ECLI:NL:RBMNE:2025:1193

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
24 februari 2025
Publicatiedatum
20 maart 2025
Zaaknummer
587452
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing machtiging tot uithuisplaatsing in een jeugdzorgzaak

In deze beschikking van de kinderrechter van de Rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, is op 24 februari 2025 uitspraak gedaan in de zaak van de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming, de gecertificeerde instelling (GI), over de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige. De kinderrechter heeft het verzoek van de GI afgewezen, omdat de omstandigheden grotendeels hetzelfde zijn gebleven als in een eerdere beschikking van 24 december 2024, waarin een spoedmachtiging was verleend maar later werd beëindigd. De ouders van de minderjarige hebben het ouderlijk gezag en de minderjarige woont bij hen. De kinderrechter heeft in de beoordeling meegenomen dat er nieuwe hulpverlening vanuit Humanitas is gestart en dat er een diagnostisch onderzoek bij het Universitair Medisch Centrum (UMC) is uitgevoerd. De uitkomsten van dit onderzoek zijn nog niet bekend, maar de kinderrechter oordeelt dat het noodzakelijk is om eerst te kijken hoe de nieuwe hulpverlening in de thuissituatie zal uitpakken voordat er een machtiging tot uithuisplaatsing kan worden verleend. De kinderrechter benadrukt dat de situatie thuis kwetsbaar is, maar dat er mogelijkheden zijn voor ondersteuning van de ouders en de minderjarige. De kinderrechter heeft de beslissing mondeling aan het eind van de zitting bekendgemaakt en deze schriftelijk vastgelegd op 17 maart 2025. Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld binnen drie maanden na de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Utrecht
Zaaknummer: C/16/587452 / JE RK 25-99
Datum uitspraak: 24 februari 2025
Beschikking van de kinderrechter over een machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming,de GI,
gevestigd in Amsterdam,
over
[minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2012 in [geboorteplaats] .
In deze zaak zijn belanghebbenden:
[de moeder], de moeder, en
[de vader], de vader,
wonende in [woonplaats] ,
advocaat mr. F.R.G. Drenth.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in de beoordeling:
  • het verzoekschrift met bijlagen van de GI, ontvangen op 21 januari 2025;
  • het verweerschrift met bijlagen van de ouders, ontvangen op 19 februari 2025;
  • het bericht met bijlage van de GI van 19 februari 2025.
1.2.
De zitting met gesloten deuren was op 24 februari 2025. Daarbij waren aanwezig:
- de ouders met hun advocaat;
  • [A] van de G (via videoverbinding);
  • [B] (begeleider van [minderjarige] van Vooruit met Zorg).
1.3.
De kinderrechter heeft [minderjarige] naar haar mening gevraagd. [minderjarige] heeft geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid om haar mening te geven.
1.4.
Aan het eind van de zitting heeft de kinderrechter mondeling uitspraak gedaan. Dit is de schriftelijke uitwerking van de uitspraak.

2.De feiten

2.1.
De ouders hebben het ouderlijk gezag over [minderjarige] .
2.2.
[minderjarige] woont bij de ouders.
2.3.
In de beschikking van 22 september 2023 heeft de kinderrechter [minderjarige] onder toezicht gesteld. De ondertoezichtstelling is daarna verlengd tot 22 september 2025.
2.4.
In de beschikking van 17 december 2024 heeft de kinderrechter een spoedmachtiging verleend om [minderjarige] uit huis te plaatsen bij haar tante. In de beschikking van 24 december 2024 heeft de kinderrechter de spoedmachtiging beëindigd met ingang van 24 december 2024 om 17.00 uur. Verder heeft de kinderrechter het verzoek van de GI over een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een netwerkpleeggezin of gezinshuis in de laatstgenoemde beschikking afgewezen.

3.Het verzoek

3.1.
De GI verzoekt een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een instelling van een jeugdhulpaanbieder te verlenen voor de duur van de ondertoezichtstelling, dus tot 22 september 2025. De GI verzoekt de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.

4.De standpunten

4.1.
De ouders zijn het niet eens met het verzoek van de GI.

5.De beoordeling

De conclusie
5.1.
De kinderrechter wijst het verzoek van de GI af, omdat niet is voldaan aan de wettelijke vereisten. [1] De kinderrechter legt hierna uit waarom zij deze beslissing neemt.
De uitleg
5.2
De kinderrechter ziet dat er grote zorgen zijn over [minderjarige] en dat de situatie thuis kwetsbaar is. In de beschikking van 24 december 2024 is dat ook benoemd. De kinderrechter overwoog toen verder als volgt:
4.5
Maar op de zitting is ook duidelijk geworden dat in de eerste week van januari een hulpverlener vanuit Humanitas zal starten in het gezin. Deze hulpverlening lijkt ook volgens de GI wel hetgeen te zijn dat de ouders en [minderjarige] nodig hebben. Daarnaast zal [minderjarige] op 15 januari 2025 starten met een diagnostiektraject bij het Universitair Medisch Centrum (hierna: UMC). Dit traject wordt bij het UMC snel opgepakt waardoor de uitslag binnen enkele dagen na de start van het onderzoek verwacht wordt. De uitkomst van dit onderzoek zal hopelijk nieuwe inzichten en adviezen geven over de hulp die [minderjarige] en de ouders nodig hebben. Verder heeft de GI verteld dat zij graag wil dat [minderjarige] naar een gezinshuis gaat, maar dat het ingewikkeld is om een geschikte plek voor haar te vinden. De uitkomsten van het onderzoek van het UMC kunnen hierover wellicht ook meer duidelijkheid geven.
4.6
Gelet op al deze omstandigheden moet eerst worden bekeken hoe de nieuwe hulpverlening in de thuissituatie zal uitpakken en welke adviezen over [minderjarige] uit de diagnostiek naar voren zullen komen. Dat betekent dat de machtiging tot uithuisplaatsing op dit moment wordt afgewezen, omdat afgewacht moet worden of [minderjarige] met deze minder ingrijpende alternatieven thuis kan blijven wonen.
5.3
Nu is het twee maanden later. De hulp van Humanitas loopt. Het diagnostiekonderzoek is gedaan, maar de uitkomst daarvan is nog niet bekend. Uit de verklaring van hulpverlener [C] van Vooruit met Zorg blijkt dat de uitkomst van het diagnostiekonderzoek meer duidelijkheid kan geven over welke begeleiding [minderjarige] nodig heeft en hoe de ouders daarin ondersteund kunnen worden. Verder heeft begeleider [B] op de zitting uitgelegd dat er thuis nog mogelijkheden zijn om ouders verder te ondersteunen.
5.4
Gelet op het voorgaande is de kinderrechter van oordeel dat de omstandigheden nog grotendeels hetzelfde zijn als ten tijde van de beschikking van 24 december 2024. De komende tijd zal moeten blijken wat [minderjarige] nodig heeft, wat de ouders nodig hebben om haar te ondersteunen en begeleiden, en of de hulp die zij daarbij krijgen voldoende is voor [minderjarige] om zich thuis op een gezonde manier te ontwikkelen. De kinderrechter wijst het verzoek dan ook af.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
wijst het verzoek van de GI af.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 24 februari 2025 door mr. T. Dopheide, kinderrechter, in aanwezigheid van de griffier, en op schrift gesteld op 17 maart 2025.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Arnhem-Leeuwarden.
JV

Voetnoten

1.Artikel 1:265b lid 1 Burgerlijk Wetboek.