voor rekening van [gedaagde] , omdat zij ongelijk krijgt. Deze kosten worden begroot op € 614,00 aan salaris advocaat (1 punten x tarief II) en € 178,00 aan nakosten (plus de vermeerdering zoals onder de beslissing vermeld).

4.De beslissing

De rechtbank
in het incident
4.1.
wijst de incidentele vordering af,
4.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van dit incident van € 792,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen in dit vonnis voldoen en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet [gedaagde] € 92,00 extra betalen, plus de kosten van betekening,
4.3.
verklaart de proceskostenveroordeling uit rechtsoverweging 4.2. uitvoerbaar bij voorraad,
in de vrijwaringszaak
4.4.
verwijst de zaak naar de rol van 26 maart 2025 voor beraad omtrent het bepalen van een mondelinge behandeling,
4.5.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.R. van der Vos en in het openbaar uitgesproken op 19 maart 2025.