ECLI:NL:RBMNE:2025:129

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
14 januari 2025
Publicatiedatum
22 januari 2025
Zaaknummer
24/3183
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen de toekenning van een WGA loonaanvullingsuitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de toekenning van een WGA loonaanvullingsuitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Eiseres was vanaf 1 september 2021 36 uren per week werkzaam als [functie]. Op 11 november 2021 heeft zij zich ziek gemeld. Na 104 weken wachttijd heeft het Uwv eiseres met het besluit van 4 oktober 2023 met ingang van 9 november 2023 een WIA-uitkering toegekend. De hoogte van de WIA-uitkering is vastgesteld op € 572,20 bruto per maand exclusief vakantiegeld. Het Uwv is uitgegaan van 70% van het WIA-maandloon van € 882,83, berekend op basis van de referteperiode van 1 november 2020 tot en met 31 oktober 2021.

Eiseres is het niet eens met de hoogte van haar WIA-uitkering en heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit. Het Uwv heeft het bezwaar ongegrond verklaard met het besluit op bezwaar van 7 maart 2024. Op 18 oktober 2024 heeft het Uwv een gewijzigde beslissing op bezwaar genomen, waarbij de hoogte van de WIA-uitkering is vastgesteld op € 761,95 bruto per maand exclusief vakantiegeld. Eiseres heeft het beroep gehandhaafd en de rechtbank heeft besloten geen zitting te houden.

De rechtbank oordeelt dat eiseres geen procesbelang meer heeft bij de behandeling van haar beroep tegen het bestreden besluit I, waardoor dit beroep niet-ontvankelijk is. Voor de berekening van het WIA-dagloon geldt dat het dagloon wordt vastgesteld door het totale loon in de referteperiode te delen door 261 dagen. De rechtbank bevestigt dat het Uwv de referteperiode op een juiste wijze heeft vastgesteld en dat de berekening van de WIA-uitkering conform de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep is uitgevoerd. De rechtbank concludeert dat het beroep tegen het bestreden besluit II ongegrond is en dat het Uwv het griffierecht van eiseres moet vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 24/3183

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 januari 2025 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: A.M.A. Berkelder-Verbeek),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(het Uwv),
verweerder.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de toekenning van een WGA loonaanvullingsuitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA).
1.1.
Eiseres was vanaf 1 september 2021 36 uren per week werkzaam als [functie] . Op 11 november 2021 heeft zij zich ziek gemeld. Na 104 weken wachttijd heeft het Uwv eiseres met het besluit van 4 oktober 2023 met ingang van 9 november 2023 een WIA-uitkering toegekend. De hoogte van de WIA-uitkering is vastgesteld op € 572,20 bruto per maand exclusief vakantiegeld. Het Uwv is uitgegaan van 70% van het WIA-maandloon van € 882,83. Bij het berekenen van het maandloon heeft het Uwv gekeken naar de inkomsten die eiseres had in de periode van 1 november 2020 tot en met 31 oktober 2021 (de referteperiode).
1.2.
Eiseres is het niet eens met de hoogte van haar WIA-uitkering en heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit. Met het besluit op bezwaar van 7 maart 2024 (het bestreden besluit I) heeft het Uwv het bezwaar ongegrond verklaard.
1.3.
Op 4 juni 2024 heeft de rechtbank partijen in de gelegenheid gesteld te reageren op een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 30 juli 2024 [1] . Deze uitspraak gaat over de vaststelling van het WIA-dagloon.
1.4.
Op 18 oktober 2024 heeft het Uwv een gewijzigde beslissing op bezwaar genomen (het bestreden besluit II). Het Uwv heeft de hoogte van de WIA-uitkering vastgesteld op € 761,95 bruto per maand exclusief vakantiegeld. Daarbij is het Uwv uitgegaan van 70% van het WIA-maandloon van € 1.175,59. In een e-mail van 8 november 2024 heeft eiseres gereageerd op de gewijzigde beslissing op bezwaar. Zij heeft het beroep gehandhaafd. Met een brief van 4 december 2024 heeft het Uwv gereageerd.
1.5.
De rechtbank heeft partijen laten weten dat zij een zitting niet nodig vindt en gevraagd of zij het daarmee eens zijn. Omdat partijen daarna niet om een zitting hebben gevraagd, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten en de zaak niet behandeld op een zitting.

Beoordeling door de rechtbank

Het bestreden besluit I
2. Niet is gesteld en ook is niet gebleken dat eiseres nog procesbelang heeft bij de behandeling van haar beroep tegen het bestreden besluit I. Het beroep tegen het bestreden besluit I is dan ook niet-ontvankelijk.
Het bestreden besluit II
3. Voor de berekening van het WIA-dagloon geldt als hoofdregel in het Dagloonbesluit werknemersverzekeringen (het Dagloonbesluit) [2] dat het dagloon wordt vastgesteld door het totale loon in de referteperiode te delen door 261 dagen.
4. In zijn uitspraak van 30 juli 2024 heeft de CRvB geoordeeld dat de wettelijke regels over de berekening van het WIA-dagloon (gedeeltelijk) buiten toepassing moeten blijven, omdat zij in strijd zijn met het verbod van discriminatie. Indien in de referteperiode sprake is van periodes waarin geen loon is genoten (loonloze tijdvakken) valt het dagloon (aanzienlijk) lager uit dan het dagloon voor de Werkloosheidswet (WW). In het Dagloonbesluit is namelijk geregeld dat bij de berekening van het WW-dagloon loonloze tijdvakken buiten beschouwing worden gelaten [3] .
5. Het Uwv heeft in het besluit van 18 oktober 2024 bij de berekening van het dagloon de loonloze tijdvakken (februari, maart en april 2021) buiten beschouwing gelaten en het loon dat eiseres verdiende in de referteperiode gedeeld door 196 dagen. Dit heeft geleid tot een maandloon van € 1.175,59 en een WIA-uitkering van € 761,95 bruto per maand exclusief vakantiegeld.
6. Eiseres heeft aangevoerd dat de berekening van de WIA-uitkering op basis van haar inkomsten in het jaar voordat zij ziek werd onevenredig uitpakt vanwege een grote terugval in inkomsten. Zij was in die periode gestopt met haar studie, heeft zich georiënteerd op haar mogelijkheden en heeft slecht twee keer gedurende een korte periode een bijbaantje gehad. Zij vindt dat bij de berekening van de WIA-uitkering moet worden uitgegaan van haar inkomsten in de periode 1 september 2021 tot en met 31 augustus 2022.
7. De rechtbank overweegt dat het Uwv de referteperiode op een juiste wijze overeenkomstig het Dagloonbesluit [4] heeft vastgesteld. Verder heeft het Uwv de WIA-uitkering berekend conform de hiervoor aangehaalde uitspraak van de CRvB door de loonloze tijdvakken in de referteperiode buiten beschouwing te laten. De rechtbank kan zich voorstellen dat het voor eiseres oneerlijk voelt dat haar WIA-uitkering (veel) lager is dan het loon dat zij verdiende toen zij ziek werd. Maar het dagloon wordt nou eenmaal vastgesteld op basis van het verdiende loon in de referteperiode, en daar hoort bij dat periodes waarin minder loon is genoten zorgen voor een lager dagloon. De gevolgen van het bestreden besluit zijn voor eiseres nadelig, omdat zij moet rondkomen van een (veel) lager bedrag dan toen zij nog werkte als [functie] . Dit is echter onvoldoende voor het oordeel dat het bestreden besluit onevenredig is. Dat kan alleen in heel bijzondere gevallen, en daar is hier geen sprake van. De rechtbank betrekt hierbij dat het lagere loon in de referteperiode (ook) een gevolg is van keuzes die eiseres zelf heeft gemaakt. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep tegen bestreden besluit I is niet-ontvankelijk. Het beroep tegen bestreden besluit II is ongegrond.
9. Omdat het Uwv tijdens de beroepsprocedure een gewijzigde beslissing op bezwaar heeft genomen, moet het Uwv wel het griffierecht van eiseres vergoeden. Niet is gebleken van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen.

Beslissing

De rechtbank
  • verklaart het beroep tegen bestreden besluit I niet-ontvankelijk;
  • verklaart het beroep tegen bestreden besluit II ongegrond.
  • bepaalt dat het Uwv het griffierecht van € 51,- aan eiseres moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.C.A. van Kuijeren, rechter, in aanwezigheid van mr. G.M.T.M. Sips, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 14 januari 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

2.Zie artikel 16, eerste lid, van het Dagloonbesluit.
3.Zie artikel 5, vijfde lid, van het Dagloonbesluit.
4.Zie artikel 13 van het Dagloonbesluit.