ECLI:NL:RBMNE:2025:1194

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
17 maart 2025
Publicatiedatum
20 maart 2025
Zaaknummer
UTR 23/5296
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van beroep wegens ontbrekende machtiging in belastingzaak

In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 17 maart 2025 uitspraak gedaan in een belastingkwestie. De eiser, handelend namens de eigenaar van onroerende zaken in [plaats 1] en [plaats 2], had bezwaar gemaakt tegen de beschikking van de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten en hoogheemraadschap [gemeente], die de WOZ-waarde van diverse onroerende zaken had vastgesteld. De heffingsambtenaar had het bezwaar van eiser ongegrond verklaard, waarna eiser beroep instelde. Tijdens de procedure bleek echter dat het beroepschrift niet voldeed aan de gestelde eisen, met name ontbrak een correcte schriftelijke machtiging van de eigenaar aan eiser om namens hem op te treden. De rechtbank heeft eiser meerdere keren in de gelegenheid gesteld om dit verzuim te herstellen, maar eiser heeft hier niet op gereageerd. Hierdoor kon de rechtbank niet vaststellen dat eiser gemachtigd was om het beroep in te stellen. De rechtbank heeft het beroep daarom niet-ontvankelijk verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen, omdat niet kon worden vastgesteld dat de eigenaar immateriële schade had geleden. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om in hoger beroep te gaan.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 23/5296

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 maart 2025 in de zaak tussen

[eiser] , veronderstellenderwijs handelend namens [eigenaar], uit [plaats 1] , eiser,
en
de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten en hoogheemraadschap [gemeente], verweerder
(gemachtigde: K. Vos).

Inleiding

1.1
In de beschikking van 28 februari 2021 heeft de heffingsambtenaar op grond van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) de waarde van diverse onroerende zaken in [plaats 1] en in [plaats 2] voor het belastingjaar 2021 naar de waardepeildatum 1 januari 2020 als volgt vastgesteld:
Object
Vastgestelde waarde
Type
[adres 1] in [plaats 1]
€ 365.000,-
Woning
[adres 2] in [plaats 1]
€ 168.000,-
Niet-woning
[adres 3] in [plaats 2]
€ 409.000,-
Niet-woning
1.2
De heffingsambtenaar heeft bij deze beschikking aan [eigenaar] , als eigenaar van alle objecten en als gebruiker van de [adres 2] in [plaats 1] , ook een aanslag onroerendzaakbelasting en watersysteemheffing opgelegd, waarbij de waarden als heffingsmaatstaf zijn gehanteerd.
1.3
[eiser] heeft namens eiser heeft tegen de beschikking bezwaar gemaakt. In de uitspraak op bezwaar van 18 oktober 2023 heeft de heffingsambtenaar het bezwaar van eiser ongegrond verklaard en de WOZ-waarde van de objecten gehandhaafd.
1.4
[eiser] heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.5
Het beroep is behandeld op de digitale zitting van 3 februari 2025. [eiser] en de gemachtigde van de heffingsambtenaar hebben deelgenomen aan de zitting.

Overwegingen

2. Het beroep is ingesteld door [eiser] .
3. De rechtbank heeft op 1 november 2023 een bericht gestuurd aan [eiser] . Daarin staat dat het beroepschrift niet voldoet aan de gestelde voorwaarden. De rechtbank heeft hem daarom in de gelegenheid gesteld om binnen vier weken alsnog het (volledige) adres van eiser en een schriftelijke machtiging toe te sturen waaruit blijkt op welke za(a)k(en) deze betrekking heeft en waaruit blijkt dat deze machtiging zich uitstrekt tot het verrichten van proceshandelingen en het aanwenden van rechtsmiddelen.
4. [eiser] heeft met zijn brief van 23 november 2023 gereageerd op het bericht van
1 november 2023. Een schriftelijke machtiging hierbij ontbreekt.
5. De rechtbank heeft per aangetekende post van 19 februari 2024 [eiser] opnieuw meegedeeld dat het beroepschrift niet voldoet aan de eisen. [eiser] heeft daarom de mogelijkheid gekregen om het verzuim uiterlijk 18 maart 2024 te herstellen door alsnog een schriftelijke machtiging toe te sturen. Zoals ook blijkt uit de Track & Trace van PostNL is deze brief op 20 februari 2024 afgehaald. [eiser] heeft echter niet op deze brief en/of de aangetekende brief gereageerd.
6. In de berichten van 1 november 2023 en 19 februari 2024 heeft de rechtbank nadrukkelijk vermeld dat de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk kan verklaren, indien het geconstateerde verzuim niet op tijd wordt hersteld.
7. Op zitting is eiser gevraagd naar de machtiging. Eiser stelt zich op het standpunt dat de machtiging er wel is en dat deze ook in de bezwaarfase is overgelegd.
8. De rechtbank stelt vast dat zich bij de overgelegde stukken van [eiser] en de heffingsambtenaar geen correcte machtiging bevindt. Dit betekent dat de rechtbank niet kan vaststellen dat [eigenaar] ten tijde van het instellen van het beroep [eiser] gemachtigd had om namens hem proceshandelingen te verrichten of rechtsmiddelen aan te wenden.
9. Het beroep is niet-ontvankelijk. De rechtbank komt dus niet toe aan een inhoudelijke beoordeling van het beroep.
Het verzoek om vergoeding van de immateriële schade
10. [eiser] heeft verzocht om vergoeding van immateriële schade, omdat de procedure over de belastingaanslag onredelijk lang heeft geduurd. Uit het voorgaande volgt dat de rechtbank niet heeft kunnen vaststellen dat [eigenaar] beroep wenste in te stellen en een procedure wilde starten. Om die reden kan ook niet worden vastgesteld dat [eigenaar] immateriële schade heeft geleden in de vorm van spanning en frustratie. De rechtbank wijst het verzoek om schadevergoeding daarom af.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep niet-ontvankelijk;
- wijst het verzoek om immateriële schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C. Stijnen, rechter, in aanwezigheid van
mr. M.A. Barmentlo, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
17 maart 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Locatie Arnhem, Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.