Op 21 januari 2025 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tussen [verzoekster] B.V. en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. Verzoekster had op 11 oktober 2024 beroep ingesteld omdat verweerder niet tijdig had beslist op haar verzoek van 31 augustus 2023 om herbeoordeling in het kader van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Verweerder heeft op 29 oktober 2024 alsnog een besluit genomen, waarna verzoekster het beroep heeft ingetrokken en om vergoeding van proceskosten heeft verzocht.
De rechtbank heeft besloten de uitspraak te doen zonder partijen uit te nodigen voor een zitting, omdat zij voldoende informatie had om het verzoek te beoordelen. De rechtbank overweegt dat als het beroep is ingetrokken omdat het bestuursorgaan aan de indiener van het beroepschrift tegemoet is gekomen, de rechtbank kan bepalen dat verweerder de proceskosten moet betalen. Dit is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb).
Verweerder heeft op 5 december 2024 gereageerd op het verzoek van verzoekster. De rechtbank heeft de proceskosten vastgesteld op € 453,50, en heeft verweerder veroordeeld tot betaling van dit bedrag aan verzoekster. Tevens is bepaald dat verweerder het door verzoekster betaalde griffierecht van € 371,- moet vergoeden. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid om een verzetschrift in te dienen als zij het niet eens zijn met de uitspraak.