In de derde stap gaat het om de vraag welk gevolg moet worden gegeven aan het gewekte vertrouwen. Ook als sprake is van gerechtvaardigde verwachtingen, betekent dat niet dat daar altijd aan moet worden voldaan. Het komt dan aan op een belangenafweging. Daarin weegt het gewekte vertrouwen zwaar, maar wegen ook andere belangen een rol. Als andere belangen in de weg staan aan honorering van het gewekte vertrouwen, kan de verplichting ontstaan om geleden schade te vergoeden.
51. [eiser] wijst op verschillende gedragingen waarmee het college het vertrouwen heeft gewekt dat de vergunning, met afwijking van de parkeernorm, zou worden verleend. De rechtbank bespreekt hierna eerst het beroep op de vaststellingsovereenkomst en daarna het beroep op het overleg van 28 april 2021, het besluit van het college van 4 mei 2021 en de brief van 6 mei 2021.
52. [eiser] stelt dat met de afspraak in de vaststellingsovereenkomst dat hij geen parkeerplaatsen op eigen grond hoeft te realiseren, het vertrouwen is gewekt dat de vergunning zou worden verleend ook al beschikt [eiser] niet over parkeerplaatsen op eigen grond.
53. De rechtbank stelt vast dat de vaststellingovereenkomst is gesloten tussen [eiser] en de gemeente, waarbij de gemeente is vertegenwoordigd door de burgemeester. De burgemeester is wel onderdeel van het college, maar heeft hier niet namens het college gehandeld. Als al sprake is van een toezegging, dan is deze niet door of namens het college gedaan en kon [eiser] daar ook niet van uitgaan. Of sprake is van een toezegging (de eerste stap) kan in het midden blijven, omdat het beroep op het vertrouwensbeginsel bij de tweede stap strandt.
54. Met betrekking tot het overleg op 28 april 2021, het besluit van 4 mei 2021 en de brief van het college van 6 mei 2021 constateert de rechtbank dat zij pas kort voor de zitting door [eiser] hierover is geïnformeerd. Door deze stukken niet zelf met de rechtbank te delen, heeft het college niet voldaan aan de verplichting van artikel van 8:42 van de Awb.
55. [eiser] stelt dat in het overleg op 28 april 2021, het besluit van 4 mei 2021 en de brief van 6 mei 2021 het vertrouwen is gewekt dat de behoefte aan parkeerplaatsen geen obstakel zou vormen voor de verlening van de omgevingsvergunning. Dit betoog slaagt.
56. Op 28 april 2021 heeft het college, in tegenwoordigheid van de toenmalige advocaat-gemachtigde van het college, gesproken met [eiser] . Onderwerp was onder meer hoe de aanvraag voor de vergunning compleet zou kunnen worden gemaakt en hoe obstakels voor de verlening zouden kunnen worden weggenomen. Hierbij is van belang dat de gemeente penvoerder van de aanvraag is. De gemeente heeft ook de ruimtelijke onderbouwing laten opstellen. De gemeente bepaalt dus wat wordt aangevraagd en hoe de aanvraag wordt onderbouwd.
57. Op 4 mei 2021 heeft het college besloten dat de benodigde parkeerplaatsen voor rekening en risico van het college zullen worden aangelegd.
58. In de brief van 6 mei 2021 verbindt het college zelf de conclusie aan het overleg van 18 april 2021 en het besluit van 4 mei 2021:
“Wij vertrouwen erop dat hiermee een belangrijk obstakel in het vergunningproces is weggenomen.”Het college doet een duidelijke toezegging: de parkeerplaatsen zullen voor rekening en risico van het college worden aangelegd. Het college vertrouwt erop dat daarmee een belangrijk obstakel in het vergunningsproces is weggenomen. [eiser] mag erop vertrouwen dat het college zou voorzien in de benodigde parkeerplaatsen en de vergunning niet zal worden geweigerd vanwege de benodigde afwijking van de parkeernorm. Het college vertrouwt daar ook zelf op.
59. Met het overleg, het besluit en de brief is sprake van een duidelijke toezegging. Aan de eerste stap voor het beroep op het vertrouwensbeginsel is daarmee voldaan.
60. Aan de tweede stap wordt ook voldaan. Het college was zelf, en vertegenwoordigd door de gemachtigde, bij het overleg aanwezig. Het besluit is een besluit van het college zelf. En de brief van is ondertekend namens het college. Op de zitting heeft het college nog gesteld dat sprake was van een toezegging uit de losse pols van een projectleider, maar die stelling vindt geen steun in de feiten. De rechtbank ziet dit eerder als een poging van het college om onder de gevolgen van gerechtvaardigde verwachtingen uit te komen.
61. Het voorgaande betekent dat het beroep van [eiser] op het vertrouwensbeginsel slaagt.
62. Het vertrouwensbeginsel strekt echter niet zo ver dat de gerechtvaardigde verwachtingen altijd moeten worden gehonoreerd. Daarover gaat de derde stap: de afweging van de belangen. In dit geval kan de rechtbank ook niet oordelen dat en hoe de vergunning verleend had moeten worden. Het is aan het college te beoordelen of en hoe de afwijking van de parkeernorm kan worden toegestaan, dan wel dat mogelijk te lijden schade aan de kant van [eiser] zal worden vergoed. Tot nu toe heeft [eiser] ingezet op het verkrijgen van de vergunning. Mocht de uitkomst van een nieuwe afweging zijn dat de vergunning, ondanks het gerechtvaardigde vertrouwen, niet of niet in deze omvang kan worden verleend, dan zal in dat besluit ook moeten worden ingegaan op de vergoeding van de mogelijk geleden schade.
De zorgvuldigheid en evenredigheid
63. Omdat het college een nieuw besluit zal moeten nemen, zal de rechtbank nog kort ingaan op het zorgvuldigheidsbeginsel en het evenredigheidsbeginsel.
64. In het nieuw te nemen besluit zal het college in de afweging van belangen de gerechtvaardigde verwachtingen van [eiser] moeten meenemen. Daarbij zal het college moeten betrekken dat het zelf de toezegging heeft gedaan zorg te dragen voor het voldoen aan dit publiekrechtelijke kader en dat de aanvraag en onderliggende stukken door de gemeente zelf zijn opgesteld ter uitvoering van de bindende afspraken die tussen partijen zijn gemaakt. Het zorgvuldigheidsbeginsel vereist dat het college zo alle relevante feiten en belangen in de afweging betrekt.
65. Het nieuw te nemen besluit zal ook moeten voldoen aan het evenredigheidsbeginsel. Om te voorkomen dat de gevolgen voor [eiser] onevenredig zijn in verhouding tot de met het nieuwe besluit te dienen doelen, zal het college indien het niet meer het maximaal aantal benodigde parkeerplaatsen kan of wil realiseren, dit aan [eiser] moeten voorhouden. Het is dan aan [eiser] om te beslissen of zijn aanvraag ongewijzigd moet blijven, of dat met verkoop en verhuur aan omwonenden de parkeerbehoefte aanzienlijk kan worden beperkt. Op die basis hebben het college en [eiser] in het verleden afspraken gemaakt. Het college heeft [eiser] gefaciliteerd met de toezegging het maximaal aantal benodigde parkeerplaatsen te realiseren en op die basis de aanvraag opgesteld. Als het college die toezegging niet gestand kan of wil doen, moet [eiser] de gelegenheid worden geboden de aanvraag zo aan te passen dat nadelige gevolgen zoveel als mogelijk kunnen worden voorkomen.