ECLI:NL:RBMNE:2025:1286

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
20 maart 2025
Publicatiedatum
25 maart 2025
Zaaknummer
11506302 \ UE VERZ 25-15
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag op staande voet en loonvordering werknemer na niet-betaling van loon door werkgever

In deze zaak heeft de werknemer, geboren op [geboortedatum] 2001, op 23 december 2024 ontslag op staande voet genomen omdat hij sinds september 2024 geen loon meer ontving van zijn werkgever, [verweerder]. De werknemer vorderde het achterstallig loon, een transitievergoeding en een gefixeerde schadevergoeding. De kantonrechter oordeelde dat het niet tijdig betalen van loon een geldige reden is voor ontslag op staande voet, en dat de werknemer recht had op de gevorderde vergoedingen. De werkgever betwistte de hoogte van het achterstallig loon en de transitievergoeding, maar de kantonrechter oordeelde dat de werknemer recht had op een uurloon van € 15,00 en dat de werkgever een gefixeerde schadevergoeding van € 5.424,88 bruto moest betalen. De kantonrechter matigde de wettelijke verhoging tot 10% en kende de wettelijke rente toe over de achterstallige betalingen. De proceskosten werden toegewezen aan de werknemer, die procedeerde met een toevoeging. De beschikking werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANKMIDDEN-NEDERLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Utrecht
Zaaknummer / rekestnummer: 11506302 \ UE VERZ 25-15
Beschikking van 20 maart 2025
in de zaak van
[verzoeker],
te [woonplaats 1] ,
verzoekende partij,
procederende met een toevoeging (nummer [.] ),
hierna te noemen: [verzoeker] ,
gemachtigde: mr. G.W. Boogaard,
tegen
[verweerder],
te [woonplaats 2] ,
verwerende partij,
hierna te noemen: [verweerder] ,
procederend in persoon.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het verzoekschrift met producties 1 tot en met 9 van [verzoeker] , door de griffie van de rechtbank ontvangen op 23 januari 2025;
  • het verweerschrift met twee producties van [verweerder] ;
  • de mondelinge behandeling van 26 februari 2025, waarvan de griffier aantekeningen heeft gemaakt.
1.2.
Tijdens de mondelinge behandeling was [verzoeker] aanwezig met zijn gemachtigde mr. Boogaard. [verweerder] was met de heer [A] (conceptmanager van [naam 1] ) aanwezig. Partijen hebben hun standpunten toegelicht en [verweerder] heeft zijn verweerschrift overhandigd en voorgelezen. Partijen hebben daarna op elkaar kunnen reageren en hebben vragen van de kantonrechter beantwoord. Aan het slot van de mondelinge behandeling heeft de kantonrechter medegedeeld dat er een beschikking zal worden gewezen.

2.De kern van de zaak

Op 23 december 2024 heeft [verzoeker] , geboren op [geboortedatum] 2001, bij [verweerder] ontslag op staande voet genomen, omdat hij vanaf september 2024 geen loon meer ontving. In deze procedure maakt [verzoeker] aanspraak op het achterstallig loon. Vanwege het genomen ontslag op staande voet maakt [verzoeker] ook aanspraak op een transitievergoeding en een gefixeerde schadevergoeding. [verweerder] meent dat hij geen transitievergoeding is verschuldigd en hij betwist de hoogte van het achterstallig loon. De kantonrechter komt hierna tot de conclusie dat de verzoeken van [verzoeker] grotendeels toewijsbaar zijn.

3.De beoordeling

[verzoeker] is vanwege een overgang van onderneming in dienst getreden bij [verweerder]
3.1.
Per 1 augustus 2024 heeft [verweerder] de pizzeria “
[naam 2]” gekocht en voortgezet onder de naam “
[naam 1]”. [verzoeker] was werkzaam bij pizzeria “
[naam 2]”, zo blijkt uit productie 1 bij het verzoekschrift. De eerste loonstrook in die productie heeft als datum van de indiensttreding door [verzoeker] namelijk 1 januari 2017. Na de overname door [verweerder] is [verzoeker] zijn werkzaamheden in de keuken als pizzabakker blijven voortzetten (totdat hij op 23 december 2024 ontslag op staande voet nam).
3.2.
Op grond van artikel 7:663 van het Burgerlijk Wetboek (BW) gaan door de overgang van een onderneming de rechten en verplichtingen die op dat tijdstip voor de werkgever in die onderneming voortvloeien uit een arbeidsovereenkomst tussen hem en een daar werkzame werknemer van rechtswege over op de verkrijger. Dit betekent dat de rechten en verplichtingen uit de arbeidsovereenkomst van [verzoeker] op [verweerder] zijn overgegaan per 1 augustus 2024. Op dat moment is namelijk de onderneming (de pizzeria) overgegaan op [verweerder] . Van deze wettelijke bepaling kan een werkgever niet afwijken. [verweerder] heeft met de vorige eigenaar van de pizzeria een overeenkomst heeft gesloten waarin staat dat “
Verkoper verklaart dat er per overdrachtsdatum geen personeelsleden in dienst zijn bij de onderneming en dat koper, per overdrachtsdatum, geen arbeidsovereenkomst(en) meeneemt”. Anders dan [verweerder] denkt, kan zij op basis van deze bepaling dus niet tegen [verzoeker] zeggen dat hij geen rechten meer heeft uit de arbeidsovereenkomst die [verzoeker] met de vorige eigenaar van pizzeria [naam 2] heeft gesloten. Die afspraak geldt alleen tussen [verweerder] en degene die de pizzeria aan hem heeft verkocht. [verweerder] zal dus de verkoper aan moeten spreken als die hem iets heeft gegarandeerd wat hij niet heeft kunnen en mogen leveren.
[verzoeker] heeft rechtsgeldig ontslag op staande voet genomen
3.3.
Op 23 december 2024 heeft [verzoeker] ontslag op staande voet genomen, omdat hij vanaf september 2024 geen loon meer heeft ontvangen van [verweerder] . [verweerder] heeft ook erkend dat hij het loon niet aan [verzoeker] heeft voldaan. Het niet (tijdig) betalen van loon is één van de in de wet genoemde redenen voor een werknemer om ontslag op staande voet te nemen (artikel 7:679 lid 2 sub c BW). [verzoeker] heeft dus op terechte gronden ontslag op staande voet genomen. Dat [verweerder] het loon niet kon betalen vanwege financiële problemen maakt niet dat van een dringende reden voor ontslag op staande voet geen sprake (meer) is. Ook het standpunt van [verweerder] dat [verzoeker] zijn loon had ontvangen als hij akkoord was gegaan met wekelijkse deelbetalingen, maakt niet dat van een dringende reden geen sprake (meer) is. [verzoeker] was niet verplicht om akkoord te gaan met wekelijkse deelbetalingen en [verweerder] heeft ervoor gekozen om dan helemaal niets aan [verzoeker] te betalen. De gevolgen daarvan komen voor zijn rekening.
[verzoeker] heeft recht op loon over de periode van 1 september 2024 tot 23 december 2024 op basis van een uurloon van € 15,00
3.4.
Omdat [verweerder] niet het volledig loon heeft betaald aan [verzoeker] moet hij aan [verzoeker] het achterstallig loon betalen. Partijen discussiëren over de omvang van de loonvordering, omdat [verzoeker] aanspraak maakt op een uurloon van € 15,00, [verzoeker] in november 2024 voorafgaand aan zijn ziekmelding een week afwezig is geweest en er een aantal contante betalingen zijn gedaan. Daarvan vindt de kantonrechter het volgende.
3.5.
Tussen partijen staat vast dat er na de overgang van onderneming tussen [verzoeker] en [verweerder] een gesprek heeft plaatsgevonden over het verhogen van het uurloon van [verzoeker] tot € 15,00. Partijen zijn het erover eens dat [verzoeker] in dit gesprek heeft gezegd dat hij enkel voor dat uurloon bij [verweerder] wilde blijven werken. [verweerder] voert aan dat hij tijdens dit gesprek niet heeft ingestemd met een uurloon van € 15,00, omdat eerst de financiële haalbaarheid getoetst moest worden. Hij meent daarom dat er geen uurloon van € 15,00 is afgesproken. De kantonrechter volgt dat standpunt niet, omdat het bestaan van dit voorbehoud is betwist door [verzoeker] en het ook nergens uit blijkt. Het voorbehoud is daarom niet komen vast te staan.
[verzoeker] heeft na het gesprek werkzaamheden voor [verweerder] verricht. Gelet op het voornoemde gesprek heeft [verzoeker] die werkzaamheden verricht met als uitgangspunt de afspraak over een uurloon van € 15,00. Dit uurloon staat vervolgens ook vermeld in een conceptovereenkomst die [verweerder] heeft opgesteld en aan [verzoeker] heeft toegezonden. In die omstandigheden mocht [verzoeker] er dan ook op vertrouwen dat [verweerder] hem betaalde op basis van een uurloon van € 15,00. Dit betekent dat voor de loonvordering (en de verzochte vergoedingen) uit zal worden gegaan van een uurloon van € 15,00.
3.6.
[verweerder] meent vervolgens dat hij geen loon is verschuldigd over één week in november 2024, omdat [verzoeker] eerst een week afwezig was en zich daarna pas op
23 november 2024 ziek heeft gemeld. De kantonrechter volgt dit standpunt. In artikel 7:628 lid 1 BW is bepaald dat een werkgever verplicht is het naar tijdruimte vastgestelde loon te voldoen indien de werknemer de overeengekomen arbeid geheel of gedeeltelijk niet heeft verricht, tenzij het geheel of gedeeltelijk niet verrichten van de overeengekomen arbeid in redelijkheid voor rekening van de werknemer behoort te komen. Het niet werken gedurende één week behoort in dit geval voor rekening van [verzoeker] te komen. Uit de toelichting tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat [verzoeker] uit zichzelf heeft besloten om een week afwezig te zijn, terwijl hij niet arbeidsongeschikt was. Dat hij geen loon ontving van [verweerder] en zich niet prettig voelde bij die situatie, is geen reden om een week afwezig te zijn met behoud van loon. Het niet verrichten van arbeid gedurende één week blijft daarom voor rekening van [verzoeker] , zodat [verweerder] over die week in november 2024 geen loon is verschuldigd aan [verzoeker] . [verweerder] is wel het loon verschuldigd over de periode vanaf de ziekmelding (op 23 november 2024), omdat een werkgever gedurende de arbeidsongeschiktheid van een werknemer loon is verschuldigd. [verweerder] heeft tijdens de mondelinge behandeling ook bereidheid getoond om dit loon te betalen aan [verzoeker] .
3.7.
De loonvordering van [verzoeker] bedraagt € 10.015,16 en is berekend op basis van een uurloon van € 15,00, hetgeen volgens [verzoeker] neerkomt op een maandelijks loon (inclusief emolumenten) van € 2.587,25 bruto. Aangezien een uurloon van € 15,00 is komen vast te staan en de hoogte van het maandelijks loon niet afzonderlijk is betwist door [verweerder] , stelt de kantonrechter vast dat het maandelijks loon van [verzoeker] € 2.587,25 bruto bedroeg. De loonvordering is vervolgens berekend over een periode van 1 september 2024 tot en met 27 december 2024, maar het genomen ontslag op staande voet dateert van 23 december 2024. Daarom zal worden toegewezen dat [verweerder] wordt veroordeeld tot betaling van het loon over de periode van 1 september 2024 tot 23 december 2024, op basis van een maandelijks loon (inclusief emolumenten) van € 2.587,25 bruto. Tijdens de mondelinge behandeling is komen vast te staan dat er in de periode van september tot en met december 2024 € 1.000,00 is betaald aan [verzoeker] , eenmaal € 500,00 contant en eenmaal € 500,00 via een bankoverschrijving. Weliswaar stelt [verweerder] dat er nog een bedrag van € 500,00 is voldaan aan [verzoeker] , maar dat betwist [verzoeker] en heeft [verweerder] niet verder inzichtelijk gemaakt. Dit betekent dat een bedrag van € 1.000,00 netto in mindering moet worden gebracht op de loonvordering.
3.8.
Gevorderd is ook de wettelijke rente over de achterstallige loonbetalingen vanaf de datum waarop het loon telkens verschuldigd werd tot en met 31 december 2024 en daarna vanaf 1 januari 2025 tot de dag van volledige betaling. Deze verzochte wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW zal als onbetwist en op de wet gegrond worden toegewezen.
De wettelijke verhoging over de loonvordering zal worden gematigd tot 10%
3.9.
[verzoeker] maakt aanspraak op de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW. Omdat [verweerder] het loon van [verzoeker] niet (op tijd) heeft betaald, moet zij op grond van de wet een wettelijke verhoging betalen. Uit vaste rechtspraak volgt dat de wettelijke verhoging niet zozeer bedoeld is als een vorm van vergoeding van door de werknemer als een gevolg van de vertraagde uitbetaling geleden schade, maar eerder als een prikkel voor de werkgever om het loon tijdig uit te betalen. Uit de toelichting tijdens de mondelinge behandeling blijkt dat de reden voor het niet (volledig) betalen van het loon is gelegen in financiële problemen van [verweerder] . Dat heeft [verzoeker] op zichzelf niet weersproken. Daarom is de kantonrechter van oordeel dat de wettelijke verhoging moet worden gematigd en zij acht een wettelijke verhoging van 10% billijk. Daarbij weegt zij ook mee dat [verweerder] heeft voorgesteld om het loon van [verzoeker] wekelijks te betalen, zoals hij ook heeft gedaan voor de collega’s van [verzoeker] . [verzoeker] had niet de verplichting om daarmee akkoord te gaan, maar daarmee heeft [verweerder] wel getoond dat hij wilde werken aan een oplossing.
3.10.
De gevorderde wettelijke rente over de wettelijke verhoging wordt toegewezen vanaf 1 januari 2025, omdat er geen verweer tegen is gevoerd en [verweerder] in gebreke is gesteld.
[verzoeker] heeft recht op een gefixeerde schadevergoeding
3.11.
[verweerder] heeft aan [verzoeker] een dringende reden gegeven om ontslag op staande voet te nemen. Daarom is hij op grond van artikel 7:677 lid 2 BW een vergoeding verschuldigd aan [verzoeker] . Deze vergoeding is (zo bepaalt artikel 7:677 lid 3 BW) in geval van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd gelijk aan het bedrag van het in geld vastgestelde loon over de termijn dat de arbeidsovereenkomst bij regelmatige opzegging had behoren voort te duren. Er is sprake van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd, want [verzoeker] was sinds 1 januari 2017 in dienst bij de pizzeria en door de overgang van onderneming is zijn arbeidsovereenkomst overgegaan op [verweerder] .
3.12.
De opzegtermijn voor een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd die zeven jaar (2017 tot en met 2024) heeft geduurd, is op grond van artikel 7:672 lid 2 BW twee maanden. Weliswaar staat er in de arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd een opzegtermijn van één maand, maar die opzegtermijn kan niet worden gevolgd. De opzegtermijn kan namelijk slechts worden verkort bij cao. In de toepasselijke cao voor horeca- en aanverwante bedrijven is de opzegtermijn niet verkort. Daarom sluit de kantonrechter aan bij de wet en wordt de gefixeerde schadevergoeding berekend over twee maanden. [verzoeker] heeft de hoogte van die vergoeding berekend op een bedrag van € 5.424,88 bruto. Aangezien hiervoor is geoordeeld dat uitgangspunt voor het loon is een uurloon van € 15,00 en de hoogte van de gefixeerde schadevergoeding verder niet wordt betwist, zal dit bedrag aan gefixeerde schadevergoeding worden toegewezen.
3.13.
De gevorderde wettelijke rente over de gefixeerde schadevergoeding zal worden toegewezen zoals verzocht, dus vanaf 1 januari 2025.
[verzoeker] heeft ook recht op een transitievergoeding
3.14.
Op grond van artikel 7:673 lid 1 sub b onder 1 BW is de werkgever aan de werknemer een transitievergoeding verschuldigd indien de arbeidsovereenkomst als gevolg van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever door de werknemer is opgezegd. Hiervoor is al geoordeeld dat [verweerder] door overgang van onderneming de (opvolgend) werkgever is van [verzoeker] . Het is dus niet juist dat [verzoeker] voor betaling van de transitievergoeding bij zijn vorige werkgever moet zijn.
Van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever is sprake als een werkgever
de verplichtingen uit de arbeidsovereenkomst in ernstige mate schendt (Kamerstukken II, 2013-2014, 33 818, nr. 3, pag. 34). Geoordeeld wordt dat [verweerder] zijn verplichtingen uit de arbeidsovereenkomst op ernstige wijze heeft geschonden. Hij heeft namelijk gedurende vier maanden geen loon aan [verzoeker] betaald, terwijl dat één van zijn kernverplichtingen uit de arbeidsovereenkomst is. Dit maakt dat [verweerder] ernstig verwijtbaar heeft gehandeld en hij is daarom een transitievergoeding verschuldigd aan [verzoeker] .
3.15.
[verzoeker] aanspraak op een transitievergoeding over de periode van 1 januari 2017 tot 27 december 2024. Maar zoals al eerder overwogen dateert het genomen ontslag op staande voet van 23 december 2024. De transitievergoeding moet daarom worden berekend over de periode van 1 januari 2017 tot 23 december 2024 en met een bruto maandloon van
€ 2.587,25 als uitgangspunt. Dit zal op deze manier worden toegewezen.
3.16.
De gevorderde wettelijke rente over de transitievergoeding zal worden toegewezen zoals verzocht, dus vanaf 1 januari 2025.
[verweerder] moet de proceskosten betalen
3.17.
De proceskosten komen voor rekening van [verweerder] , omdat [verweerder] overwegend ongelijk krijgt en sprake is van (ernstig) verwijtbaar handelen of nalaten van [verweerder] . Omdat [verzoeker] procedeert op basis van een toevoeging, zal [verweerder] niet worden veroordeeld tot betaling van de betekeningskosten. De proceskosten aan de zijde van [verzoeker] worden begroot op € 768,00 (€ 90,00 aan griffierecht, € 543,00 aan salaris gemachtigde en € 135,00 aan nakosten).
3.18.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.
Uitvoerbaarheid bij voorraad
3.19.
De kantonrechter zal de beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaren. Dat betekent dat de beschikking meteen mag worden uitgevoerd, ook als één van de partijen aan een hogere rechter vraagt om de zaak opnieuw te beoordelen.

4.De beslissing

De kantonrechter
4.1.
veroordeelt [verweerder] tot betaling aan [verzoeker] van het loon over de periode van 1 september 2024 tot 23 december 2024 (behalve één week in november 2024 (zie punt 3.6)), op basis van een maandelijks loon (inclusief emolumenten) van € 2.587,25 bruto en waarop in mindering moet worden gebracht een bedrag van € 1.000,00 netto, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de achterstallige loonbetalingen vanaf de datum waarop het loon telkens verschuldigd werd tot en met de dag van volledige betaling;
4.2.
veroordeelt [verweerder] tot betaling aan [verzoeker] van de wettelijke verhoging als bedoeld in artikel 7:625 BW, over de achterstallige loonbetalingen telkens vanaf het moment van opeisbaarheid tot de dag van volledige betaling, met een maximum van 10%, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over deze wettelijke verhoging wordt toegewezen vanaf 1 januari 2025;
4.3.
veroordeelt [verweerder] tot betaling aan [verzoeker] van de gefixeerde schadevergoeding van € 5.424,88 bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf 1 januari 2025 tot de dag van volledige betaling;
4.4.
veroordeelt [verweerder] tot betaling aan [verzoeker] van de transitievergoeding zoals bedoeld in artikel 7:673 lid 1 en 2 BW over de periode van 1 januari 2017 tot 23 december 2024 en met een bruto maandloon van € 2.587,25 als uitgangspunt, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf 1 januari 2025 tot de dag van volledige betaling;
4.5.
veroordeelt [verweerder] in de proceskosten van € 768,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe;
4.6.
veroordeelt [verweerder] tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald;
4.7.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
4.8.
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. D.C.P.M. Straver en in het openbaar uitgesproken op 20 maart 2025.