ECLI:NL:RBMNE:2025:1182

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
14 maart 2025
Publicatiedatum
20 maart 2025
Zaaknummer
16-366885-24
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het opzettelijk vervoeren van cocaïne met vrijspraak voor medeplegen

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 14 maart 2025 uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die op 17 november 2024 in Soesterberg 1001,3 gram cocaïne opzettelijk heeft vervoerd. De verdachte werd vrijgesproken van het medeplegen, omdat hij ter zitting verklaarde dat alleen hij op de hoogte was van het pakket met cocaïne in de auto, wat overeenkwam met de verklaring van zijn medeverdachte. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 100 dagen, waarvan 48 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaar, en een taakstraf van 100 uren. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan het opzettelijk vervoeren van cocaïne, maar dat er onvoldoende bewijs was voor het medeplegen. De officier van justitie had een zwaardere straf geëist, maar de rechtbank hield rekening met de jonge leeftijd van de verdachte en het feit dat hij niet eerder voor een misdrijf was veroordeeld. De rechtbank benadrukte de ernst van het feit en de impact van cocaïne op de volksgezondheid, maar vond ook dat een langere onvoorwaardelijke gevangenisstraf niet zou bijdragen aan de ontwikkeling van de verdachte. De bijzondere voorwaarden die aan de voorwaardelijke straf zijn verbonden, zijn bedoeld om de verdachte te begeleiden en recidive te voorkomen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16/366885-24 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 14 maart 2024
in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren op [2003] te [geboorteplaats] ,
wonende [adres] te [woonplaats] .

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 28 februari 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. S. Mirshahi en van hetgeen verdachte en zijn raadsvrouw mr. Y. Finani, advocaat te Utrecht, naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
op 17 november 2024 in Soesterberg, samen met een ander of alleen, 1001,3 gram cocaïne opzettelijk heeft vervoerd, althans opzettelijk aanwezig heeft gehad.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging. Dit betekent dat er geen formele belemmeringen zijn om de zaak inhoudelijk te behandelen.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend te bewijzen, gelet op de bevindingen van de politie over het pakket dat uit het raam werd gegooid, het onderzoek naar de inhoud van dat pakket (waaruit blijkt dat er cocaïne inzat) en de bekennende verklaring die verdachte ter terechtzitting heeft afgelegd.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft geen bewijsverweer gevoerd.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Het feit is door verdachte begaan. Verdachte heeft op de terechtzitting bekend dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan het vervoeren van ongeveer één kilo cocaïne. De raadsvrouw heeft voor het feit, zoals hierna bewezen verklaard, geen vrijspraak bepleit. De rechtbank volstaat onder deze omstandigheden met een opsomming van de volgende bewijsmiddelen: [1]
 de bekennende verklaring van verdachte op de terechtzitting van 28 februari 2025;
 een proces-verbaal van 17 november 2024; [2]
 een proces-verbaal van 17 november 2024; [3]
 een proces-verbaal van 19 november 2024; [4]
 een geschrift van 19 november 2024, te weten een rapportage van het NFI. [5]
Vrijspraak medeplegen
De rechtbank spreekt verdachte vrij van het ten laste gelegde medeplegen. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat alleen hij van het pakket met cocaïne in de auto afwist en zijn medeverdachte [medeverdachte] niet. Dit komt overeen met wat de medeverdachte heeft verklaard. Op grond van het strafdossier kan niet wettig en overtuigend worden bewezen dat verdachte en de medeverdachte nauw en bewust hebben samengewerkt bij het vervoer van de cocaïne.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
op 17 november 2024 te Soesterberg, opzettelijk heeft vervoerd een hoeveelheid van in totaal
1001,3 gram van een materiaal bevattende cocaïne, een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN HET FEIT

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet het volgende strafbare feit op:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd om verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf van 201 dagen, met aftrek van het voorarrest, waarvan een gedeelte van 150 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren en met de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering. De elektronische monitoring, gekoppeld aan een locatiegebod, moet zolang duren als de proeftijd. De officier van justitie heeft ook gevorderd de te stellen voorwaarden en het uit te oefenen toezicht dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft de rechtbank verzocht een gevangenisstraf op te leggen, bestaande uit een onvoorwaardelijk deel gelijk aan de duur van het voorarrest en een voorwaardelijk deel, zonder de bijzondere voorwaarde van een locatiegebod met elektronische monitoring.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De ernst van het feit
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het vervoeren van iets meer dan één kilo cocaïne. Hij is met een huurauto naar een afgesproken locatie gereden, heeft daar een pakket met cocaïne opgehaald en moest dit pakket op een andere locatie afleveren. Verdachte zou hier naar eigen zeggen € 300,- voor ontvangen. Snel geld verdienen was voor verdachte kennelijk de drijfveer om dit strafbare feit te plegen. De handel in en het gebruik van cocaïne brengt een bedreiging voor de volksgezondheid en de veiligheid van de samenleving mee. Het gebruik van cocaïne kan bijzonder schadelijk zijn voor de lichamelijke en psychische gezondheid. De georganiseerde handel in cocaïne gaat bovendien gepaard met diverse andere vormen van ernstige criminaliteit die een ontwrichtende werking op de samenleving hebben.
De persoon van verdachte
Bij haar beslissing heeft de rechtbank rekening gehouden het strafblad van verdachte van 22 januari 2025. Hieruit blijkt dat verdachte niet eerder voor een misdrijf is veroordeeld.
De rechtbank heeft daarnaast acht geslagen op een advies van Reclassering Nederland, opgesteld door C. Huijbregtse, reclasseringswerker. De reclassering schat het risico op recidive als hoog in en ziet risicoverhogende factoren op meerdere leefgebieden, zoals het ontbreken van een positieve dagbesteding, schuldenproblematiek en een (vermoedelijk) negatief sociaal netwerk. Het baart de reclassering zorgen dat verdachte geen duidelijkheid geeft over zijn werk, opleiding, inkomsten en sociale contacten. Vanwege het vage beeld, de houding van verdachte en de zorgelijke signalen over hem, acht de reclassering strakke kaders nodig om te voorkomen dat verdachte (verder) afglijdt in de criminaliteit.
De reclassering adviseert de rechtbank om het volwassenenstrafrecht toe te passen, omdat het gedrag van verdachte past bij zijn kalenderleeftijd en er geen aanwijzingen zijn dat hij begeleiding nodig heeft die enkel binnen de kaders van het jeugdstrafrecht kan worden geboden.
De reclassering adviseert een fors voorwaardelijk strafdeel op te leggen en daaraan een aantal bijzondere voorwaarden te verbinden, te weten
(I) een meldplicht bij de reclassering,
(II) een locatiegebod met elektronische monitoring,
(III) meewerken aan het vinden en behouden van betaald werk met een vaste structuur, en (IV) meewerken aan schuldhulpverlening.
Omdat het recidiverisico als hoog wordt ingeschat, adviseert de reclassering tot slot om de bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
Strafoplegging
Bij het bepalen van de strafsoort en de duur daarvan heeft de rechtbank in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Net als de reclassering ziet de rechtbank geen aanknopingspunten om het jeugdstrafrecht toe te passen. Verdachte zal dan ook volgens het volwassenenstrafrecht worden berecht.
De oriëntatiepunten voor straftoemeting van het LOVS gaan voor het vervoer van een kilo cocaïne uit van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van vier tot zes maanden. In strafverzwarende zin weegt de rechtbank mee dat verdachte tot aan de inhoudelijke behandeling steeds belastende verklaringen over zijn medeverdachte heeft afgelegd. Zijn belastende verklaringen hebben een belangrijke rol gespeeld bij de beslissingen die zijn genomen over de voorlopige hechtenis van de medeverdachte, die 46 dagen heeft vastgezeten. De rechtbank vindt dit bijzonder kwalijk.
In strafverlagende zin weegt de rechtbank mee dat verdachte nog maar 21 jaar oud is en dat hij niet eerder voor een misdrijf is veroordeeld. De rechtbank is van oordeel dat een langere onvoorwaardelijke gevangenisstraf geen positieve bijdrage zal leveren aan de verdere ontwikkeling van verdachte en het terugdringen van het recidiverisico. In het advies van de reclassering wordt benadrukt dat er strakke kaders en controle nodig zijn om te voorkomen dat verdachte zich opnieuw met criminele activiteiten inlaat.
Gelet op het vorengaande zal de rechtbank voor het onvoorwaardelijk deel van de gevangenisstraf volstaan met het aantal dagen dat verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. De op te leggen gevangenisstraf zal daarnaast een voorwaardelijk deel behelzen, met als doel verdachte te motiveren zich in de toekomst niet opnieuw aan strafbare feiten schuldig te maken. Een proeftijd van drie jaren wordt daarbij passend gevonden.
Aan verdachte zal ook een taakstraf worden opgelegd, omdat de rechtbank het van belang vindt dat verdachte toewerkt naar en begeleid wordt bij het verkrijgen van een zinvolle, gestructureerde dagbesteding.
Alles afwegende acht de rechtbank de oplegging van een gevangenisstraf van 100 dagen, met aftrek van het voorarrest, waarvan 48 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren en een taakstraf van 100 uren passend en geboden. Aan het voorwaardelijk deel van de gevangenisstraf zullen de bijzondere voorwaarden worden verbonden die de reclassering heeft geadviseerd, met uitzondering van het locatiegebod met elektronische monitoring. Een dergelijke interventie is (zeker voor een periode van drie jaar) bijzonder ingrijpend en staat niet in verhouding tot de ernst van het feit en de omstandigheid dat verdachte een first offender is. Bovendien verwacht de rechtbank dat de andere bijzondere voorwaarden in combinatie met de taakstraf een voldoende recidivebeperkend effect zullen hebben.
De rechtbank zal de bijzondere voorwaarden niet dadelijk uitvoerbaar verklaren, omdat dit gelet op artikel 14e van het Wetboek van Strafrecht enkel mogelijk is bij een veroordeling wegens een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Daarvan is in deze zaak geen sprake.
Voorlopige hechtenis
De rechtbank zal het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis opheffen.

9.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c en 22d van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

10.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;

Oplegging straf

- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstraf van 100 dagen;
- bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
- bepaalt dat van de gevangenisstraf
een gedeelte van 48 dagen niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders gelast op grond van het feit dat verdachte de hierna te melden algemene en bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt daarbij een
proeftijd van drie jarenvast;
- stelt als
algemene voorwaardendat verdachte:
* zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
* medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.
- stelt als
bijzondere voorwaardendat verdachte:
zich binnen drie dagen na het ingaan van de proeftijd meldt bij Reclassering Nederland (Zwarte Woud 2, 3524 TJ Utrecht) en zich blijft melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zo lang de reclassering dit nodig vindt;
zich inspant voor het vinden en behouden van betaald werk met een vaste structuur en, indien de reclassering dat nodig vindt, zich daarbij laat begeleiden door een instantie en deelneemt aan de training ‘Werken aan Werk’
* meewerkt aan het aflossen van zijn schulden en het treffen van afbetalingsregelingen, ook als dit inhoudt meewerken aan schuldhulpverlening in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen. Verdachte geeft de reclassering inzicht in zijn financiën en schulden;
- waarbij de reclassering opdracht wordt gegeven als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
- veroordeelt verdachte tot een
taakstraf van 100 uren;
- beveelt dat voor het geval verdachte de taakstraf niet of niet naar behoren verricht de taakstraf wordt vervangen door 50 dagen hechtenis;

Voorlopige hechtenis

- heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.F. Haeck, voorzitter, mr. L.M.M. Heppe en mr. G.K.L. de Wijkerslooth de Weerdesteijn, rechters, in tegenwoordigheid van mr. B.J. Mol, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 14 maart 2025.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
hij, op of omstreeks 17 november 2024, te Soesterberg, gemeente Soest, althans in
Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht
en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd,
in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, een hoeveelheid van in totaal
ongeveer 1001,3 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende
cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende
lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.

Voetnoten

1.Overeenkomstig artikel 359a lid 3 van het Wetboek van Strafvordering. Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 1 februari 2025, genummerd PL0900-2024366414, opgemaakt door politie Eenheid Midden-Nederland, pagina 1 tot en met 259. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Pagina 16-17.
3.Pagina 15.
4.Pagina 212.
5.Pagina 214.