ECLI:NL:RBMNE:2025:1188

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
18 februari 2025
Publicatiedatum
20 maart 2025
Zaaknummer
16-274993-23
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor seksueel misbruik van minderjarige stiefdochter

In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 18 februari 2025 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich tussen 2002 en 2008 schuldig heeft gemaakt aan het frequent seksueel misbruiken van zijn minderjarige stiefdochter. De verdachte, geboren in 1976, heeft meerdere keren per maand ernstige seksuele handelingen gepleegd, waaronder het seksueel binnendringen van het lichaam van het slachtoffer, dat op het moment van de misdragingen nog geen twaalf jaar oud was. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaar. Tijdens de zitting op 4 februari 2025 zijn de vorderingen en standpunten van de officier van justitie, de verdediging en de benadeelde partij besproken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verklaringen van het slachtoffer consistent en betrouwbaar zijn, en dat er voldoende bewijs is om de verdachte schuldig te verklaren. De rechtbank heeft ook de impact van het misbruik op het slachtoffer in overweging genomen, evenals de omstandigheden waaronder de feiten zijn gepleegd. De verdachte heeft geen verantwoordelijkheid genomen voor zijn daden en heeft het vertrouwen van het slachtoffer ernstig geschaad. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij toegewezen tot een bedrag van € 20.000,- voor immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente. De rechtbank heeft de verdachte ook veroordeeld tot betaling van dit bedrag aan de Staat, met de mogelijkheid van gijzeling bij niet-betaling.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16/274993-23 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 18 februari 2025
in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum 1] 1976 te [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres 1] , [postcode] te [woonplaats] ,
hierna: verdachte.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 4 februari 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. G.A. Hoppenbrouwers en van hetgeen verdachte en zijn raadsman mr. M. van Viegen, advocaat te Utrecht, alsmede de benadeelde partij [slachtoffer] naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
op één of meer tijdstippen in de periode van 15 mei 2002 tot en met 14 mei 2008 te Woerden en/of Zevenhoven , met [slachtoffer] (geboren op [geboortedatum 2] 1996), die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, een of meer handeling(en) heeft gepleegd, die (mede) bestond(en) uit het seksueel binnendringen van haar lichaam.

3.VOORVRAGEN

3.1
De ontvankelijkheid van de officier van justitie
De raadsman van verdachte heeft aangevoerd dat zich een onherstelbaar vormverzuim heeft voorgedaan dat tot niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie moet leiden. Volgens de raadsman volgt uit het dossier dat er aan de zijde van aangeefster sprake is van hervonden herinneringen. Daarom was de officier van justitie, op grond van de destijds geldende Aanwijzing opsporing en vervolging inzake seksueel misbruik (hierna: Aanwijzing), verplicht om de Landelijke Expertisegroep Bijzondere Zedenzaken (LEBZ) om een advies te vragen. Omdat de officier van justitie dit achterwege heeft gelaten, heeft zij de aanwijzing niet nageleefd en is er door haar vervolgingsbeslissing een ernstige inbreuk gemaakt op de beginselen van de goede procesorde. De rechtbank overweegt als volgt.
Met de raadsman hanteert de rechtbank de definitie van “hervonden herinneringen” zoals deze is geformuleerd in de bijlage van de destijds geldende Aanwijzing: “We spreken van een hervonden herinnering als iemand aangeeft dat hij in het verleden een ingrijpende gebeurtenis heeft meegemaakt met een belangrijke persoonlijke betekenis, dat hij zich dit enkele jaren in het geheel niet heeft kunnen herinneren, maar dat de herinnering daarna geheel of gedeeltelijk toegankelijk is geworden en (nu) door hem als authentiek en betrouwbaar wordt ervaren. (Gezondheidsraad, 2004)”.
Anders dan de raadsman stelt, blijkt nergens uit dat er aan de zijde van aangeefster sprake is van hervonden herinneringen. Aangeefster heeft reeds in 2013 een informatief gesprek zeden bij de politie gevoerd. In haar latere aangifte verklaart zij op hoofdlijnen hetzelfde als dat zij in het eerdere informatieve gesprek reeds had verklaard. Verder betekent het enkele feit dat in de aangifte het woord “herinnering” wordt gebruikt niet dat het er sprake is van een “hervonden herinnering”. Het dossier bevat geen aanknopingspunten voor de bewering dat aangeefster zich bepaalde gebeurtenissen enige tijd niet heeft kunnen herinneren, die zij zich later wel weer kon herinneren. Gelet hierop bestond er voor de officier van justitie geen verplichting om het LEBZ te consulteren.
Los hiervan stelt de rechtbank vast dat de Aanwijzing niet van kracht was op het moment dat het onderzoek naar verdachte is gestart. Anders dan de raadsman heeft betoogd is de pleegdatum niet leidend voor de vraag welke aanwijzing van toepassing is. Zoals ook opgenomen staat in de Aanwijzing Zeden (die in werking is getreden na de Aanwijzing) hebben de beleidsregels in die aanwijzing onmiddellijke gelding vanaf de datum van inwerkingtreding en is er dus geen overgangsrecht. Dit betekent dat het ook geldt voor een verdenking die ziet op een pleegperiode voor de inwerkingtreding. Gelet op het vorengaande is de rechtbank van oordeel dat er geen sprake is van een vormverzuim, en dus ook niet van een vormverzuim waarop de niet-ontvankelijkverklaring van de officier van justitie zou moeten volgen. Het verweer van de raadsman wordt verworpen. De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte.
3.2
De overige voorvragen
De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging. Dit betekent dat er geen formele belemmeringen zijn om de zaak inhoudelijk te behandelen.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend te bewijzen. De verklaringen van aangeefster zijn betrouwbaar en in het Whatsappgesprek tussen haar en verdachte heeft verdachte bevestigd dat hij aangeefster jarenlang seksueel heeft misbruikt. De verklaring van verdachte dat het Whatsappgesprek niet over seksueel misbruik maar over drugsgebruik en woede-uitbarstingen ging, is niet geloofwaardig. Voor zover van belang worden de standpunten van de officier van justitie hieronder besproken bij het oordeel van de rechtbank.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair vrijspraak bepleit omdat het informatief gesprek zeden en de aangifte moeten worden uitgesloten van het bewijs. Subsidiair heeft de raadsman vrijspraak bepleit omdat de verklaringen van aangeefster niet betrouwbaar zijn en uit de berichten tussen aangeefster en verdachte niet volgt dat verdachte de aan hem ten laste gelegde handelingen heeft bekend. Voor zover van belang worden de standpunten van de raadsman hieronder besproken bij het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Bewijsmiddelen [1]
Een proces-verbaal van aangifte van 10 juni 2021, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
V: Waarvan wil je aangifte doen?
A: Misbruik
V: Tegen wie wil je aangifte doen?
A: [verdachte] , mijn stiefvader.
V: Waar heeft het plaatsgevonden?
A: Huisadressen:
- [adres 2] [plaats 1]
- [adres 3] [plaats 2]
- [adres 4] [plaats 1]
Werkadressen:
- [adres 5]
- [adres 6] [2]
V: Wat is er gebeurd?
A: Het eerste wat ik mij kan herinneren is dat ik op de [adres 2] op bed lag en ik was een jaar of 6. Naast mijn kamer zat een soort waskamer met een bureau en een computer. Ik werd wakker en ik liep naar die kamer en daar zat [verdachte] achter het bureau. Hij zat daar kinderporno te kijken. Ik zag op de computer dat er een vrouw op de bank zat en er een jongetje naast stond. Zij vertelde hem dat het jongetje op zijn knieën moest gaan zitten en dat het jongetje haar moest beffen. Ik stond naast [verdachte] en toen zei [verdachte] tegen mij: "Doe dat maar na". Ik moest toen op mijn knieën zitten en toen moest ik hem pijpen. Dit is heel vaak gebeurd.
Het gebeurde niet iedere dag maar wel bijna wekelijks. Het gebeurde op verschillende plekken. Ik moest bijvoorbeeld heel vaak met hem in bad. Ik moest dan met mijn handen aan zijn piemel zitten. Dan zat hij aan mijn vagina. In bad bleef het bij friemelen. Dit is vaak gebeurd want ik moest vaak met hem in bad. Mijn moeder zat dan beneden.
Ik ben toen verhuisd naar de [adres 3] in [plaats 2] . Daar is het wel een keer heel heftig gebeurd. Mijn moeder was naar de huishoudbeurs. Ik was gaan douchen en naast de badkamer was de slaapkamer. Ik kwam de douche uit en hij had in de slaapkamer een sekspakje/een jurkje op de punt van het bed gelegd. Ik liep naar de slaapkamer en toen vroeg hij of ik dat pakje aan wilde trekken. Dat heb ik gedaan. Ik zag dat hij bezig was bij de TV hij was een soort camera aan het aansluiten. Hij zei toen tegen mij dat hij een filmpje had met mijn moeder en hij vroeg of ik dat wilde zien. Ik zei dat ik dat niet wilde zien. Hij vroeg mij dat meerdere keren. Ik heb steeds gezegd dat ik het niet wilde zien. Wat er verder met die camera is gebeurd weet ik niet. Daarna heeft hij seks met mij gehad met zijn piemel in mijn kont. [3]
Ik dacht dat ik een jaar of 8 of 9 was en ik ging met hem mee in de auto en hij deed altijd rijmpjes maken als hij 'zin’ had. Hij zei dan bijvoorbeeld: ‘ [slachtoffer] , [slachtoffer] , lik aan mijn pikkie’, zulke dingen zei hij dan. Hij zei ook dat hij zin had en dergelijke. Door die dingen wist ik al hoe laat het was. Want dat liep uit op seksuele handeling. Soms was het alleen pijpen en soms ook dat hij met zijn piemel in mijn kont ging. Ik kan mij niet alles herinneren maar wel dat ik met hem mee ging naar zijn werk bij een loods.
We gingen toen een keer langs een benzinepomp en ik zat in de auto. Bij het tankstation kocht hij een string in de vorm van een roosje. Bij zijn loods in [plaats 1] moest ik van hem die string aan doen en toen moest ik weer op mijn knieën zitten en hem pijpen. Ik weet nog heel goed van zijn loods dat het gedeelte waar het kantoortje dat hij daar een plafondplaat optilde en daar die string verstopte. Ik moest daarna namelijk weer mijn eigen kleren aan. In mijn herinnering weet ik nog dat ik hem aan het pijpen was en toen dat hij toen die string in het plafond verstopte.
V: Wat voor dingen zijn er nog meer gebeurd?
A: Ik heb nog een incident op de werkplek van hem, De [adres 5] in [plaats 1] . Toen woonde ik op de [adres 2] in [plaats 1] . In die loods kom je binnen in een grote ruimte. Achter in deze ruimte zat een grote schuifdeur met daarachter een rode oldtimer auto. Het was een soort garage met allerlei gereedschapskisten. Hij tilde mij op de motorkap van die rode auto en ik lag op de motorkap. Ik lag met mij benen tegen zijn borst aan en toen ging hij met zijn piemel in mijn kont. Dat is wat ik nog weet.
Ik heb nog twee herinneringen. Een is op de [adres 4] in [plaats 1] . Ik was een jaar of tien. Hij lag op bed in zijn slaapkamer op zolder. Ik kwam daar naar toe gewoon gezellig want het is mijn vader. Op een gegeven moment sloeg het om en hij vroeg of ik aan mezelf wilde zitten. Ik moest mezelf vingeren maar ik durfde het niet. Hij bleef volhouden dat ik het moest doen. Ik lag op de linkerkant van het bed en ik heb een linkerhand voor mijn ogen gedaan en ik ben mezelf toen gaan vingeren. Ik wilde niet kijken en ik schaamde mij. Hij zat naast mij. Ik weet niet meer hoe. Hij was zich aan het aftrekken. Verder weet ik niet meer precies.
Een andere herinnering is in hetzelfde huis op de [adres 4] in [plaats 1] op dezelfde kamer. Er lag een matras op de grond zonder hoes. Mijn moeder was beneden. Ik weet dat ik op handen en knieën zat op het matras. Hij zat achter mij op het matras. Hij ging met zijn piemel in mijn kont. Hij zei zachtjes want je moeder is thuis. Dit soort dingen zei hij altijd tegen mij. Dat zijn mijn meest heldere herinneringen.
Hij ging met zijn piemel in mijn kont. Soms deed hij dat ook met zijn vingers. Er schiet mij nu ineens iets te binnen van het incident waarbij ik mijzelf moest vingeren. Ik weet nog dat hij toen ook met zijn piemel in mijn kont ging en dat het toen echt heel veel pijn deed omdat ik gefocust was op de voorkant zeg maar. Normaal, ja wat is normaal, deed hij eerst even met wat vingers en wat spuug erop en daarna penetreerde hij met zijn piemel. [4]
V: Hoe vaak gebeurde dit, anale penetratie?
A: In het begin niet vaak toen was het veel pijpen. Toen ik ouder werd eindigde het wel altijd anaal. Hij heeft mij nooit gepenetreerd in mijn vagina. Het was alleen anaal.
V: Hoe vaak gebeurde dat anale penetratie?
A: Toen ik was jonger was niet maar naarmate ik ouder werd hoorde dat erbij. Het gebeurde zeker twee keer in de maand. Ik heb een paar heldere herinneringen maar zeker wel vaker die ik mij niet goed kan herinneren. Ik was heel veel met hem. Mijn moeder zou ook zeggen dat we twee handen op 1 buik waren juist omdat we altijd met elkaar waren.
Een geschrift, te weten een uittreksel van Whatsappcorrespondentie tussen aangeefster en verdachte, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:07-04-21 19:59 - [slachtoffer] : Nou ik ben heel duidelijk geweest over wat ik van jou wil. Ik wil antwoorden waarom het misbruik gebeurd is. En dat heb ik je altijd heel duidelijk verteld.
07-04-21 20:34 - [slachtoffer] : En wat bedoel je eigenlijk met gelijk conclusies trekt?
08-04-21 09:19 - [verdachte] : Jij gaat er vanuit dat ik er niks mee doe of gedaan heb. Terwijl ik er alles aan gedaan heb wat je me hebt gevraagd . En ja sorry die ene vraag die je me stelt kan ik helaas geen antwoord op geven omdat ik die zelf niet eens weet. [5]
08-04-21 10:19 — [slachtoffer] : Waarom ben je begonnen met me te misbruiken? Kan je je de eerste keer nog herinneren en hoe oud was ik toen? Heb je nooit gedacht er mee te stoppen? Wist je wat het met me zou doen en dacht je er überhaupt wel aan dat het me zou beschadigen?
08-04-21 10:20 — [slachtoffer] : Hoe kan je er nu mee leven. Heb je spijt?
09-04-21 08:15 — [verdachte] : Waarom ik ben begonnen vind ik moeilijk uit te leggen . Maar ik zou het proberen! Toen ik een relatie met jouw moeder kreeg kwam ik in een totaal andere wereld terecht als waar ik vandaan kwam. Mijn eerste ervaring met mijn schoonfamilie was bij oma thuis. Stelde me netjes voor aan [A] en [B] die vervolgens aan mij vroegen of ik m'n kleren uit wou doen zodat ik bij [C] en [D] in het zwembad wou (naakt) wat achter in de tuin stond. Dat was voor mij het moment dat m'n leven ging veranderen. Er kwamen steeds meer van zulke momenten dat dat voor kwam. Het leek wel of het normaal begon te worden en dat het heel normaal was om daar aan mee te doen. Ik kon en durfde er met niemand over praten wat daar allemaal gebeurde. Tot het moment dat ik je moeder met [A] aan trof in de douche bij oma. En er iets knapte in me. En er ontstond een afstand tussen mama en mij. Op dat moment trokken wij heel erg naar elkaar toe. Voelde me heel erg alleen toen. Toen ging het de eerste keer mis. En ik wist dit kan niet dit mag niet dit wil ik niet. Ik was een pad ingeslagen waar ik nooit in had moeten gaan. Ik voelde mij heel erg schuldig maar wist er niet mee om te gaan. Dus stopte ik het maar weg. En hield me voor of er niets gebeurd was. [6]
Bewijsoverwegingen
Algemene overweging ten aanzien van het bewijs in zedenzaken
Als de verdachte in een zedenzaak ontkent, is het bewijs vaak beperkt, in het bijzonder wanneer de ten laste gelegde handelingen langer geleden hebben plaatsgevonden. De verklaring van de aangever staat in veel gevallen tegenover die van de verdachte. Er zijn vaak geen getuigen die het verhaal van de aangever of juist het verhaal van de verdachte kunnen bevestigen. Meestal zijn namelijk alleen het (veronderstelde) slachtoffer en de (veronderstelde) dader aanwezig geweest bij het (veronderstelde) misbruik.
Ook in deze zaak staat de verklaring van aangeefster lijnrecht tegenover de verklaring van verdachte. In zo’n geval dient de rechtbank in de eerste plaats de betrouwbaarheid van de verklaring van de aangeefster te beoordelen. In het algemeen geldt daarbij dat uitlatingen en verklaringen moeten worden beoordeeld op consistentie, accuraatheid en volledigheid. Als de verklaring van de aangeefster betrouwbaar wordt gevonden, moet de rechtbank bepalen of er voor de verklaring van de aangeefster voldoende steunbewijs in (een) onafhankelijke bron(nen) in het dossier aanwezig is. In artikel 342 lid 2 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) is namelijk bepaald dat de rechter het bewijs dat de verdachte een strafbaar feit heeft gepleegd niet uitsluitend kan baseren op de verklaring van één getuige of de aangever. Uitgangspunt voor dit vereiste van steunbewijs is dat niet voor alle onderdelen van de tenlastelegging steunbewijs aanwezig hoeft te zijn. Het gaat erom dat in elk geval een deel (de kern) van de feiten en omstandigheden die in de aangifte worden genoemd ondersteuning vindt in een of meer andere bewijsmiddelen.
Verklaringen aangeefster
Evenals de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat de verklaringen van aangeefster betrouwbaar zijn. De rechtbank stelt vast dat aangeefster consistent is geweest in wat zij in de loop der jaren over het seksueel misbruik heeft verklaard. Zowel ten aanzien van de handelingen die zouden zijn verricht als de omstandigheden waaronder het misbruik zou hebben plaatsgevonden, zijn de verklaringen van aangeefster gelijkluidend. Haar verklaringen bevatten geen innerlijke tegenstrijdigheden. Bovendien zijn de verklaringen van aangeefster zeer gedetailleerd. Gelet op het vorengaande heeft de rechtbank geen reden om aan de betrouwbaarheid van de verklaringen van aangeefster te twijfelen en kunnen deze naar het oordeel van de rechtbank als bewijs van het ten laste gelegde worden gebruikt.
Het whatsappgesprek tussen aangeefster en verdachte
De verdediging heeft op geen enkele wijze aannemelijk gemaakt dat (de bekentenis van de verdachte in) het Whatsappgesprek tussen de verdachte en aangeefster op onrechtmatige wijze is verkregen. De rechtbank passeert dan ook het verweer van de verdediging dat de Whatsappgesprekken moeten worden uitgesloten van het bewijs.
Anders dan de raadsman van verdachte is de rechtbank van oordeel dat de verklaringen van aangeefster ondersteund worden door de Whatsappgesprekken tussen haar en verdachte. Op de vraag van aangeefster waarom verdachte met het misbruik is begonnen, heeft verdachte geantwoord: ‘waarom ik ben begonnen vind ik moeilijk uit te leggen’. Deze opmerking van verdachte, alsmede de toelichting die op deze opmerking volgt, kunnen bezwaarlijk anders worden geduid dan als een bevestiging dat hij aangeefster seksueel heeft misbruikt. In zijn verhoor bij de politie heeft verdachte bevestigd dat hij de ‘ [verdachte] ’ is die deze berichten aan aangeefster heeft verstuurd en ook ter zitting heeft hij bevestigd dat hij aan het Whatsappgesprek met [slachtoffer] heeft deelgenomen door een uitleg gegeven van wat hij met die berichten bedoelde. Gelet op het voorgaande komt de rechtbank tot de slotsom dat het Whatsappgesprek voldoende steunbewijs voor de verklaringen van aangeefster vormt. De rechtbank acht daarom wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het strafbare feit dat hem ten laste is gelegd.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
op meerdere tijdstippen in de periode van 15 mei 2002 tot en met 14 mei 2008 te Woerden en Zevenhoven met [slachtoffer] (geboren [geboortedatum 2] 1996),
die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, meerdere handelingen
heeft gepleegd, die mede bestonden uit het seksueel
binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , hebbende verdachte
- zijn penis in de mond en anus van die [slachtoffer] gedaan en
- één of meer vingers in de anus en vagina van die [slachtoffer] gedaan en
- de vagina van die [slachtoffer] betast en
- zich laten aftrekken door die [slachtoffer] en
- die [slachtoffer] gedwongen zichzelf te vingeren.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN HET FEIT

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet het volgende strafbare feit op:
met iemand beneden de leeftijd van twaalf jaren handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, meermalen gepleegd.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf van vier jaren. Hiernaast heeft de officier van justitie gevorderd om verdachte op grond van artikel 38v Sr een contactverbod met het slachtoffer alsmede haar kinderen op te leggen, met een hechtenis van één maand per overtreding en een maximale hechtenis van zes maanden. De officier van justitie heeft voorts gevorderd om de contactverboden dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht om, in het geval de rechtbank tot een bewezenverklaring en tot strafoplegging komt, een voorwaardelijke gevangenisstraf aan verdachte op te leggen.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De ernst van het feit
Verdachte heeft zich in een periode van zes jaren schuldig gemaakt aan het zeer frequent seksueel misbruiken van zijn minderjarige stiefdochter. Het misbruik vond meerdere keren per maand plaats, nam toe in ernst en bestond mede uit het seksueel binnendringen van het lichaam van zijn stiefdochter op verschillende manieren. Het misbruik is begonnen toen het slachtoffer nog maar zes jaar oud was en heeft zich veelvuldig bij haar thuis afgespeeld, terwijl dit bij uitstek de plek is waar het slachtoffer zich veilig zou moeten voelen. Verdachte heeft misbruik gemaakt van zijn overwicht als stiefouder, van het vertrouwen dat zijn stiefdochter in hem als stiefvader mocht hebben en van het feit dat het slachtoffer vanwege haar jonge leeftijd niet in staat was om weerstand tegen hem te bieden. In plaats van haar bescherming en geborgenheid te bieden, heeft verdachte een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke en geestelijke integriteit van het slachtoffer. Het is een feit van algemene bekendheid dat de psychische en seksuele ontwikkeling van een persoon door een feit als het onderhavige ernstig en zelfs blijvend kan worden verstoord. Slachtoffers van zedendelicten ondervinden in de regel geruime tijd problemen op het gebied van hun zelfbeeld en hun vertrouwen in andere mensen. Dit geldt in het bijzonder daar waar het kinderen betreft en te meer daar waar het kinderen betreft die door hun eigen (stief)ouder worden misbruikt. Uit het dossier en de verklaring die het slachtoffer ter zitting heeft voorgedragen, blijkt dat zij inderdaad nog heel veel last heeft van wat verdachte haar heeft aangedaan en dat dit ook doorwerkt in haar relaties en in de opvoeding van haar eigen kinderen. De rechtbank rekent het verdachte aan dat hij zich uitsluitend door zijn eigen lustgevoelens heeft laten leiden en zich in het geheel niet om de gevoelens van het slachtoffer heeft bekommerd.
De persoon van verdachte
Bij haar beslissing heeft de rechtbank rekening gehouden met een uittreksel uit de justitiële documentatie op naam van verdachte van 24 december 2024. Hieruit blijkt dat verdachte niet eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld. Dit weegt de rechtbank niet in strafverzwarende of strafverminderende zin mee.
De rechtbank heeft voorts acht geslagen op een reclasseringsadvies van 1 maart 2024, uitgebracht door T. van den Berg, reclasseringswerker. In dit advies komt naar voren dat verdachte ten tijde van de ten laste gelegde handelingen instabiliteit kende op diverse leefgebieden. Er zou onder andere sprake zijn geweest van relatieproblemen met de moeder van aangeefster en van forse middelenproblematiek. Hiernaast ziet de reclassering signalen van impulsiviteit en een gebrek aan toereikende probleemoplossende vaardigheden. Omdat verdachte geen volledige openheid lijkt te hebben gegeven ten aanzien van zijn seksualiteit, heeft de reclassering niet kunnen vasstellen in hoeverre er sprake is (geweest) van seksuele deviantie of het gebruik van seks als een copingsmechanisme. De reclassering schrijft dat er in de afgelopen jaren meer stabiliteit in het leven van verdachte is gekomen. Hij heeft de relatie met de moeder van aangeefster verbroken en is sinds 2017 abstinent van middelen. Er is sprake van een nieuwe relatie die verdachte als gelijkwaardig en steunend ervaart. Verdachte zou in 2020 onder behandeling zijn geweest bij De Waag en deze behandeling heeft hij naar eigen zeggen positief afgerond. De reclassering heeft dit echter niet kunnen verifiëren omdat verdachte geen toestemming heeft gegeven om contact met de behandelinstantie op te nemen. De reclassering heeft het risico op recidive niet kunnen inschatten en schat het risico op onttrekking aan voorwaarden in als gemiddeld tot hoog. Geadviseerd wordt om verdachte een straf zonder bijzondere voorwaarden op te leggen.
Strafoplegging
De rechtbank heeft bij de keuze van de strafsoort en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen. Gelet op de ernst van de bewezenverklaarde handelingen en de lange duur van de bewezenverklaarde periode, kan niet worden volstaan met de oplegging van een straf die geen vrijheidsbeneming met zich brengt. De rechtbank weegt in strafverzwarende zin mee dat er veelvuldig sprake is geweest van anale penetratie en dat verdachte, ondanks diverse uitnodigingen daartoe van het slachtoffer, niet of nauwelijks verantwoordelijkheid voor zijn handelen heeft genomen. De rechtbank heeft zich georiënteerd op straffen die doorgaans in vergelijkbare gevallen worden opgelegd. Hierbij is de rechtbank tot de conclusie gekomen dat de straf die door de officier van justitie is gevorderd, in lijn is met de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. De strafeis van de officier van justitie doet recht aan de duur van het misbruik en de levensfase waarin het slachtoffer met het misbruik geconfronteerd werd. De omstandigheid dat het bewezenverklaarde feit zich langer geleden heeft afgespeeld, is in dit geval geen argument om de straf te matigen. Alles afwegende zal aan verdachte een gevangenisstraf van vier jaren worden opgelegd.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Ten aanzien van het contactverbod
Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat er onvoldoende aanleiding is om verdachte op grond van artikel 38v Sr een contactverbod met het slachtoffer en haar kinderen op te leggen. De rechtbank weegt hierbij mee dat verdachte en het slachtoffer al geruime tijd geen contact meer met elkaar hebben en dat zich na het bewezenverklaarde handelen van verdachte geen nieuwe incidenten meer hebben voorgedaan. Gelet hierop is niet gebleken dat een contactverbod noodzakelijk is om te voorkomen dat verdachte nieuwe strafbare feiten zal plegen of zich belastend zal gedragen jegens het slachtoffer of haar kinderen.

9.BENADEELDE PARTIJ

9.1
Voeging
[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 30.000,-, bestaande uit immateriële schade ten gevolge van het aan verdachte ten laste gelegde feit.
9.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft de rechtbank verzocht om de vordering van de benadeelde partij toe te wijzen tot een bedrag van € 23.333,-, inclusief de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, en om de vordering voor het overige niet-ontvankelijk te verklaren.
9.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard in verband met de bepleite vrijspraak. Subsidiair heeft de raadsman verzocht om de vordering te matigen in verband met het aanzienlijke tijdsverloop en onduidelijkheden met betrekking tot het causaal verband.
9.4
Het oordeel van de rechtbank
Immateriële schade
Op grond van de wet komt immateriële schade onder meer voor vergoeding in aanmerking als de benadeelde partij “op andere wijze is zijn persoon is aangetast” (artikel 6:106 lid 1 sub b van het Burgerlijk Wetboek). Daarvan is in ieder geval sprake als iemand geestelijk letsel heeft opgelopen.
Uit de onderbouwing van de vordering volgt dat de benadeelde partij een depressieve stoornis, een angststoornis en PTSS heeft overgehouden aan het jarenlange misbruik door haar stiefvader en dat zij hiervoor onder behandeling is bij een team van behandelaren. Hiermee is naar het oordeel van de rechtbank sprake van een concrete onderbouwing van het geestelijk letsel als gevolg van het strafbare feit. Op grond van de aard en de ernst van de normschending en de aard en de ernst van de gevolgen daarvan voor de benadeelde partij, waarvan onder meer blijkt uit de onderbouwing van de vordering en de slachtofferverklaring, leidt de rechtbank af dat sprake is van aantasting in de persoon op andere wijze zoals bedoeld in artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek, in de vorm van geestelijk letsel.
Gelet op de vergoedingen die in vergelijkbare zaken worden toegewezen komt de rechtbank de toewijzing van een bedrag van € 20.000,- billijk voor. De rechtbank zal de vordering daarom tot dit bedrag toewijzen. Dit bedrag wordt vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente. Omdat geen omstandigheden zijn gebleken die erop duiden dat de schade anders dan geleidelijk is opgelopen gedurende de periode waarin de bewezenverklaarde gedragingen hebben plaatsgevonden, bepaalt de rechtbank de aanvangsdatum van de wettelijke rente in het midden van die periode, dus op 15 mei 2005. Voor het overige zal [slachtoffer] in haar vordering niet-ontvankelijk worden verklaard.
Schadevergoedingsmaatregel
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van [slachtoffer] aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 20.000,-, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 15 mei 2005 tot aan de dag van volledige betaling. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 135 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.
Proceskosten
Verdachte zal worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.

10.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 36f en 244 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

11.BESLISSING

De rechtbank:
Voorvragen
- verklaart de officier van justitie ontvankelijk in de vervolging van verdachte;
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstraf van vier jaren;
Benadeelde partij
- wijst de vordering van [slachtoffer] toe tot een bedrag van € 20.000,-, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 15 mei 2005 tot aan de dag van volledige voldoening;
- veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer] ;
- bepaalt dat [slachtoffer] voor het overige in haar vordering niet-ontvankelijk is en dat zij deze vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
- veroordeelt de verdachte in de kosten door [slachtoffer] in het kader van deze procedure gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil;
- legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer] aan de Staat € 20.000,- te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 15 mei 2005 tot de dag van volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 135 dagen gijzeling;
- bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed;
- verklaart [slachtoffer] voor wat betreft het meer gevorderde niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering voor dat deel kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.E. van den Brink, voorzitter, mr. L.M.G. de Weerd en mr. I.G.C. Bij de Vaate, rechters, in tegenwoordigheid van mr. B.J. Mol, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 18 februari 2025.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 15 mei 2002 tot en met
14 mei 2008 te Woerden en/of Zevenhoven , met [slachtoffer] (geboren [geboortedatum 2] 1996),
die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, een of meer handeling(en)
heeft gepleegd, die bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel
binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , hebbende verdachte
- zijn penis in de mond en/of anus van die [slachtoffer] gedaan en/of
- één of meer vingers in de anus en/of vagina van die [slachtoffer] gedaan en/of
- de vagina van die [slachtoffer] betast en/of
- zich laten aftrekken door die [slachtoffer] en/of
- die [slachtoffer] heeft gedwongen zichzelf te vingeren;
( art 244 Wetboek van Strafrecht )

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 23 oktober 2023, genummerd PLO900-2021101998, opgemaakt door politie Eenheid Midden-Nederland, pagina 1 tot en met 42. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Pagina 10.
3.Pagina 11.
4.Pagina 12.
5.Pagina 22.
6.Pagina 23.