ECLI:NL:RBMNE:2025:1238

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
19 maart 2025
Publicatiedatum
21 maart 2025
Zaaknummer
UTR 25/660
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening inzake gemachtigdheid stichting in procedures bij de ombudsman

Op 19 maart 2025 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een zaak waarin Stichting de Verbeelding verzocht om een voorlopige voorziening. De stichting had bezwaar gemaakt tegen een besluit van de Nationale Ombudsman, die hen en hun medewerkers voor zes maanden had geweigerd als gemachtigden in procedures op basis van de Wet open overheid (Woo). De voorzieningenrechter oordeelde dat er geen spoedeisend belang was voor het treffen van de gevraagde voorziening. De rechter stelde vast dat de stichting de beslissing op het bezwaar kon afwachten en dat het besluit van de ombudsman niet evident onrechtmatig was. De voorzieningenrechter weigerde het verzoek om voorlopige voorziening en concludeerde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gedaan en een afschrift werd verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 25/660

uitspraak van de voorzieningenrechter van 19 maart 2025 in de zaak tussen

Stichting de Verbeelding, uit Wezup, verzoekster

(gemachtigde: [gemachtigde] ),
en

de Nationale Ombudsman

(gemachtigde: L. Scheppink).

Inleiding

1. De Nationale Ombudsman (ombudsman) heeft op 23 januari 2025 besloten om verzoekster en haar medewerkers/vrijwilligers te weigeren als gemachtigden bij procedures in het kader van de Wet open overheid (Woo) voor de duur van zes maanden. [1]
2. Verzoekster heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 23 januari 2025 en de ombudsman verzocht om in te stemmen met rechtstreeks beroep. De ombudsman heeft hiermee ingestemd en het bezwaarschrift als rechtstreeks beroep doorgezonden naar de rechtbank. De rechtbank heeft bij uitspraak van 19 maart 2025 (UTR 25/1153) geoordeeld dat eerst de bezwaarprocedure moet worden doorlopen en heeft het beroepschrift ter verdere behandeling teruggestuurd naar de ombudsman.
3. Naast het bezwaarschrift heeft verzoekster ook een verzoek om een voorlopige voorziening gevraagd. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter hierop. De voorzieningenrechter ziet aanleiding om deze uitspraak te doen zonder zitting. [2] Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

Het bestreden besluit

4. De ombudsman stelt zich in het bestreden besluit op het standpunt dat misbruik van recht in de zin van artikel 4.6 van de Woo door verzoekster meermaals in rechte vaststaat. Daarnaast bestaat er volgens de ombudsman een grote verwevenheid tussen verzoekster en haar gemachtigde. Van hem staat (ook) in rechte vast dat hij misbruik van recht maakt en dat hij mocht worden geweigerd als gemachtigde. Gelet op deze omstandigheden tezamen ziet de ombudsman aanleiding om ernstige bezwaren tegen verzoekster aan te nemen. Verzoekster en haar medewerkers en/of vrijwilligers worden daarom geweigerd als gemachtigden bij procedures in het kader van de Woo. De weigering heeft een duur van zes maanden.
5. Verzoekster vraagt de voorzieningenrechter om het bestreden besluit te schorsen totdat er op het bezwaar is beslist.
Is er sprake van een spoedeisend belang?
6. Volgens verzoekster is er spoedeisend belang bij het treffen van deze voorziening. De beslissing op bezwaar kan niet worden afgewacht omdat het besluit evident onrechtmatig is en tot gevolg heeft dat de gemachtigde van verzoekster geen cliënten meer kan bijstaan in procedures bij de ombudsman.
7. De voorzieningenrechter is van oordeel dat in deze zaak geen sprake is van een spoedeisend belang. Het besluit heeft tot gevolg dat verzoekster en haar medewerkers niet meer als gemachtigden mogen optreden in Woo-procedures bij de ombudsman. Hoewel het besluit de gemachtigde van verzoekster wel noemt in de overwegingen van het besluit, volgt daaruit niet dat het besluit ook zijn handelen omvat. [gemachtigde] is in deze procedure gemachtigde van verzoekster. Hij maakt daar (gelet op de overgelegde statuten en het uittreksel van de Kamer van Koophandel) geen onderdeel van uit. Het besluit reikt gelet op de bewoordingen ervan dan ook niet zo ver dat hij in persoon niet meer als gemachtigde mag optreden in procedures bij de ombudsman. Dat verzoekster zelf de beslissing op bezwaar niet zou kunnen afwachten, is de voorzieningenrechter daarnaast niet gebleken. Dat zij verzoeken krijgt van derden om als gemachtigde op te treden, is daartoe onvoldoende. Uit de stukken blijkt verder niet dat verzoekster door het besluit in haar (financiële) voortbestaan wordt bedreigd.
Is het besluit evident onrechtmatig?
8. Omdat de voorzieningenrechter van oordeel is dat verzoekster geen spoedeisend
belang heeft, kan de door haar gevraagde voorziening alleen nog worden getroffen als het bestreden besluit evident onrechtmatig is. Met evident onrechtmatig wordt bedoeld dat zonder diepgaand onderzoek naar de relevante feiten en/of het recht zeer ernstig moet worden betwijfeld of het door de ombudsman ingenomen standpunt juist is en of het primaire besluit in de bodemprocedure in stand zal blijven.
9. In dat kader overweegt de voorzieningenrechter dat het haar niet volledig duidelijk is hoe (verstrekkend) het besluit van de ombudsman bedoeld is. Of het de weigering van verzoekster als gemachtigde betreft of ook als indiener van Woo-verzoeken, blijft enigszins in het midden. Ook de door verzoekster opgeworpen vraag of zij als niet-natuurlijke persoon kan worden geweigerd als gemachtigde op grond van artikel 2:2 van de Awb staat nog ter discussie. De voorzieningenrechter ziet daarin echter geen aanleiding om nu – ondanks het ontbreken van het spoedeisend belang – toch een voorlopige voorziening te treffen. Dat er punten ter discussie zijn, betekent niet dat nu al vaststaat dat het besluit
evident onrechtmatigis. Dit betreffen bovendien punten die partijen in de bezwaarfase nog aan de orde kunnen stellen en verder moeten bespreken.
Maakt een belangenafweging dat nog anders?
10. Uit het voorgaande volgt dat geen sprake is van een spoedeisend belang en dat het primaire besluit op dit moment niet evident onrechtmatig is. Gelet hierop ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding de belangenafweging in het voordeel van verzoekster te laten uitvallen.

Conclusie en gevolgen

11. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.A.M. Elzakkers, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. B.L. Kosterman-Meijer, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 19 maart 2025.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.De Ombudsman verwijst daarbij naar artikel 2:2, eerste lid van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Dit is mogelijk op grond van artikel 8:83, derde lid, van de Awb.