ECLI:NL:RBMNE:2025:1227

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
12 februari 2025
Publicatiedatum
21 maart 2025
Zaaknummer
UTR 23/4789
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering overname private schuld door de minister van Financiën in het kader van de kinderopvangtoeslagenaffaire

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de weigering van de minister van Financiën om haar private schuld aan haar echtgenoot, de heer [A], als gedupeerde van de kinderopvangtoeslagenaffaire, over te nemen. De schuld betreft een lening van € 95.000, verstrekt door de echtgenoot van eiseres, die niet is overgenomen omdat deze niet in een notariële akte zou zijn vastgelegd. De minister heeft op 11 januari 2023 besloten om deze schuld niet over te nemen, met als argument dat niet voldaan is aan de eis van artikel 4.1, derde lid, aanhef en onder b, van de Wet hersteloperatie toeslagen (Wht). Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld, waarna de rechtbank de zaak op 31 januari 2025 heeft behandeld.

Tijdens de zitting heeft eiseres verklaard dat zij andere schulden heeft die haar veel stress bezorgen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister in zijn verweerschrift een ander standpunt heeft ingenomen, namelijk dat de schuld wel degelijk voldoet aan de eis van de notariële akte, omdat deze op 22 december 2020 in een notariële akte is vastgelegd. De rechtbank concludeert dat de schuld van eiseres aan haar echtgenoot dus wel degelijk in een notariële akte is vastgelegd, waardoor het beroep gegrond is. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit, maar laat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand, omdat de minister terecht heeft gesteld dat de schuld niet vóór 1 juni 2021 opeisbaar is geworden.

De rechtbank concludeert dat de minister het griffierecht aan eiseres moet betalen en ook een vergoeding voor de proceskosten van € 1.814,- aan eiseres moet vergoeden. De uitspraak is gedaan door mr. A.A.M. Elzakkers, rechter, en is openbaar uitgesproken op 12 februari 2025.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 23/4789

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 februari 2025 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [plaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. N. Köse-Albayrak),
en

De minister van Financiën,

(gemachtigde: mr. A. Kandhai).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de weigering van de minister om haar private schuld aan haar echtgenoot, de heer [A] , als gedupeerde van de kinderopvangtoeslagenaffaire, over te nemen. Het gaat om een lening van € 95.000 (te vermeerderen met 1% rente) die door de echtgenoot van eiseres aan haar is verstrekt.
De minister heeft op 11 januari 2023 besloten om deze private schuld niet over te nemen, omdat niet is voldaan aan de eis dat de schuld in een notariële akte is vastgelegd, zoals volgt uit artikel 4.1, derde lid, aanhef en onder b, van de Wet hersteloperatie toeslagen (Wht). Met het bestreden besluit van 18 augustus 2023 op het bezwaar van eiseres is de minister bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
Eiseres heeft beroep ingesteld en de minister heeft op beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft beroep op 31 januari 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van de minister.

Beoordeling door de rechtbank

1. Eiseres is als gedupeerde aangemerkt van de kinderopvangtoeslagenaffaire. In dat verband zijn een aantal schulden van eiseres door de minister overgenomen en afbetaald. Eiseres heeft op de zitting verteld dat er andere schulden nog openstaan, die zij moet afbetalen en die haar veel stress en onzekerheid geven. Tijdens de zitting hebben partijen met elkaar hierover gesproken. Ook is vastgesteld dat het in deze procedure alleen gaat over de schuld van € 95.000 (en de rente van 1% per jaar over het openstaande bedrag) aan de echtgenoot van eiseres. De rechtbank beoordeelt daarom in deze uitspraak of de minister de overname van deze schuld kon weigeren. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
2. De rechtbank stelt vast dat de minister in het verweerschrift en op de zitting een ander standpunt heeft ingenomen dan in het bestreden besluit, namelijk dat de schuld wel voldoet aan de eis van de notariële akte omdat de schuld op 22 december 2020 alsnog is vervat in een notariële akte. De minister verwijst dan naar de akte van verpanding van roerende zaken. De rechtbank ziet dat in deze akte staat dat eiseres en haar echtgenoot een overeenkomst van geldlening zijn aangegaan voor een bedrag van € 95.000. Deze akte verwijst ook naar huwelijkse voorwaarden die eveneens zijn vastgelegd in een notariële akte. In die notariële akte staat ook dezelfde geldlening genoemd. De schuld van eiseres is dus wél vastgelegd in een notariële akte. Het beroep is om deze reden gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit, voor zover dat ziet op de gevraagde overname van de private schuld bij eiseres’ echtgenoot. Wel ziet de rechtbank aanleiding om de rechtsgevolgen van het vernietigde deel van het besluit in stand te laten. [1] Volgens de minister is niet voldaan aan de eis dat de schuld vóór 1 juni 2021 opeisbaar is geworden, als bedoeld in artikel 4.1, tweede lid, aanhef en onder b, van de Wht, en wordt de schuld daarom niet overgenomen. Deze conclusie van de minister is juist. De rechtbank legt hieronder uit hoe zij hiertoe komt.
3. Op grond van de Wht komt een private schuld voor overname in aanmerking, als die schuld vóór 1 juni 2021 opeisbaar is geworden. Een schuld is opeisbaar vanaf het moment dat de schuldeiser nakoming kan vorderen. Dat is het geval als (bijvoorbeeld) een afgesproken termijn voor betaling van een lening is verstreken (volgens artikel 6:39 van het Burgerlijk Wetboek). Anders dan de minister betoogt, is het dus niet nodig dat er sprake is van een opeisings- of invorderingshandelingen. Dat opeisbaarheid voldoende is, strookt overigens ook met het doel van de Wht. Betrokkenen kunnen immers vanaf het moment van het opeisbaar worden van een vordering de dupe worden van incassomaatregelen. De regeling van schuldenoverneming in de Wht is bedoeld om acute dreiging van incassomaatregelen weg te nemen.
4. Maar in de situatie van eiseres is niet gebleken dat (delen van) de hoofdsom van
€ 95.000,- en de daarover verschuldigde rente opeisbaar zijn geworden voor 1 juni 2021. Uit de huwelijkse voorwaarden van 21 september 2020 volgt dat eiseres afspraken heeft gemaakt met haar echtgenoot over terugbetaling van de lening. Zo hebben zij in artikel 14 afgesproken dat de vordering van de echtgenoot van eiseres op haar opeisbaar is bij – kort samengevat – scheiding, overlijden of faillissement van eiseres. Die situaties doen zich niet voor. In dit artikel 14 leest de rechtbank ook dat eiseres en haar echtgenoot in onderling overleg schriftelijk anders overeen kunnen komen. Daarvan is echter niet gebleken. Het betoog van eiseres op de zitting dat zij wel iets anders hebben afgesproken, namelijk in de geldleningovereenkomst van 23 augustus 2018, is niet logisch omdat deze overeenkomst van een eerdere datum is. Als dat de afspraak zou zijn, dan had die in de (twee jaar later) opgestelde huwelijkse voorwaarden gestaan en niet de afspraak over de opeisbaarheid die nu daarin staat. Bovendien heeft eiseres op de zitting verklaard dat zij de hoofdsom niet hoeft af te lossen en dat zij de rente heeft betaald. Dan kan er ook geen achterstand zijn ontstaan die op enig moment opeisbaar is geworden.
5. De rechtbank vindt ook niet dat de minister naar aanleiding van de schuldenopgave van de echtgenoot van eiseres meer onderzoek had moeten doen naar achterstallige betalingen. In de schuldenopgave staat weliswaar dat er sprake is van achterstallige betalingen, maar daarvoor verwijst de echtgenoot naar de hiervoor besproken documenten die laten zien dat de vordering niet opeisbaar is.

Conclusie en gevolgen

Het beroep is gegrond. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit, voor zover dat ziet op de gevraagde overname van de private schuld bij de echtgenoot van eiseres. Wel laat de rechtbank de rechtsgevolgen van dit vernietigde onderdeel van het bestreden besluit in stand. Dat betekent dat deze schuld niet hoeft te worden overgenomen door de minister.
Omdat het beroep gegrond, is moet de minister het griffierecht aan eiseres betalen. Ook moet de minister een vergoeding betalen voor de proceskosten van eiseres. Deze vergoeding bedraagt € 1.814,- omdat de gemachtigde van eiseres een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 18 augustus 2023, voor zover dat ziet op de gevraagde overname van de private schuld bij de echtgenoot van eiseres;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde deel van dit besluit in stand blijven;
- bepaalt dat de minister het griffierecht van € 50,- aan eiseres moet vergoeden;
- veroordeelt de minister tot betaling van € 1.814,- aan proceskosten aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.A.M. Elzakkers, rechter, in aanwezigheid van mr. K.E. Pruntel, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 12 februari 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder a, van de Awb.