ECLI:NL:RBMNE:2025:1239

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
25 maart 2025
Publicatiedatum
21 maart 2025
Zaaknummer
583022
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging zorgregeling en kinderalimentatie in een echtscheidingsprocedure met betrekking tot minderjarige kinderen

In deze beschikking van de Rechtbank Midden-Nederland, uitgesproken op 25 maart 2025, is de zorgregeling en de kinderalimentatie voor de minderjarige dochter van de ouders gewijzigd. De ouders, die eerder met elkaar getrouwd waren, hebben samen een kind dat bij de moeder woont. De rechtbank heeft de verzoeken van de ouders besproken tijdens een zitting op 11 februari 2025, waarbij beide ouders en hun advocaten aanwezig waren. De moeder heeft verzocht om een wijziging van de kinderalimentatie naar € 303,- per maand, terwijl de vader heeft verzocht om de alimentatie op nihil te stellen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vader een draagkracht heeft van € 930,- per maand en de moeder een draagkracht van € 551,- per maand. De rechtbank heeft geoordeeld dat de kinderalimentatie moet worden aangepast naar € 201,- per maand, rekening houdend met de gewijzigde omstandigheden en de behoefte van het kind, die is vastgesteld op € 723,- per maand. De rechtbank heeft ook de zorgregeling gewijzigd, zodat de overdracht van de minderjarige van de vader naar de moeder op vrijdag om 20.00 uur plaatsvindt. De ouders zijn het eens over de wijziging van de zomervakantieregeling, waarbij de minderjarige in de even jaren de eerste drie weken bij de moeder en de laatste drie weken bij de vader verblijft. De rechtbank heeft de verzoeken van de ouders voor het overige afgewezen en beslist dat beide ouders hun eigen proceskosten moeten betalen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Familierecht
locatie Utrecht
zaaknummer: C/16/583022 / FA RK 24-1939
Zorgregeling en kinderalimentatie
Beschikking van 25 maart 2025
in de zaak van:
[de moeder],
wonende in [woonplaats] ,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. R.W.A. Offermanns,
tegen
[de vader],
wonende in [woonplaats] ,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. M.M. Strengers.

1.De procedure

1.1.
De rechtbank heeft de volgende stukken ontvangen:
  • het verzoekschrift van de moeder (met bijlagen), binnengekomen op 18 oktober 2024;
  • het verweerschrift van de vader (met bijlage) met daarin een aantal zelfstandige verzoeken (tegenverzoeken) van 16 december 2024;
  • het bericht van de vader (met bijlage) van 31 januari 2025;
  • het bericht van de moeder (met bijlagen) van 31 januari 2025;
  • het bericht van de vader (met bijlagen) van 5 februari 2025;
  • het bericht van de moeder (met bijlagen) van 10 februari 2025;
  • de alimentatieberekening van de vader, overgelegd op de zitting.
1.2.
De verzoeken zijn besproken tijdens de mondelinge behandeling (zitting) van 11 februari 2025. Daarbij waren de ouders aanwezig met hun advocaten.
1.3.
De Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) heeft de rechtbank per e-mailbericht van 10 februari 2025 laten weten dat er geen zittingsvertegenwoordiger beschikbaar is voor de zitting. De Raad is dus niet ter zitting verschenen.
1.4.
De rechtbank heeft aan [minderjarige (voornaam)] , de dochter van de ouders, gevraagd wat zij van de verzoeken vindt. Zij heeft dat per brief van 4 februari 2025 laten weten
.
1.5.
De rechtbank heeft de ouders in de gelegenheid gesteld om na de zitting nog nadere stukken in te dienen. De rechtbank heeft na de zitting nog de volgende stukken ontvangen:
  • het bericht van de vader (met bijlagen) van 18 februari 2025;
  • het bericht van de moeder (met bijlagen) van 25 februari 2025.

2.Waar de procedure over gaat

2.1.
De ouders zijn met elkaar getrouwd geweest.
2.2.
Zij hebben samen een kind:
-
[minderjarige], geboren op [2012] in [geboorteplaats] ;
[minderjarige (voornaam)] woont en staat ingeschreven op het adres van de moeder.
2.3.
De ouders hebben samen het gezag over [minderjarige (voornaam)] . Dat betekent dat zij samen de belangrijke beslissingen over [minderjarige (voornaam)] nemen.
2.4.
De rechtbank heeft in de echtscheidingsbeschikking van [2021] , onder meer, beslist dat:
  • [minderjarige (voornaam)] op maandag, dinsdag en woensdag bij de moeder verblijft;
  • [minderjarige (voornaam)] op donderdag en vrijdag bij de vader verblijft;
  • [minderjarige (voornaam)] in de even weken het weekend bij de vader tot maandagochtend naar school verblijft;
  • [minderjarige (voornaam)] in de oneven weken het weekend, vanaf vrijdagavond 19.00 uur, bij de moeder verblijft;
  • [minderjarige (voornaam)] in de oneven jaren in de zomervakantie in week 1, 4 en 5 bij de moeder en in week 2, 3 en 6 bij de vader verblijft;
  • [minderjarige (voornaam)] in de even jaren in de zomervakantie in week 2, 3 en 6 bij de moeder en in week 1, 4 en 5 bij de vader verblijft.
2.5.
De ouders hebben daarna samen afgesproken dat de weekenden dat [minderjarige (voornaam)] bij de moeder is starten op vrijdag om 19.30 uur, in plaats van 19.00 uur.
2.6.
Verder heeft de rechtbank op [2021] beslist dat de vader met ingang van die datum een bedrag van € 154,- per maand moet betalen aan de moeder, als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige (voornaam)] . Na de wettelijke indexering (jaarlijkse verhoging) bedraagt de kinderalimentatie in 2025 € 183,53 per maand. Het verzoek van de moeder om partneralimentatie heeft de rechtbank toen afgewezen.

3.De verzoeken

3.1.
De ouders zijn het eens over de wijziging van de zomervakantieregeling, namelijk dat [minderjarige (voornaam)] drie weken aansluitend bij de moeder verblijft en drie weken aansluitend bij de vader. De ouders zijn het niet volledig eens over de reguliere zorgregeling en de wisselmomenten tijdens de (zomer)vakantie. De vader wil de wisselmomenten in de oneven weken van de reguliere zorgregeling en tijdens de zomervakantie wijzigen van vrijdag 19.00 uur naar zaterdag 11.00 uur. De moeder wil dat wordt aangesloten bij de wens van [minderjarige (voornaam)] om het wisselmoment tijdens de reguliere regeling op vrijdag om 20.00 uur te laten plaatsvinden. Tijdens de zomervakantie kan het wisselmoment volgens de moeder op vrijdag om 17.00 uur plaatsvinden. Op de zitting heeft de moeder haar verzoek om te bepalen dat de overdracht van [minderjarige (voornaam)] tijdens de zomervakantie niet in het buitenland mag plaatsvinden ingetrokken.
3.2.
De moeder wil dat het bedrag aan kinderalimentatie vanaf 1 januari 2024 wordt gewijzigd naar € 303,- per maand. In het lichaam van het verzoekschrift heeft de moeder ook een verzoek gedaan met betrekking tot de bijzondere kosten voor [minderjarige (voornaam)] . Op de zitting heeft de moeder haar verzoek om partneralimentatie ingetrokken.
3.3.
De vader is het niet eens met de verzoeken van de moeder over de kinderalimentatie en de bijzondere kosten. Hij wil dat de moeder niet-ontvankelijk wordt verklaard in haar verzoeken of dat de verzoeken worden afgewezen. Bij zelfstandig verzoek heeft de vader verzocht dat de kinderalimentatie wordt gewijzigd in die zin dat die op nihil wordt gesteld, althans dat de rechtbank een bedrag bepaalt zodanig lager dan € 172,33 per maand als de rechtbank passend acht, vanaf datum indiening verweerschrift.
3.4.
Tot slot verzoekt de vader om de moeder te veroordelen in de kosten van de procedure. De moeder is het daar niet mee eens.

4.De beoordeling

Reguliere zorgregeling
4.1.
De rechtbank zal beslissen dat de zorgregeling wordt gewijzigd in die zin dat de overdracht van [minderjarige (voornaam)] van de vader naar de moeder op vrijdag in de oneven weken om 20.00 uur plaatsvindt.
4.2.
De rechtbank vindt dat deze regeling het meest in het belang van [minderjarige (voornaam)] is. [minderjarige (voornaam)] heeft namelijk aangegeven dat het meer rust geeft als het wisselmoment op vrijdag om 20.00 uur plaatsvindt in plaats van om 19.30 uur, omdat zij op vrijdagavond met de vader bij haar opa en oma eet en zij daar dan wat langer de tijd voor heeft. Een wisselmoment op zaterdagochtend om 11.00 uur ziet [minderjarige (voornaam)] niet zitten omdat zij dan vroeg uit bed moet om op tijd bij haar moeder te zijn. Ook de rechtbank ziet geen aanleiding om de dag waarop wordt gewisseld te wijzigen, omdat een wijziging naar zaterdagochtend om 11.00 uur ten koste gaat van de tijd die moeder en [minderjarige (voornaam)] met elkaar in het weekend kunnen doorbrengen.
Vakantieregeling
4.3.
De ouders zijn het eens over de wijziging van de zomervakantieregeling. [minderjarige (voornaam)] zal in de even jaren de eerste drie weken van de zomervakantie bij de moeder en in de laatste drie weken van de zomervakantie bij de vader verblijven. In de oneven jaren is dit andersom. De rechtbank heeft deze afspraak vanuit de belangen van [minderjarige (voornaam)] beoordeeld. Volgens de rechtbank is er geen reden om te denken dat deze afspraak voor [minderjarige (voornaam)] grote nadelen heeft. Daarom zal zij deze afspraak vastleggen.
4.4.
Met betrekking tot het wisselmoment tijdens de zomervakantie beslist de rechtbank dat wordt aangesloten bij het wisselmoment van de reguliere zorgregeling, dus dat is vrijdag om 20.00 uur.
Kinderalimentatie
Wijziging van omstandigheden
4.5.
De rechtbank kan de alimentatie opnieuw berekenen als de omstandigheden zijn gewijzigd. [1] De ouders zijn het erover eens dat hiervan sprake is, omdat het inkomen van de vader is gestegen. De moeder is derhalve ontvankelijk in haar verzoek.
4.6.
De rechtbank komt tot de conclusie dat de gewijzigde omstandigheden ertoe leiden dat de kinderalimentatie niet meer voldoet aan de wettelijke maatstaven en daarom moet worden gewijzigd. De rechtbank beslist dat de man een bedrag van € 201,- per maand aan kinderalimentatie aan de vrouw moet betalen, vanaf de datum van de beschikking. De rechtbank legt hierna uit waarom zij deze beslissing neemt. Daarbij gaat zij in op de standpunten van partijen, voor zover die voor de beoordeling van belang zijn. De berekeningen die de rechtbank heeft gemaakt zijn als bijlagen aan deze beschikking toegevoegd. Bij de berekeningen rondt de rechtbank af op hele euro’s.
De ingangsdatum
4.7.
Voordat de rechtbank de kinderalimentatie opnieuw kan gaan berekenen, moet zij weten welke gegevens en belastingtarieven zij moet gebruiken bij die berekening. Daarom moet de rechtbank eerst beslissen vanaf welk moment de nieuwe kinderalimentatie gaat gelden.
4.8.
De rechtbank hanteert als ingangsdatum de datum van deze beslissing, omdat de rechtbank van mening is dat ouders allebei niet tijdig inzicht hebben gegeven in hun financiële gegevens. Voor beide partijen was het daardoor niet mogelijk om eerder een goede berekening te maken van de bijdrage in de kosten van de verzorging en opvoeding van [minderjarige (voornaam)] .
De behoefte van [minderjarige (voornaam)]
4.9.
Bij de berekening van de kinderalimentatie wordt eerst gekeken naar wat de kosten van een kind zijn. Dat wordt de ‘behoefte’ van het kind genoemd. De rechtbank stelt de behoefte van [minderjarige (voornaam)] in 2025 vast op een bedrag van € 723,- per maand. Zij sluit daarbij aan bij de door de rechtbank in de voorlopig-voorzieningen-procedure berekende behoefte in 2019 van € 575,- per maand. Geïndexeerd naar 2025 is de behoefte van [minderjarige (voornaam)] € 723,- per maand.
In de beschikking van [2021] heeft de rechtbank de hiervoor genoemde behoefte nog verhoogd met de netto kinderopvangkosten. Ouders zijn het erover eens dat er nu geen kinderopvangkosten meer zijn. De rechtbank zal daar dus geen rekening meer mee houden.
De draagkracht van de ouders
4.10.
Bij de berekening van de kinderalimentatie moet vervolgens worden vastgesteld wat ieder van de ouders kan betalen. Dat wordt de ‘draagkracht’ van de ouders genoemd. Volgens de wet moeten de ouders namelijk naar draagkracht in de behoefte van hun kind voorzien. [2]
4.11.
Voor het bepalen van de draagkracht van de ouders past de rechtbank de methode die de Expertgroep Alimentatie van de Rechtspraak heeft ontwikkeld toe. Het netto besteedbaar inkomen van een ouder is daarbij het uitgangspunt. Vervolgens bekijkt de rechtbank welk deel van dat inkomen kan worden gebruikt om bij te dragen in de kosten van het kind.
4.12.
Bij een netto besteedbaar inkomen dat hoger is dan € 2.025,- per maand in 2025 maakt de rechtbank daarvoor gebruik van de zogenoemde ‘draagkrachtformule’. In die formule wordt uitgegaan van een woonbudget van 30% van het netto besteedbaar inkomen per maand. De ouders worden geacht vanuit het woonbudget alle redelijke lasten voor een woning passend bij hun inkomen te kunnen voldoen. Daarnaast wordt rekening gehouden met een forfaitair (vaststaand) bedrag voor redelijke kosten van levensonderhoud, dat ieder jaar wordt bijgesteld. In 2025 is dat een bedrag van € 1.310,- per maand. Deze twee posten vormen samen het ‘draagkrachtloos inkomen’. Na aftrek van die posten van het netto besteedbaar inkomen blijft dan de ‘draagkrachtruimte’ over. Daarvan is 70% beschikbaar voor kinderalimentatie. De berekening van de draagkracht ziet er dan als volgt uit: 70% [NBI – (0,3 x NBI + 1.310)].
De draagkracht van de moeder
4.13.
De draagkracht van de moeder berekent de rechtbank op € 551,- per maand. [3] De rechtbank legt hierna uit hoe zij aan dat bedrag is gekomen.
4.14.
Voor het inkomen gaat de rechtbank uit van de salarisspecificatie van januari 2025, waarop een inkomen van € 2.552,- bruto per maand is vermeld. Verder wordt rekening gehouden met de ingehouden pensioenpremie, het vakantiegeld, een eindejaarsuitkering, een kindgebonden budget, de algemene heffingskorting en de arbeidskorting. Het netto besteedbaar inkomen is dan € 2.996,- per maand.
4.15.
Volgens de hiervoor vermelde draagkrachtformule geldend in 2025 heeft de moeder een draagkracht van (70% [2.996 – (0,3 x 2.996 + 1.310)]=) € 551,- per maand.
De draagkracht van de vader
4.16.
De draagkracht van de vader berekent de rechtbank op € 930,- per maand. [4] De rechtbank legt hierna uit hoe zij aan dat bedrag is gekomen.
4.17.
Voor het inkomen gaat de rechtbank uit van de salarisspecificatie van januari 2025, waarop een inkomen van € 5.248,- bruto per maand is vermeld. Verder wordt rekening gehouden met de ingehouden pensioenpremie, het vakantiegeld, de algemene heffingskorting en de arbeidskorting. Het netto besteedbaar inkomen is dan € 3.770,- per maand.
4.18.
Volgens de hiervoor vermelde draagkrachtformule geldend in 2025 heeft de vader een draagkracht van (70% [3.770 – (0,3 x 3.770+ 1.310)]=) € 930,- per maand.
4.19.
Volgens de vader moet echter worden afgeweken van het forfaitaire systeem waarbij naast de kosten van levensonderhoud en het woonbudget ook rekening gehouden moet worden met een extra last die zijn draagkrachtloos inkomen verhoogt en dus zijn draagkracht voor kinderalimentatie verlaagt.
4.20.
De vader heeft gesteld en onderbouwd dat hij in oktober 2024 een lening van € 40.000,- heeft afgesloten bij zijn ouders voor de vervanging van de houten kozijnen en bijbehorende ramen van zijn woning. Alle kozijnen en ramen zijn vervangen door kunststofkozijnen met houtnerf en HR++ dubbelglas. De vader voldoet iedere maand een bedrag van € 444,- aan rente en aflossing aan zijn ouders. Volgens de vader was het noodzakelijk om alle kozijnen te vervangen, omdat er tien ramen lek waren, er kozijnen rot waren, er een lekkageplek op de kamer van [minderjarige (voornaam)] was en omdat [minderjarige (voornaam)] onder extra dekens moest slapen vanwege de tocht. Het vervangen van alle kozijnen was volgens de vader een lange termijn oplossing. De vader betwist dat hij de kozijnen met het oog op onderhavige procedure heeft laten vervangen.
4.21.
De moeder heeft zich op het standpunt gesteld dat de lening een eigenwoningschuld betreft die de vader geacht moet worden te voldoen uit het woonbudget. Verder vindt de moeder dat de vader een vermijdbare schuld is aangegaan en dat de lening bij zijn ouders verwijtbaar is omdat hij de financiële verplichting is aangegaan in het kader van deze procedure. De vader wist dat de moeder de kinderalimentatie wilde laten herrekenen. Desondanks heeft hij pas actie ondernomen om alle kozijnen te vervangen nadat duidelijk werd dat er een alimentatieprocedure zou worden gestart, aldus de moeder. Volgens de moeder was het niet noodzakelijk om alle kozijnen te vervangen en had de vader ook voor een minder ingrijpende oplossing of een andere wijze van financiering kunnen kiezen. De keuze voor deze lening en het vervangen van alle kozijnen en ramen, mag volgens de moeder niet ten koste gaan van zijn alimentatieverplichting.
4.22.
De rechtbank volgt de moeder in haar standpunt dat de lening bij de ouders van de vader een last oplevert die vanuit het woonbudget kan worden voldaan. Het betreft een eigenwoningschuld en ziet dus op woonlasten. Het woonbudget van de vader bedraagt € 1.131,-. Weliswaar heeft de vader gesteld dat zijn woonbudget ontoereikend is om deze last ook nog uit het woonbudget te voldoen, maar daarin volgt de rechtbank de vader niet. Het te betalen bedrag aan aflossing van de hypotheek en de hypotheekrente van de vader bedraagt, na aftrek van het fiscaal voordeel, € 532,- per maand. De rechtbank heeft hiervoor aangesloten bij de door de man berekende aflossing van zijn hypotheek van € 4.311,- per jaar, dat is afgerond € 359,- per maand. Het verschil tussen het woonbudget en deze lasten van de vader bedraagt € 599,- per maand. [5] Het woonbudget van de vader is volgens de rechtbank daarmee toereikend om ook de last van aflossing van de lening aan zijn ouders onder te scharen. Naast de betalingen voor de hypotheek en de aflossing van de lening is er dan ook nog ruimte om de premies voor opstalverzekering en lokale belastingen uit het woonbudget te voldoen. Er bestaat reeds daarom geen aanleiding om de aflossing en rente van de lening als extra last in aanmerking te nemen.
4.23.
Gelet op het voorgaande komt de rechtbank niet meer toe aan de beoordeling van de noodzaak van het aangaan van de lening en de vermijdbaarheid of verwijtbaarheid van de last.
De verdeling van de kosten
4.24.
Als de ouders samen genoeg draagkracht hebben voor alle kosten van hun kind, dan moet de rechtbank berekenen wie welk deel van de kosten voor zijn rekening moet nemen. Dat wordt de ‘draagkrachtvergelijking’ genoemd.
4.25.
De ouders hebben samen een draagkracht van € 1.481,- per maand. Dit is genoeg om alle kosten van [minderjarige (voornaam)] te betalen, want die zijn € 723,- per maand. Dit betekent dat de moeder een deel van (551 / 1.481 x 723 =) € 269,- per maand moet dragen en de vader een deel van (930 / 1.481 x 723 =) € 454,- per maand.
De zorgkorting
4.26.
De vader maakt op de dagen dat [minderjarige (voornaam)] bij hem verblijft kosten voor onder andere eten en drinken en energielasten: de verblijfskosten. Daarmee voldoet de vader – deels – aan zijn onderhoudsverplichting. De rechtbank kan de bijdrage van de vader verlagen met een percentage van de behoefte van [minderjarige (voornaam)] of een deel daarvan: de ‘zorgkorting’.
4.27.
[minderjarige (voornaam)] verblijft gemiddeld drie dagen per week bij de vader. Daarbij past een zorgkorting van 35% van de behoefte, dus € 253,- per maand. Dat betekent dat de vader een bedrag van (454 -/- 253 =) € 201,- per maand, moet betalen. De rechtbank gaat voorbij aan de stelling van de moeder dat de zorgkorting 25% dient te bedragen, omdat [minderjarige (voornaam)] bijna altijd op vrijdagmiddag bij opa en oma (vaderszijde) verblijft. Dat [minderjarige (voornaam)] op de vrijdagmiddag bij oma en opa (vaderszijde) verblijft en dat zij en de vader daar ook blijven eten, verandert niets aan het thans geldende zorgkortingspercentage. Los van de vraag wie de kosten voor [minderjarige (voornaam)] op vrijdagmiddag/-avond draagt (de vader of zijn ouders), draagt de moeder deze in ieder geval niet.
Alimentatie vooruitbetalen
4.28.
De rechtbank beslist dat de vader de kinderalimentatie steeds vóór de eerste dag van de maand moet betalen. Het gaat namelijk om een bijdrage in de kosten die in die maand gemaakt zullen worden en dan zou het te laat zijn als de alimentatie pas later in die maand wordt betaald.
Bijzondere kosten van [minderjarige (voornaam)]
4.29.
De rechtbank wijst het verzoek dat de moeder heeft gedaan over de bijzondere kosten van [minderjarige (voornaam)] af. Het verzoek van de moeder is te algemeen geformuleerd om voor toewijzing in aanmerking te kunnen komen en de rechtbank heeft op dit punt ook geen concrete informatie ontvangen.
Partneralimentatie
4.30.
De moeder heeft haar verzoek om partneralimentatie op de zitting ingetrokken. De rechtbank hoeft daar dus geen beslissing meer over te nemen.
Proceskostenveroordeling
4.31.
De rechtbank beslist dat de ouders allebei hun eigen proceskosten moeten betalen omdat zij elkaars ex-partners zijn. De vader heeft verzocht om de moeder te veroordelen in zijn proceskosten, maar dat verzoek wijst de rechtbank af. De vader heeft in dat kader aangevoerd dat moeder weigerachtig is geweest om haar financiële bescheiden over te leggen waardoor zij de vader geen kans heeft gegeven om samen tot een oplossing te komen. De rechtbank constateert echter op basis van het dossier dat ook de vader zelf niet tijdig inzicht heeft gegeven in zijn financiële gegevens. De rechtbank ziet dan ook geen reden om af te wijken van het uitgangspunt dat partijen hun eigen proceskosten betalen.

5.De beslissing

De rechtbank:
5.1.
wijzigt de zorgregeling uit de beschikking van deze rechtbank van [2021] in die zin dat vanaf heden het wisselmoment van [minderjarige (voornaam)] van de vader naar de moeder in de oneven weken op vrijdag plaatsvindt om 20.00 uur;
5.2.
wijzigt de vakantieregeling uit de beschikking van deze rechtbank van [2021] en bepaalt dat [minderjarige (voornaam)] in de even jaren in de eerste drie weken van de zomervakantie bij de moeder verblijft en dat zij in de laatste drie weken bij de vader verblijft. In de oneven jaren verblijft [minderjarige (voornaam)] in de eerste drie weken van de zomervakantie bij de vader en in de laatste drie weken bij de moeder. Het wisselmoment in de zomervakantie is vrijdag 20.00 uur;
5.3.
wijzigt de door de vader aan de moeder te betalen kinderalimentatie, zoals die is vastgesteld in de beschikking van [2021] van deze rechtbank, en bepaalt dat de vader aan de moeder vanaf heden € 201,- per maand aan kinderalimentatie dient te betalen;
5.4.
beslist dat de vader vanaf vandaag deze alimentatie steeds vóór de eerste van de maand moet betalen;
5.5.
verklaart deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad;
5.6.
beslist dat de ouders allebei hun eigen proceskosten moeten betalen;
5.7.
wijst de verzoeken van de ouders voor het overige af.
Dit is de beslissing van de rechtbank, genomen door mr. D. Riani el Achhab, (kinder)rechter, in samenwerking met mr. I.C. van Schip, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 25 maart 2025.
Tegen deze beschikking kan - voor zover er definitief is beslist - door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden.
Bijlage 1
Bijlage 2
Bijlage 3

Voetnoten

1.Artikel 1:401 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek
2.Artikel 1:397 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek.
3.Bijlage 1: draagkracht van de moeder.
4.Bijlage 2: draagkracht van de vader.
5.Bijlage 3: draagkrachtberekening vader op basis van de werkelijke woonlasten.