ECLI:NL:RBMNE:2025:1207

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
17 maart 2025
Publicatiedatum
20 maart 2025
Zaaknummer
C/16/570225 / HA ZA 24-86
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Proces-verbaal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

WAMCA-zaak over onrechtmatige import van ongespeende kalveren door gedaagden c.s. en de rol van Stichting Dierenrecht

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Midden-Nederland op 17 maart 2025, heeft de Stichting Dierenrecht een rechtszaak aangespannen tegen gedaagden c.s. die zich bezighouden met de handel in levend vee. De Stichting stelt dat de gedaagden onrechtmatig handelen door ongespeende kalveren vanuit Ierland te importeren, waarbij deze kalveren tijdens het vervoer langer dan 9 uur geen melk krijgen. De Stichting vordert een verklaring voor recht dat dit onrechtmatig handelen moet stoppen en dat de gedaagden een gebod moeten krijgen om dit te staken, op straffe van een dwangsom.

De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de Stichting niet-ontvankelijk is in haar vorderingen. De rechtbank stelt dat er een bestuursrechtelijke rechtsgang openstaat voor de Stichting, waarbij zij een handhavingsverzoek kan indienen bij de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA). De rechtbank benadrukt dat de burgerlijke rechter geen taak heeft in deze kwestie, omdat de Stichting dezelfde resultaten kan behalen via de bestuursrechter. De Stichting heeft niet aangetoond dat er bijzondere omstandigheden zijn die een uitzondering op deze hoofdregel rechtvaardigen.

De rechtbank heeft de Stichting veroordeeld tot betaling van de proceskosten aan de gedaagden, die zijn begroot op € 2.094,00. De uitspraak is openbaar gedaan en de proceskostenveroordeling is uitvoerbaar bij voorraad. De rechtbank heeft het meer of anders gevorderde afgewezen.

Uitspraak

proces-verbaal

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
handelskamer
locatie Utrecht
zaaknummer / rolnummer: C/16/570225 / HA ZA 24-86
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van 17 maart 2025
in de zaak van
de stichting
STICHTING DIERENRECHT,
gevestigd te Amsterdam,
eiseres,
advocaat mr. H.P. Wellenberg te Amsterdam,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde sub 1] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde sub 2] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde sub 3] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
gedaagden,
advocaat mr. J.J.A. Braspenning te Tilburg.
Eiseres zal hierna de Stichting worden genoemd. Gedaagden worden gezamenlijk [gedaagden c.s.] genoemd. Afzonderlijk zullen zij worden aangeduid als [gedaagde sub 1] , [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] .
De zitting wordt gehouden in het gebouw van deze rechtbank.
Tegenwoordig zijn mr. J.R. Hurenkamp, mr. R.C. Moed en mr. H.J. ter Meulen, rechters, en mr. N.L. Lintel-Kuipers, griffier.

1.De procedure

1.1. Het verloop van deze procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 8 februari 2024 met producties,
- de conclusie van antwoord met producties,
- een akte met aanvullende producties 18 tot en met 26 van de Stichting,
- een akte met een aanvullende productie 6 van [gedaagden c.s.]
1.2.
De mondelinge behandeling vond plaats op 17 maart 2025. De advocaten van partijen hebben spreekaantekeningen voorgedragen. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat verder is besproken. Na afloop van de mondelinge behandeling heeft de voorzitter van de meervoudige kamer van de rechtbank mondeling uitspraak gedaan met toepassing van artikel 29a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. De mondelinge uitspraak is hieronder opgenomen in paragraaf 3. Paragraaf 2 is later aan dit proces-verbaal toegevoegd om de feiten die tussen partijen vaststaan en de achtergrond van het geschil weer te geven.

2.De kern van de zaak

2.1. [gedaagden c.s.] houden zich bezig met de handel in levend vee, waaronder het houden en slachten van vleeskalveren. De Stichting zet zich in voor de belangen van dierenwelzijn. De Stichting stelt dat [gedaagden c.s.] de Wet Dieren en de Transportverordening[1] overtreden. De Stichting verwijst hiervoor naar rapporten van een andere dierenwelzijnsorganisatie die hiernaar onderzoek heeft gedaan.
2.2.
De Stichting vordert een verklaring voor recht dat [gedaagden c.s.] onrechtmatig handelen door ongespeende kalveren vanuit Ierland te importeren, waarbij de kalveren aan boord van de vrachtwagens (en tijdens de boottocht van Ierland naar Frankrijk en de rit van Frankrijk naar Nederland) langer dan 9 uur geen melk krijgen. De Stichting wil ook dat er aan [gedaagden c.s.] een gebod wordt opgelegd om dit onrechtmatig handelen te staken en gestaakt te houden, op straffe van een dwangsom.
2.3.
[gedaagden c.s.] voeren verweer in deze procedure. Zij stellen dat de Stichting niet-ontvankelijk is, omdat er een bestuursrechtelijke rechtsingang voor haar openstaat. Volgens [gedaagden c.s.] kan de Stichting namelijk een handhavingsverzoek indienen bij de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) en zo nodig een procedure voeren bij de bestuursrechter. Daardoor kan zij deze procedure niet bij de burgerlijke rechter starten.
Daarnaast voldoet de Stichting niet aan de vereisten die worden gesteld aan een collectieve belangenorganisatie in de zin van artikel 3:305a BW.
2.4.
Tot slot stellen [gedaagden c.s.] dat de vordering van de Stichting summierlijk ondeugdelijk is, omdat hun feitelijke en/of juridische betrokkenheid niet voldoende is aangetoond door de Stichting. Tijdens de mondelinge behandeling hebben [gedaagden c.s.] (nader) uitgelegd dat [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] in het geheel niet (rechtstreeks) betrokken zijn bij de import en het transport van de ongespeende kalveren (circa 15 tot 30 dagen oud) uit Ierland. Dit verloopt namelijk enkel via [gedaagde sub 1] . [gedaagde sub 1] laat het transport uitvoeren door derden, waarmee zij contractuele afspraken heeft gemaakt om de door haar aangekochte kalveren uit Ierland naar Nederland te vervoeren. [gedaagde sub 1] wijst erop dat zij zich als importeur of organiserende partij moet houden aan de Wet Dieren en Transportverordening, ook als zij derden inschakelt voor het transport. Als er kalveren in slechte toestand arriveren in Nederland, stelt [gedaagde sub 1] daar reactief onderzoek naar in bij haar transporteurs. Of er ook preventief onderzoek plaatsvindt en of er contractuele afspraken zijn gemaakt met haar transporteurs over de rust-, voer- en drinktijden, hebben [gedaagden c.s.] niet kunnen ophelderen. Wel hebben [gedaagden c.s.] onderbouwd dat de ongespeende kalveren in Frankrijk een rustpauze hebben, waarbij zij melk te drinken krijgen, maar dat zij niet weten of het transport dan al langer dan 9 uur in beslag heeft genomen. [gedaagden c.s.] voeren aan dat sprake is geweest van één incident bij deze transporten, zoals te lezen is in de rapporten die de Stichting heeft overgelegd. Zij betwisten dat de Wet Dieren en Transportverordening vaker wordt overtreden. Zij vorderen daarom een reële proceskostenveroordeling van de Stichting.
2.5.
De rechtbank verklaart de Stichting niet-ontvankelijk. Zij moet de proceskosten van [gedaagden c.s.] vergoeden, begroot aan de hand van het liquidatietarief.

3.De beoordeling van de vorderingen

3.1.
De Stichting is niet-ontvankelijk in haar vorderingen die zij aan de burgerlijke rechter heeft voorgelegd. Op grond van vaste rechtspraak is de hoofdregel dat er geen taak voor de burgerlijke rechter is weggelegd als er een met voldoende waarborgen omklede rechtsgang bij de bestuursrechter open staat of open heeft gestaan waarbij hetzelfde of een vergelijkbaar resultaat kan worden behaald. Het standpunt van de Stichting dat de keuze tussen de burgerlijke rechter en bestuursrechter ter vrije bepaling staat aan de partij die getroffen wordt in zijn of haar belang, is dus niet juist.
3.2.
De Stichting wil met deze procedure bereiken dat er een einde komt aan het leed van ongespeende kalveren, doordat zij langer dan 9 uur zonder melk worden vervoerd vanuit Ierland naar Nederland. De Stichting wil een verklaring voor recht waarin wordt vastgesteld dat [gedaagden c.s.] de kalveren niet langer op deze wijze mogen vervoeren en een gebod voor [gedaagden c.s.] om daarmee te stoppen. De Stichting kan hetzelfde resultaat bereiken als zij, op grond van de artikelen 6.2 en 8.6 van de Wet dieren, de Transportverordening en artikel 4.8 van de Regeling houders van dieren, de NVWA verzoekt om op handhavend op te treden tegen [gedaagden c.s.] De NVWA kan namelijk bepalen dat het transport van de kalveren op een andere wijze zal moeten plaatsvinden. Dat is precies wat de Stichting wil. Als de NVWA afwijzend beslist op het handhavingsverzoek van de Stichting, kan de Stichting door het instellen van bezwaar en aansluitend beroep bij de bestuursrechter de door hen gewenste handhaving alsnog afdwingen.
3.3.
Om die reden is de Stichting niet-ontvankelijk in haar vorderingen die zij heeft ingesteld tegenover [gedaagden c.s.] bij de burgerlijke rechter. De Stichting heeft niet gesteld dat er sprake is van bijzondere omstandigheden waarom hierop een uitzondering moet worden gemaakt. Hoewel het begrijpelijk is dat Stichting deze zaak snel voor de rechter heeft willen brengen en haar vorderingen rechtstreeks tegenover [gedaagden c.s.] heeft willen instellen, wat bij de bestuursrechter niet zal kunnen, is dat niet voldoende om een uitzondering op de hoofdregel te aanvaarden.
3.4.
Volgens de Stichting zijn er burgerlijke rechters geweest die in andere procedures wel hebben geoordeeld over dit soort gevallen. Het verschil is dat het in die zaken ging om procedures tussen een stichting en een overheidsinstelling of tussen een stichting en een andere (rechts)persoon zonder de mogelijkheid van een handhavingsverzoek en toegang tot de bestuursrechter. Dat laatste is in deze kwestie wel het geval. Dat is dus een vergelijking door de Stichting tussen - spreekwoordelijk - appels en peren. Dat maakt dat het in deze zaak voor de Stichting niet mogelijk is om naar de burgerlijke rechter te stappen.
Proceskosten
3.5.
De Stichting is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten van [gedaagden c.s.] (inclusief nakosten) betalen. De rechtbank wijst de vordering van [gedaagden c.s.] af om de Stichting te veroordelen in de reële proceskosten. Niet is komen vast te staan dat er sprake is van misbruik van procesrecht op basis van de criteria die daarvoor, op basis van de rechtspraak, gelden. De proceskosten van [gedaagden c.s.] worden daarom als volgt begroot aan de hand van het liquidatietarief:
- griffierecht € 688,00
- salaris advocaat € 1.228,00
- nakosten
€ 178,00(plus de verhoging zoals is vermeld in de beslissing)
Totaal € 2.094,00
3.6.
[gedaagden c.s.] hebben ook de wettelijke rente over de proceskosten gevorderd. Deze rente wordt toegewezen op de wijze zoals in het dictum is vermeld.

4.De beslissing

De rechtbank
4.1.
verklaart de Stichting niet-ontvankelijk,
4.2.
veroordeelt de Stichting tot betaling van de proceskosten, aan de kant van [gedaagden c.s.] tot op vandaag begroot op € 2.094.00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als de Stichting niet tijdig aan de veroordeling voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet zij € 92,00 extra betalen, plus de kosten van betekening, en te vermeerderen met de wettelijke rente (als bedoeld in artikel 6:119 BW) over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na de datum van dit vonnis tot aan de dag van betaling,
4.3.
verklaart de proceskostenveroordeling uit randnummer 4.2. uitvoerbaar bij voorraad,
4.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Deze mondelinge uitspraak is gedaan door mr. J.R. Hurenkamp, mr. R.C. Moed en mr. H.J. ter Meulen, rechters, en in tegenwoordigheid van de griffier mr. N.L. Lintel-Kuipers in het openbaar uitgesproken op 17 maart 2025, waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal dat is verzonden op …
5427 (NLK)

Voetnoten

1.Verordening EU Vo 1/2005.