ECLI:NL:RBMNE:2025:1241

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
25 maart 2025
Publicatiedatum
21 maart 2025
Zaaknummer
C/16/586087 / FO RK 24-1528
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing over zorgregeling en hoofdverblijfplaats van minderjarige in het familierecht

Op 25 maart 2025 heeft de Rechtbank Midden-Nederland een beschikking gegeven in een zaak betreffende de zorgregeling en hoofdverblijfplaats van een minderjarige, geboren in 2013. De minderjarige had zijn wensen kenbaar gemaakt aan de rechtbank, waarbij hij aangaf na de zomervakantie bij zijn vader te willen wonen. De ouders, die gescheiden zijn, hebben gezamenlijk het gezag over de minderjarige en hebben in het verleden afspraken gemaakt over de zorgregeling. Tijdens de zitting op 25 februari 2025 werd duidelijk dat de minderjarige zich klem voelde tussen zijn ouders, wat leidde tot lichamelijke klachten en een gevoel van onmacht. De kinderrechter heeft besloten geen ambtshalve beslissing te nemen over de zorgregeling of hoofdverblijfplaats, omdat de ouders zelf verantwoordelijk zijn voor het creëren van een betere situatie voor hun kind. De kinderrechter heeft hen aangespoord om samen afspraken te maken over de zorgregeling, waarbij de belangen van de minderjarige voorop staan. De kinderrechter heeft er vertrouwen in dat de ouders in staat zijn om samen tot een oplossing te komen, en heeft de minderjarige in een brief uitgelegd waarom er geen beslissing is genomen. De ouders zijn zich bewust van de impact van hun situatie op hun kind en hebben beloofd om samen aan de zorgregeling te werken.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Familierecht
locatie Utrecht
Zaaknummer: C/16/586087 / FO RK 24-1528
Informele rechtsingang
Beschikking van 25 maart 2025
op de aanvraag van:
[minderjarige] ,geboren op [geboortedatum] 2013 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige (voornaam)] ,
met als belanghebbenden
[belanghebbende 1],
wonende in [plaats 1] ,
hierna te noemen: de vader,
en
[belanghebbende 2] ,
wonende [plaats 2] ,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. R. Vermeer.

1.De procedure

1.1.
De rechtbank heeft op 17 december 2024 de brief ontvangen die [minderjarige (voornaam)] heeft gestuurd.
1.2.
Op 14 januari 2025 heeft [minderjarige (voornaam)] in een gesprek met de kinderrechter van deze rechtbank gesproken over deze brief.
1.3.
Bij brief van 21 januari 2025 heeft de rechtbank de ouders ingelicht over het gesprek met [minderjarige (voornaam)] en hen uitgenodigd voor een zitting om hun mening over de wensen van [minderjarige (voornaam)] aan de rechtbank kenbaar te maken. Ook de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) is voor de zitting uitgenodigd.
1.4.
De rechtbank heeft daarna op 20 februari 2025 het verweerschrift met bijlagen van de moeder ontvangen.
1.5.
De wens van [minderjarige (voornaam)] is vervolgens besproken tijdens de mondelinge behandeling (zitting) van 25 februari 2025. Daarbij waren aanwezig:
  • de moeder met haar advocaat;
  • de vader;
  • de heer [A] namens de Raad.

2.Waar de procedure over gaat

2.1.
De ouders zijn met elkaar getrouwd geweest.
2.2.
Zij hebben samen het gezag over [minderjarige (voornaam)] . Dat betekent dat zij samen de belangrijke beslissingen over hem nemen.
2.3.
[minderjarige (voornaam)] woont bij de moeder. De ouders hebben in 2017 in een ouderschapsplan afgesproken dat [minderjarige (voornaam)] om het weekend van zaterdag op zondag bij de vader verblijft.
2.4.
[minderjarige (voornaam)] heeft in het kader van de informele rechtsingang in zijn brief geschreven en in het gesprek met de kinderrechter verteld dat hij na de zomervakantie van 2025 bij de vader wil wonen, en dat hij daar naar de middelbare school wil.

3.De beoordeling

3.1.
De kinderrechter zal geen gebruik maken van haar ambtshalve bevoegdheid om een beslissing te nemen over de wens van [minderjarige (voornaam)] . De kinderrechter zal dit hierna uitleggen.
Wat zegt de wet?
3.2.
Op grond van de artikelen 1:377g en 1:253a van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter, indien haar blijkt dat de minderjarige van twaalf jaar of ouder hierop prijs stelt, ambtshalve (dat wil zeggen: zonder formeel verzoek) beslissen bij welke ouder het kind zijn hoofdverblijfplaats heeft en een beslissing nemen over de zorgregeling. Een formeel verzoek over de hoofdverblijfplaats of de zorgregeling is in dit geval niet gedaan. Dat kan [minderjarige (voornaam)] namelijk niet, omdat hij nog minderjarig is. [minderjarige (voornaam)] heeft wel in het kader van de informele rechtsingang zijn wens kenbaar gemaakt. De kinderrechter moet dan beoordelen of zij het nodig vindt om een ambtshalve beslissing te nemen.
Geen beslissing
3.3.
De ouders hebben tijdens de zitting verteld dat zij de afgelopen tijd aan [minderjarige (voornaam)] hebben gemerkt dat hem iets dwars zat. [minderjarige (voornaam)] is minder vrolijk en hij heeft vaker lichamelijke klachten zoals buikpijn en hoofdpijn. De ouders merken dat [minderjarige (voornaam)] het gevoel heeft dat hij tussen de ouders moet kiezen, en dat vinden zij vervelend voor hem. Dat het minder goed gaat met [minderjarige (voornaam)] heeft er waarschijnlijk mee te maken dat [minderjarige (voornaam)] de vader mist en hem graag vaker wil zien, maar dat het de ouders niet lukt om de zorgregeling daar goed op af te stemmen. De ouders kunnen namelijk niet goed met elkaar communiceren en raken steeds verzeild in discussies. De kinderrechter krijgt de indruk dat [minderjarige (voornaam)] zich daardoor zo klem heeft gevoeld tussen de ouders, dat hij deze (verstrekkende) wens bij de kinderrechter heeft neergelegd. De kinderrechter denkt ook – net als de Raad – dat [minderjarige (voornaam)] de gevolgen van deze wens eigenlijk niet goed overziet. [minderjarige (voornaam)] zou zijn vertrouwde omgeving dan namelijk moeten achterlaten, terwijl hij het ook heel erg naar zijn zin heeft in [plaats 2] . Bovendien kan [minderjarige (voornaam)] zelf ook niet heel goed uitleggen waarom hij dan graag wilde verhuizen en bij de vader wilde gaan wonen. De wens lijkt dus vooral voort te komen uit een gevoel van onmacht bij [minderjarige (voornaam)] , omdat de ouders de onderlinge spanningen niet voldoende bij hem weg hebben kunnen houden en geen afspraken hebben kunnen maken met elkaar.
3.4.
De kinderrechter vindt dan ook dat de verantwoordelijkheid voor het wijzigen van de zorgregeling en eventueel de hoofdverblijfplaats zo snel mogelijk weer bij [minderjarige (voornaam)] weggehaald moet worden. Het is aan de ouders om zich ervoor in te spannen dat de situatie voor alle betrokkenen, maar vooral voor [minderjarige (voornaam)] , beter wordt. Niet aan [minderjarige (voornaam)] . Dat vinden de ouders zelf ook. De kinderrechter heeft daarom met de ouders afgesproken dat zij (eventueel samen met hun advocaten) in gesprek gaan over hoe zij de zorgregeling voor [minderjarige (voornaam)] fijner kunnen maken. Als het hen niet lukt om daar samen uit te komen, dan zullen zij zelf een procedure starten bij de rechtbank. De kinderrechter heeft er echter vertrouwen in dat de ouders samen tot afspraken kunnen komen. De vader dacht eerst dat [minderjarige (voornaam)] echt graag bij hem wilde wonen, maar hij ziet nu in dat [minderjarige (voornaam)] vooral klem zit tussen de ouders. De vader is er ook niet op uit om [minderjarige (voornaam)] weg te halen bij de moeder.
De moeder ziet ook dat [minderjarige (voornaam)] te veel tussen de ouders in staat, en zij wil ook graag dat [minderjarige (voornaam)] de vader (vaker) ziet. De kinderrechter is ervan overtuigd dat dit een goede (nieuwe) basis biedt voor het samen maken van afspraken. Het is ook meer in het belang van [minderjarige (voornaam)] dat de ouders zelf nieuwe afspraken maken, dan dat de kinderrechter daar een beslissing over neemt, omdat zij [minderjarige (voornaam)] beter kennen en beter weten waar ze rekening mee moeten houden. Bovendien geven zij daarmee een fijne boodschap aan [minderjarige (voornaam)] , namelijk dat de ouders samen in zijn belang afspraken kunnen maken.
3.5.
Het voorgaande maakt dat de kinderrechter het niet passend vindt om nu een beslissing te nemen over de wens van [minderjarige (voornaam)] . Zij zal daarom geen gebruik maken van haar ambtshalve bevoegdheid om een beslissing te nemen over de hoofdverblijfplaats of zorgregeling.
Brief aan [minderjarige (voornaam)]
3.6.
De kinderrechter heeft met [minderjarige (voornaam)] afgesproken dat zij hem zou vertellen over de beslissing in een brief. In die brief is de volgende tekst opgenomen:
“Beste [minderjarige (voornaam)] ,
Je had een brief geschreven naar de rechtbank en toen ben je uitgenodigd om langs te komen. Wij hebben elkaar gesproken op 14 januari 2025. Je vertelde dat je graag na de zomervakantie bij je vader in [plaats 1] wil gaan wonen en dat je ook daar naar de middelbare school wil.
Het was voor jou best lastig om aan te geven waarom je dat graag wil. Je vertelde dat je het soms moeilijk vindt dat je ouders gescheiden zijn. Ook zei je dat je er gevoelig voor bent hoe andere mensen zich voelen.
Door ons gesprek denk ik dat je veel geeft om je vader én om je moeder. Ik denk ook dat je het ontzettend lastig vindt om nu in een situatie te zitten waarin je het gevoel hebt dat je moet kiezen. Het lijkt net alsof jij ervoor moet zorgen dat het in orde komt met de zorgregeling, in plaats van dat je ouders dat voor je doen.
Op 25 februari 2025 zijn je ouders naar de rechtbank gekomen en heb ik met ze gesproken. Dat heet officieel een ‘zitting’. Er was ook iemand van de Raad voor de Kinderbescherming bij. Die nodigen wij uit bij zaken die over kinderen gaan.
Toen ik vertelde over mijn gesprek met jou, en dat ik dacht dat jij last had van deze situatie, zeiden je vader en je moeder allebei dat zij dat ook hadden gemerkt. En dat zij dat heel vervelend voor je vinden.
Je vader en je moeder willen dat je dit weet:
  • ze houden allebei veel van jou;
  • het is belangrijk dat je het fijn hebt bij je moeder en bij je vader;
  • het is belangrijk dat wordt geluisterd naar wat jij wil;
  • maar het is niet jouw taak om ervoor te zorgen dat het goed komt met de zorgregeling.
Je ouders hebben op de zitting beloofd dat zij zelf aan de slag gaan om een goede zorgregeling af te spreken. Het is de taak van ouders om dat te doen en ze hebben allebei gezien dat het niet fijn voor jou is om dit zelf aan een rechter te vragen. Wel zullen ze rekening houden met wat jij wil en belangrijk vindt. Als je ouders er samen niet uitkomen en er toch een beslissing van de rechter nodig is, dan zorgen zij ervoor dat dat gebeurt. In dat geval zul je worden uitgenodigd om met de kinderrechter te komen praten, als je dat wil, voordat die beslissing wordt genomen.
Dat betekent dat ik nu niet ga beslissen wat jij mij hebt gevraagd. Ik vind het veel beter dat je ouders, in overleg met jou, afspreken wat er moet veranderen aan de zorgregeling, zodat die beter wordt voor jullie. Zij kennen jou en weten beter dan ik waar ze rekening mee moeten houden. En het allerbelangrijkste vind ik dat jij geen buikpijn hoeft te hebben van de beslissing. Jouw mening is belangrijk maar je ouders moeten ervoor zorgen dat het goed komt.
Ik hoop dat ik hiermee goed heb uitgelegd waarom ik niet beslis wat je hebt gevraagd. Ik vertrouw erop dat je ouders het samen gaan regelen. Als je over een tijdje toch het gevoel hebt dat dit niet is gebeurd, mag je me altijd opnieuw een brief schrijven.”
Hierna volgt de beslissing. De rechtbank gebruikt hier de begrippen uit de wet.

4.De beslissing

De rechtbank:
4.1.
maakt geen gebruik van haar ambtshalve bevoegdheid om de hoofdverblijfplaats of zorgregeling te wijzigen.
Dit is de beslissing van de rechtbank, genomen door mr. F.C. Burgers, (kinder)rechter, in samenwerking met mr. L.A. Nettekoven, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 25 maart 2025.
Tegen deze beschikking kan - voor zover er definitief is beslist - door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden.