ECLI:NL:RBMNE:2025:121

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
22 januari 2025
Publicatiedatum
21 januari 2025
Zaaknummer
11405398 UE VERZ 24-353
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Deelgeschil over aansprakelijkheid bij letselschade en deskundigenrapport

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Midden-Nederland, is een deelgeschil aan de orde dat voortvloeit uit een letselschadeclaim van verzoekster, die stelt dat zij door haar werk ziek is geworden. Verzoekster, een medisch analist, heeft verschillende gezondheidsklachten ontwikkeld die zij in verband brengt met haar werkomstandigheden bij verweerster, een onderlinge waarborgmaatschappij. De procedure omvatte een verzoekschrift en een verweerschrift, en de mondelinge behandeling vond plaats op 8 januari 2025. Tijdens deze zitting werd afgesproken dat partijen binnen een week zouden laten weten of zij tot een regeling waren gekomen of dat zij uitspraak wensten. Verzoekster heeft uiteindelijk laten weten dat er geen regeling was bereikt en heeft om een beschikking gevraagd.

De kern van de zaak draait om de vraag of partijen gebonden zijn aan een deskundigenrapport dat is opgesteld door twee aangewezen deskundigen. Verzoekster betwist de binding aan het rapport van de dermatoloog/allergoloog, prof. dr. [B], en stelt dat er zwaarwegende bezwaren zijn tegen de inhoud ervan. De kantonrechter heeft echter geoordeeld dat de bezwaren van verzoekster niet voldoende zijn om het rapport terzijde te schuiven. De kantonrechter concludeert dat het rapport, dat op gezamenlijk verzoek is opgesteld, voldoet aan de eisen van zorgvuldigheid en dat de antwoorden van de deskundige inzichtelijk zijn. Hierdoor zijn partijen gebonden aan de conclusies van het rapport.

De kantonrechter heeft het verzoek van verzoekster om te verklaren dat partijen niet gebonden zijn aan het rapport afgewezen en de kosten van de deelgeschilprocedure begroot op € 4.924,50. De beslissing is openbaar uitgesproken op 22 januari 2025.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 11405398 UE VERZ 24-353 MAR/1217
Beschikking van 22 januari 2025
in de zaak van
[verzoekster],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekende partij,
gemachtigde: mr. D.C.A. van den Dungen
tegen
1. de stichting
[verweerster sub 1],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
2. de onderlinge waarborgmaatschappij
ONDERLINGE WAARBORGMAATSCHAPPIJCENTRAMED B.A.,
gevestigd te Zoetermeer,
verwerende partij,
gemachtigde: mr. M.L. Jinkes de Jong.
Partijen worden hierna als volgt aangeduid. Verzoekster wordt [verzoekster] genoemd. Verweersters worden samen Centramed genoemd en ieder afzonderlijk het [verweerster sub 1] en OWM Centramed.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift deelgeschil ex artikel 1019w Rv met 11 producties;
- het verweerschrift ter beslissing van een deelgeschil ex artikel 1019w Rv met 3 producties.
1.2.
De mondelinge behandeling is gehouden op 8 januari 2025. De griffier heeft daar aantekeningen van gemaakt. De pleitaantekeningen van mr. Van den Dungen zijn tijdens de zitting overgelegd en toegevoegd aan het dossier. Ook heeft de griffier de juiste versie van productie 3 van [verzoekster] gekopieerd, ook voor Centramed, en in het dossier gedaan.
1.3.
Aan het einde van de mondelinge behandeling heeft de kantonrechter met partijen afgesproken dat zij binnen een week aan de griffier laten weten of zij samen tot een regeling zijn gekomen of dat zij uitspraak willen en dat in het laatste geval op 5 februari 2025, of eventueel eerder, uitspraak zal worden gedaan.
1.4.
Mr. Van den Dungen heeft de griffier op 13 januari 2025 laten weten dat partijen geen regeling hebben bereikt en dat beschikking wordt gevraagd.
1.5.
Nu volgt deze uitspraak.

2.De kern van de zaak

2.1.
[verzoekster] vindt dat zij door haar werk ziek(er) is geworden en dat het [verweerster sub 1] niet genoeg heeft gedaan om dat te voorkomen. Volgens het [verweerster sub 1] bestaat er niet een zodanig verband tussen de werkomstandigheden en de arbeidsongeschiktheid van [verzoekster] dat zij daarvoor als werkgever aansprakelijk is. Partijen hebben twee deskundigen gevraagd daar onderzoek naar te doen en een expertiserapport op te stellen. Over een van de rapporten bestaat discussie. De kantonrechter vindt dat partijen er aan gebonden zijn.

3.De beoordeling

inleiding
3.1.
[verzoekster] werkte vanaf 1 februari 2008 bij het [verweerster sub 1] . Zij was medisch analist histologie op de afdeling Pathologie. OWM Centramed is de aansprakelijkheids-verzekeraar van het [verweerster sub 1] .
wat is er gebeurd?
3.2.
In april 2008 begon [verzoekster] verschillende klachten te ervaren, waaronder ontstekingen in de bijholten, allergieën, koorts, bloedneuzen, aangezichtspijn, stemverandering/-verlies en benauwdheidsklachten. In juni 2009 constateert haar longarts dat bij [verzoekster] sprake is van bronchiale hyperactiviteit, dat is een vorm van astma. De KNO-arts van [verzoekster] raadt haar aan te stoppen met haar laboratoriumwerk omdat hij vermoedt dat haar klachten verband houden met haar werk. [verzoekster] heeft nog wel geprobeerd haar werk op te pakken maar dat is uiteindelijk niet gelukt.
hoe is het toen verder gegaan?
3.3.
Via de bedrijfsarts is [verzoekster] terechtgekomen bij de poli Mens en Arbeid van het [ziekenhuis 1] . Het [ziekenhuis 1] heeft geadviseerd een werkplekmeting te laten doen naar (de blootstelling aan) formaline (formaldehyde). Een arbeidshygiënist van de Arbo- en milieudienst van het [ziekenhuis 2] heeft een werkplekonderzoek op het laboratorium voor pathologie van het [verweerster sub 1] gedaan. In het rapport van 17 mei 2010 dat daarvan is opgesteld staat als conclusie - kort samengevat - dat in de uitsnijkamer alle metingen boven de actiewaarden uitkomen en dat op het histologielaboratorium de gemeten waarden niet boven de detectiegrenzen uitkomen en dus ook niet boven de actiewaarden (productie 3 van [verzoekster] ).
aansprakelijkstelling
3.4.
Met de brief van 24 oktober 2011 heeft [verzoekster] het [verweerster sub 1] aansprakelijk gesteld voor de beroepsziekte en de schade die daarvan het gevolg is (productie 4 van [verzoekster] ). Het [verweerster sub 1] heeft [verzoekster] op 20 november 2013 laten weten dat in haar optiek geen sprake is van kort gezegd een beroepsziekte (productie 1 van Centramed). Op 26 augustus 2015 schrijft OWM Centramed aan [verzoekster] dat het verband dat zij ziet tussen haar gezondheid en haar werkzaamheden bij het [verweerster sub 1] niet wordt erkend (productie 2 van Centramed).
gezamenlijke medische expertises
3.5.
Pogingen om de zaak samen te regelen (blijven) stranden door het meningsverschil dat partijen hebben over welke klachten te relateren zijn aan het werk dat [verzoekster] deed. Uiteindelijk zijn partijen het er over eens geworden dat een deskundigenonderzoek moet plaatsvinden om dat punt opgehelderd te krijgen. Samen benaderen zij op 22 juli 2019 twee deskundigen: dr. [A] , longarts, en prof. dr. [B] , dermatoloog, allergoloog, arbeidsdermatoloog.
rapportage longarts
3.6.
Uit het definitieve rapport van 6 maart 2021 van [A] (productie 6 van [verzoekster] ) valt op te maken dat hij het aannemelijk vindt dat de werkomstandigheden van [verzoekster] er voor hebben gezorgd dat de luchtwegaandoening die zij al had tijdelijk is verergerd. Dat leidt de kantonrechter met name af uit het antwoord dat [A] geeft op vraag 5 en de antwoorden die hij geeft op de nadere vragen 1 en 3 die Centramed in de consultatiefase aan de deskundige heeft gesteld. Dit rapport staat tussen partijen verder niet ter discussie. De kantonrechter laat het daarom verder voor wat het is.
rapportage (arbeids)dermatoloog/allergoloog
3.7.
Over het definitieve rapport van 9 maart 2021 van [B] (productie 8 van [verzoekster] ) bestaat daarentegen wel discussie. Daar komt de kantonrechter hierna onder punt 3.8 en vanaf punt 3.12 op terug. De kantonrechter bespreekt nu eerst de antwoorden die [B] geeft op de vragen 3b, 4a, 5a, 5b, 6, 7 en 9. Uit die antwoorden leidt de kantonrechter het volgende af. [B] stelt als diagnose op zijn vakgebied kort gezegd een contactallergie, waarbij hij schrijft dat de aangegeven luchtwegklachten daardoor niet zo goed te verklaren zijn (vraag 3b). Dat antwoordt hij in feite ook op vraag 4a: “
de genoemde klachten lijken niet te berusten op bekende dermato-allergologische oorzaken.” Verder schrijft hij dat de anamnestische blootstelling aan werkgerelateerde allergenen een onwaarschijnlijke oorzaak is voor de huidige slijmvliesklachten (vraag 5a). Op de vervolgvraag (vraag 5b) of, als hij van mening is dat de werkomstandigheden mede een rol gespeeld hebben bij het ontstaan van de huidige klachten en afwijkingen bij [verzoekster] , dan gemotiveerd wil aangeven waarom hij van mening is dat dat het geval is, antwoordt hij dat hij die inschatting niet kan delen. De vraag naar het causaal verband (vraag 6) beantwoordt hij met “
De blootstelling aan allergenen in het werkverleden lijkt een onvoldoende verklaring voor de persisterende gevoeligheid om slijmvlies klachten te ontwikkelen te zijn. De aangetoonde contactallergieën kunnen [wel; toev. rb] degelijk tot het ontstaan van eczemateuze reacties van de huid leiden en indien de expositie voldoende hoog is en de sensibilisatie sterk, kunnen ook aerogene blootstellingen eczeemklachten uitlokken. (…)” Verder schrijft de deskundige dat het hem onwaarschijnlijk lijkt dat de slijmvliesklachten van [verzoekster] op een dermato-allergische of een arbeidsdermatologische ziekte berusten (vraag 7 en 9).
waar loopt het op vast?
3.8.
In tegenstelling tot het rapport van [A] voldoet de rapportage van [B] volgens [verzoekster] niet aan de eisen die daaraan gesteld mogen worden. [verzoekster] vindt dat er steekhoudende en zwaarwegende bezwaren zijn die maken dat partijen niet gebonden zijn aan het rapport van [B] . Centramed deelt dit standpunt niet. Zij vindt dat het rapport partijen bindt. Om hierover duidelijkheid te krijgen is [verzoekster] deze deelgeschilprocedure begonnen.
wat vraagt [verzoekster] ?
3.9.
[verzoekster] verzoekt de kantonrechter om bij beschikking:
voor recht te verklaren dat partijen niet gebonden zijn aan de rapportage van prof. [B] ;
de kosten in verband met het verzoekschrift te begroten op € 4.837,50 vermeerderd met het griffierecht.
wat vindt Centramed?
3.10.
Centramed vindt - kort gezegd - dat [verzoekster] niet alleen het standpunt dat partijen niet gebonden zijn aan de rapportage van [B] niet of nauwelijks heeft gemotiveerd, maar ook dat wat zij wel aan argumenten noemt niet aan te merken valt als zwaarwegende en steekhoudende bezwaren.
deskundigenrapport leidend? Toetsingskader.
3.11.
Voordat de kantonrechter verder ingaat op de standpunten van partijen, overweegt hij het volgende. Partijen zijn het samen eens geworden dat niet alleen longarts [A] onderzoek gaat doen maar ook dermatoloog/allergoloog/arbeidsdermatoloog [B] . Dit laatste onderzoek heeft vooral op verzoek van [verzoekster] plaatsgevonden. De medisch adviseurs van partijen hebben een vraagstelling geformuleerd en die is voorgelegd. Als uitgangspunt geldt dan dat partijen in principe gebonden zijn aan de inhoud van het deskundigenrapport dat op hun gezamenlijk verzoek, zoals hier is gebeurd, is opgesteld. Dit zou anders kunnen zijn als het rapport qua inhoud of de manier waarop het tot stand gekomen is niet voldoet aan de eisen die daaraan redelijkerwijs gesteld mogen worden. Zo mag van een rapport van een deskundige worden verwacht dat het onpartijdig, consistent, inzichtelijk en logisch is. Ook de manier waarop de deskundige zijn werkzaamheden heeft verricht, kan afbreuk doen aan de waarde van een deskundigenrapport. Het komt erop neer dat er zwaarwegende en steekhoudende bezwaren moeten zijn in te brengen tegen dat rapport, voordat de kantonrechter kan beslissen het deskundigenbericht naast zich neer te leggen. Dit betekent daarom dat van de partij die kritiek heeft op het rapport, mag worden verlangd dat zij haar stellingen deugdelijk onderbouwt, bijvoorbeeld door een rapport van een andere deskundige in het geding te brengen waarin de conclusies van de eerste deskundige op overtuigende wijze worden tegengesproken.
bezwaren
3.12.
[verzoekster] heeft de volgende 4 bezwaren tegen het rapport van [B] :
er is geen samenvatting of conclusie in het rapport opgenomen en de vragen worden beantwoord zonder dat er een inleiding aan vooraf gaat;
de vraag die [verzoekster] naar aanleiding van het concept van het rapport heeft gesteld (productie 10 van [verzoekster] ) heeft de deskundige niet beantwoord en staat niet in het definitieve rapport;
de expertise is niet compatibel met de richtlijnen waardoor de conclusie niet gevolgd kan worden;
de vraag over het causaal verband wordt in eerste instantie niet beantwoord en daarna alleen met een preventieve opmerking.
3.13.
De kantonrechter vindt dat dit punten zijn waarover (door de medisch adviseur) in de conceptfase verduidelijking had moeten worden gevraagd. Dat is niet gebeurd. Er is door de medisch adviseur slechts één vraag gesteld. Het rapport is toen niet (ook) van dit commentaar voorzien, terwijl dat wel het moment was om bezwaren zoals die nu worden opgesomd voor te leggen. Aan een rapport dat je samen laat opstellen zit je per slot van rekening in principe wel vast. De kritiekpunten, die in feite grotendeels neerkomen op “cosmetische” bezwaren, kunnen naar het oordeel van de kantonrechter niet nu nog, bijna vier jaar na het definitieve rapport, er toe leiden dat het rapport van [B] van tafel gaat. De advocaat van [verzoekster] heeft tijdens de mondelinge behandeling ook niet kunnen uitleggen waarom deze vragen en opmerkingen niet zijn gemaakt toen het moment daar was dat er op het concept-rapport kon worden gereageerd. Tijdens de zitting is benadrukt dat het grootste bezwaar is dat de antwoorden “zo staccato zijn”, dat het rapport/de conclusies op zichzelf wel duidelijk is/zijn maar dat antwoorden niet worden onderbouwd. De kantonrechter is het met [verzoekster] eens dat het rapport op het punt van motiveren minimaal is. Dit moet echter onderscheiden worden van de vraag of de conclusies inzichtelijk zijn. Dat zijn ze namelijk wel: de antwoorden die [B] geeft zijn goed te volgen.
Ook als de kantonrechter kijkt naar de bezwaren op zichzelf zijn dat geen redenen om het rapport aan de kant schuiven. Dat het rapport geen inleiding en samenvatting of conclusie bevat betekent niet dat het rapport niet bruikbaar is. [B] heeft de vragen die hem zijn gesteld beantwoord. In een inleiding, samenvatting of conclusie zou als het goed is ook niet iets heel anders of iets nieuws (moeten) staan wat niet (ook) al volgt uit de gegeven antwoorden. Ook is het niet zo dat de deskundige die ene vraag die de medisch adviseur van [verzoekster] wel heeft gesteld niet heeft beantwoord. Dat is gebeurd in een e-mailbericht. Dat blijkt uit productie 3 van Centramed. Dat de gestelde vraag en het antwoord dat daarop is gegeven niet zijn opgenomen in de definitieve versie van het rapport is slordig, maar betekent niet dat het rapport niet gebruikt kan worden. Ook het derde argument dat het rapport niet “compatibel is met de richtlijnen” is geen voldoende zwaarwegend of steekhoudend bezwaar. Nog los van het feit dat aan de deskundige niet is gevraagd om zijn onderzoek volgens specifieke richtlijnen te doen, blijft staan dat op zichzelf duidelijk en begrijpelijk antwoord is gegeven op de vragen die partijen hebben voorgelegd. Het betekent in ieder geval niet dat de conclusies waartoe [B] komt (alleen daarom al) niet te volgen zijn. Dit geldt ook, en dat is het vierde bezwaar van [verzoekster] , voor de vraag naar het causaal verband. Het antwoord dat is gegeven (zie hiervoor onder 3.7) is wel degelijk een antwoord op de vraag, [B] ziet (alleen) een onvoldoende relatie.
conclusie: rapport bruikbaar
3.14.
Uit dat wat de kantonrechter hiervoor heeft overwogen volgt dat er geen zwaarwegende en steekhoudende bezwaren zijn om te beslissen dat het onafhankelijke deskundigenrapport van [B] partijen niet zou binden. Het is in gezamenlijke opdracht aangevraagd, partijen waren het eens over de vragen en over de persoon van de deskundige die het onderzoek zou uitvoeren, de medische informatie die relevant was is aan de deskundige gegeven, partijen hebben opmerkingen kunnen maken over het concept, de deskundige heeft daar ook, zij het in een apart e-mailbericht en niet in de definitieve rapportage zelf, op gereageerd, het rapport is zodoende op een voldoende zorgvuldige manier tot stand gekomen en het rapport bevat begrijpelijke antwoorden op de vragen die zijn voorgelegd. Het rapport kan gebruikt worden voor de vraag naar de aansprakelijkheid van het [verweerster sub 1] .
wat betekent dit voor het verzoek van [verzoekster] ?
3.15.
De conclusie van de kantonrechter dat partijen aan het rapport van [B] gebonden zijn betekent dat de verzochte verklaring voor recht wordt afgewezen. Zoals ter zitting besproken is het tijdsverloop tussen het ontstaan van de klachten in 2009, de aansprakelijkstelling in 2011, de gezamenlijke vraagstelling aan deskundigen in 2019 en dit deelgeschil zorgwekkend en een duidelijke indicatie dat er onvoldoende voortvarend is opgetreden door partijen/belangenbehartigers in deze zaak.
deelgeschilkosten
3.16.
De kantonrechter moet de kosten van deze deelgeschilprocedure begroten, ook als een verzoek niet wordt toegewezen. Dit staat in artikel 1019aa lid 1 Rv. Hoe de kosten moeten worden begroot is geregeld in artikel 6:96 lid 2 BW. Daaruit volgt dat de kantonrechter bij de begroting van de kosten de zogenoemde dubbele redelijkheidstoets moet gebruiken; zowel het inroepen van de rechtsbijstand als de daarvoor gemaakte kosten moeten redelijk zijn. Dit betekent dat als een deelgeschilprocedure volstrekt onnodig of onterecht is ingesteld, de kosten daarvan niet voor vergoeding in aanmerking komen.
De kosten voor dit deelgeschil bedragen volgens [verzoekster] € 4.837,50 te vermeerderen met het griffierecht van € 87,00.
Centramed vindt 21,5 uur een vrij forse tijdsbesteding en vindt dat dat gematigd moet worden. Verder voert Centramed aan dat begroting achterwege kan blijven omdat [verzoekster] geen kosten maakt omdat zij verzekerd is tegen de kosten van rechtsbijstand: in de polisvoorwaarden staat geen verplichting om de kosten te verhalen. Dat laatste is onjuist. In artikel 3.5 tweede lid van de polisvoorwaarden (productie 11) staat dat DAS de kosten voorschiet en als er daadwerkelijk verhaal mogelijk is dat deze kosten aan DAS toekomen. [verzoekster] wordt hierdoor dus wel geacht aanspraak te maken op vergoeding van kosten. Over de kosten overweegt de kantonrechter verder het volgende. De zaak is niet omvangrijk en ook niet complex: het is een beperkt en overzichtelijk deelgeschil. Het aantal uren dat is besteed en opgegeven past daar bij. De kantonrechter begroot de redelijke kosten voor het opstellen van het verzoekschrift en de verdere behandeling van de zaak daarom op het verzochte bedrag van € 4.837,50. Daar moet het griffierecht van € 87,00 dat [verzoekster] aan de rechtbank heeft moeten betalen nog bij opgeteld worden. Totaal is dat dan € 4.924,50. [verzoekster] vraagt alleen om begroting van de kosten en niet ook om Centramed te veroordelen tot het betalen daarvan. Dat laatste had ook niet gekund omdat in deze zaak de aansprakelijkheid nog niet vaststaat. De kantonrechter zal de kosten dus alleen begroten.

4.De beslissing

De kantonrechter:
4.1.
wijst het verzoek af;
4.2.
begroot de kosten van dit deelgeschil op € 4.924,50.
Deze beschikking is gegeven door mr. D. Wachter, kantonrechter, en is in tegenwoordigheid van mr. M.A. Rademaker, griffier, in het openbaar uitgesproken op 22 januari 2025
. [1]

Voetnoten

1.type: MAR/4186