ECLI:NL:RBMNE:2025:1255

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
26 maart 2025
Publicatiedatum
24 maart 2025
Zaaknummer
11354146
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake koopovereenkomst van een boot met contractuele boete en matiging

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 26 maart 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiser] en [gedaagde] over een koopovereenkomst van een boot. De eiser, vertegenwoordigd door mr. D. Jansen, vorderde betaling van een contractuele boete van € 17.500,00 omdat de gedaagde de boot niet had afgenomen en de aanbetaling van € 5.000,00 niet had gedaan. De gedaagde erkende de koopovereenkomst, maar stelde dat hij onder druk was gezet om deze te ondertekenen en dat hij niet in staat was de boot af te nemen vanwege financiële problemen. De kantonrechter oordeelde dat de gedaagde tekort was geschoten in de nakoming van de overeenkomst, maar matigde de boete tot € 13.751,18, gelijk aan de door de eiser geleden schade, bestaande uit het verschil tussen de afgesproken koopprijs en de prijs waarvoor de boot uiteindelijk is verkocht, plus stallingskosten. De gedaagde werd veroordeeld tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 3 oktober 2024. Daarnaast werd de gedaagde veroordeeld in de proceskosten van € 1.788,97. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Almere
Zaaknummer: 11354146 \ MC EXPL 24-6730
Vonnis van 26 maart 2025
in de zaak van
[eiser],
te [plaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
gemachtigde: mr. D. Jansen,
tegen
[gedaagde],
te [plaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
procederend in persoon.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 3 oktober 2024 met producties 1-6;
- de conclusie van antwoord;
- de brief waarin een mondelinge behandeling is bepaald;
- de mondelinge behandeling van 26 februari 2025, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Op 3 oktober 2022 hebben [eiser] en [gedaagde] een koopovereenkomst gesloten, waarbij [eiser] een boot van het merk Harding aan [gedaagde] heeft verkocht. In de koopovereenkomst is het volgende bepaald:
Artikel 2 De koopprijs
De koopprijs bedraagt € 37.500 (…). Koper voldoet voor 14 oktober een bedrag van € 5.000,- (…).
Artikel 3 LeveringDe datum waarop de boot door koper bij verkoper zal worden afgehaald, dan wel de datum waarop de boot door verkoper bij koper wordt gebracht is 21 oktober. (…)
(…)
Artikel 13 Geen bedenktijd
(…) Indien de koper de overeenkomst niet wenst na te komen is deze een onvoorwaardelijke boete verschuldigd van € 17.500,-”
2.2.
[gedaagde] heeft de in artikel 2 bedoelde aanbetaling van € 5.000,00 niet gedaan. Ook heeft hij de boot niet op de in artikel 3 bedoelde datum afgenomen.
2.3.
Bij brief van 2 februari 2023 heeft [eiser] [gedaagde] gesommeerd om de koopprijs van de boot te betalen, vermeerderd met € 1.500,00 aan stallingskosten. [gedaagde] heeft dit niet gedaan.
2.4.
Bij brief van 6 mei 2023 heeft [eiser] de koopovereenkomst ontbonden.
2.5.
[eiser] heeft de boot uiteindelijk aan een derde partij verkocht voor een koopprijs van € 26.500,00.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert – na wijziging van eis – bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
primair: veroordeling van [gedaagde] om binnen veertien dagen na betekening van het vonnis aan [eiser] te betalen de boete van € 17.500,00 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 3 oktober 2024;
subsidiair: veroordeling van [gedaagde] om binnen veertien dagen na betekening van het vonnis aan [eiser] te betalen een schadevergoeding van € 13.751,18 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 21 oktober 2022;
veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten te vermeerderen met wettelijke rente.
3.2.
Ter onderbouwing van deze vordering heeft [eiser] – kort gezegd – het volgende aangevoerd. [eiser] heeft een boot aan [gedaagde] verkocht voor een koopprijs van € 37.500,00. [gedaagde] heeft, ondanks sommaties, de boot niet afgenomen en de koopprijs niet betaald. [eiser] heeft daarop de koopovereenkomst ontbonden en vordert betaling van de contractuele boete van € 17.500,00. Mocht deze vordering niet toewijsbaar zijn dan vordert hij (subsidiair) betaling van de door hem geleden schade van € 13.751,18. Deze schade bestaat uit 1) het verschil van € 11.000,00 tussen de met [gedaagde] afgesproken koopprijs en de koopprijs waarvoor [eiser] de boot uiteindelijk heeft verkocht en 2) de stallingskosten van € 2.751,18.
3.3.
[gedaagde] voert verweer. Hij erkent de koopovereenkomst te hebben getekend, maar stelt dat hij steeds bij [eiser] heeft aangegeven dat hij het geld niet had en de boot daarom (nog) niet kon afnemen. Dit heeft hij zowel voor als na het sluiten van de koopovereenkomst steeds aangegeven. [eiser] heeft de boot ook steeds te koop gehouden, ook na het sluiten van de koopovereenkomst. Verder geeft [gedaagde] aan dat hij door [eiser] onder druk is gezet om de koopovereenkomst te tekenen.

4.De beoordeling

4.1.
Tussen partijen is niet in geschil dat zij een koopovereenkomst hebben gesloten op grond waarvan [eiser] aan [gedaagde] een boot heeft verkocht voor een koopprijs van
€ 37.500,00.
4.2.
[gedaagde] heeft gesteld dat [eiser] hem onder druk heeft gezet om de koopovereenkomst aan te gaan. Daarvan is de kantonrechter niets gebleken. [gedaagde] heeft dit ook niet onderbouwd. Op de zitting heeft [gedaagde] erkend dat [eiser] de conceptkoopovereenkomst van tevoren met hem heeft gedeeld, dat hij dit concept heeft doorgenomen en dat de overeenkomst pas enkele weken later door beide partijen is ondertekend. Deze feiten wijzen er geenszins op dat [gedaagde] onder druk is gezet.
4.3.
In de overeenkomst is bepaald dat [gedaagde] op 14 oktober 2022 een aanbetaling van € 5.000,- zou doen en dat de boot op 21 oktober 2022 zou worden afgenomen. Vast staat dat [gedaagde] de aanbetaling niet heeft gedaan en de boot niet heeft afgenomen. Hierdoor is hij tekortgeschoten in de nakoming van de koopovereenkomst.
4.4.
[gedaagde] heeft aangevoerd dat hij steeds bij [eiser] heeft aangegeven dat hij de boot (nog) niet kon afnemen, omdat hij de koopprijs (nog) niet kon betalen. Dit betekent echter niet dat er een afspraak is ontstaan die afwijkt van de afspraken uit de koopovereenkomst. In de koopovereenkomst is vastgelegd wanneer [gedaagde] moest betalen en de boot moest afnemen. Niet gebleken is dat partijen daar andere afspraken over hebben gemaakt.
4.5.
Omdat [gedaagde] de aanbetaling niet op de afgesproken datum heeft voldaan en de boot niet op de afgesproken datum heeft afgenomen, is hij van rechtswege in verzuim geraakt. Bij brief van 2 februari 2023 heeft [eiser] [gedaagde] (ten overvloede) in gebreke gesteld. In zijn conclusie van antwoord heeft [eiser] erkend dat hij deze ingebrekestelling heeft ontvangen. Vervolgens heeft [eiser] bij brief van 6 mei 2023 de koopovereenkomst rechtsgeldig ontbonden.
4.6.
[eiser] maakt primair aanspraak op betaling van de contractuele boete van
€ 17.500,00. Omdat [gedaagde] de overeenkomst niet is nagekomen, is hij de boete verschuldigd geraakt. Ter zitting heeft [gedaagde] – kort gezegd – gesteld dat hij de boete te hoog vindt. De kantonrechter vat dit op als een verzoek tot matiging van de boete. De rechter kan een bedongen boete op grond van artikel 6:94 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) op verlangen van de schuldenaar matigen indien de billijkheid dit klaarblijkelijk eist. Dit brengt mee dat de rechter pas van zijn bevoegdheid tot matiging gebruik mag maken als toepassing van het boetebeding in de gegeven omstandigheden tot een buitensporig en daarom onaanvaardbaar resultaat leidt. De kantonrechter is van oordeel dat hiervan sprake is. De boete bedraagt bijna 50% van de koopprijs en is daarom zeer fors te noemen. Niet gebleken is dat partijen hierover afzonderlijk hebben onderhandeld. De kantonrechter ziet aanleiding om de boete te matigen tot de schadevergoeding waar [eiser] op grond van de wet aanspraak op kan maken. Die schadevergoeding bestaat uit 1) het verschil van € 11.000,00 tussen de koopprijs die met [gedaagde] is overeengekomen en de koopprijs waarvoor [eiser] de boot uiteindelijk heeft verkocht, en 2) de stallingskosten van € 2.751,18. Dit betekent dat de kantonrechter de boete zal matigen tot € 13.751,18. [gedaagde] zal worden veroordeeld om dit bedrag aan [eiser] te betalen. Aan de subsidiaire vordering komt de kantonrechter niet toe.
4.7.
[eiser] vordert wettelijke rente over de boete. Op grond van artikel 6:119 BW gaat de wettelijke rente lopen op het moment dat de schuldenaar in verzuim is geraakt. Niet gebleken is dat voor de boete een aanmaning heeft plaatsgevonden. Daarom is de wettelijke rente toewijsbaar met ingang van de dag waartegen is gedagvaard, te weten 3 oktober 2024.
4.8.
[gedaagde] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [eiser] worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
135,97
- griffierecht
706,00
- salaris gemachtigde
812,00
(2 punten × € 406,00)
- nakosten
135,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
1.788,97
4.9.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen € 13.751,18, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf 3 oktober 2024 tot de voldoening;
5.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 1.788,97, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend
5.3.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald;
5.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.M. van Wegen en in het openbaar uitgesproken op
26 maart 2025
45353