ECLI:NL:RBMNE:2025:1177

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
21 maart 2025
Publicatiedatum
20 maart 2025
Zaaknummer
588724
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opheffing van derdenbeslag op inkomsten van onderneming wegens gebrek aan vordering en zwaarwegend belang van de onderneming

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 21 maart 2025 uitspraak gedaan in een kort geding. De eiseres, [eiseres sub 3] c.s., heeft gevorderd dat het beslag dat de gedaagde, [gedaagde], onder [onderneming 1] heeft gelegd op de inkomsten van [eiseres sub 1], wordt opgeheven. De eiseres stelt dat de gedaagde geen vordering meer heeft en dat het beslag de continuïteit van de onderneming ernstig bedreigt. De gedaagde daarentegen voert aan dat hij nog een vordering van € 289.194,64 heeft op [eiseres sub 3] c.s. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat niet is komen vast te staan dat de gedaagde nog een vordering heeft en dat het belang van de onderneming bij opheffing van het beslag zwaarder weegt dan het belang van de gedaagde bij instandhouding daarvan. De voorzieningenrechter heeft het beslag opgeheven en de andere vorderingen van de eiseres afgewezen wegens onvoldoende onderbouwing.

De voorzieningenrechter heeft verder overwogen dat de gedaagde niet-ontvankelijk is in zijn vordering in reconventie, omdat hij in persoon procedeerde en geen proceshandelingen kan verrichten. De gedaagde is grotendeels in het ongelijk gesteld en moet de proceskosten betalen. De uitspraak is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK Midden-Nederland

Civiel recht
Zittingsplaats Utrecht
Zaaknummer: C/16/588724 / KG ZA 25-56
Vonnis in kort geding van 21 maart 2025
in de zaak van

1.[eiseres sub 1] B.V.,

te [vestigingsplaats] ,
hierna: [eiseres sub 1] ,
2.
[eiseres sub 2] B.V.,
te [vestigingsplaats] ,
hierna: [eiseres sub 2] ,
3.
[eiseres sub 3],
te [woonplaats] ,
hierna: [eiseres sub 3] ,
eisende partijen in conventie,
verwerende partijen in reconventie,
hierna samen te noemen: [eiseres sub 3] c.s.,
advocaat: mr. H.E. Brokers-van Dijk,
tegen
[gedaagde],
te [woonplaats] ,
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in reconventie,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
verschenen in persoon.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties 1 t/m 9;
- de brief van [eiseres sub 3] c.s. met aanvullende producties 10 t/m 12;
- een document van [gedaagde] met producties 1 t/m 25;
- de brief van [eiseres sub 3] c.s. met daarin een wijziging/vermeerdering van de eis.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 7 maart 2025. Hierbij waren aanwezig: [eiseres sub 3] in persoon en als directeur van [eiseres sub 1] en [eiseres sub 2] samen met haar advocaat en [gedaagde] samen met een niet-beëdigde tolk. Tijdens de mondelinge behandeling heeft [eiseres sub 3] c.s. een productie 13 en [gedaagde] een productie 26 overgelegd.

2.De kern van de zaak

2.1.
[eiseres sub 3] c.s. vordert dat het beslag dat [gedaagde] onder [onderneming 1] heeft gelegd op de inkomsten van [eiseres sub 1] wordt opgeheven. Volgens [eiseres sub 3] c.s. heeft [gedaagde] geen vordering meer en wordt de continuïteit van de onderneming van [eiseres sub 1] door het beslag ernstig bedreigd. [gedaagde] voert aan dat hij nog een vordering van € 289.194,64 op [eiseres sub 3] c.s. heeft. De voorzieningenrechter heft het beslag op, omdat niet is komen vast te staan dat [gedaagde] nog een vordering op [eiseres sub 3] c.s. heeft en hoe hoog die vordering is én het belang van [eiseres sub 1] bij opheffing van het beslag zwaarder weegt dan van [gedaagde] bij instandhouding daarvan. De andere vorderingen van [eiseres sub 3] c.s. zal de voorzieningenrechter afwijzen, omdat deze onvoldoende zijn onderbouwd.

3.De beoordeling

Het juridisch kader
3.1.
Op grond van artikel 438 Rv kan de voorzieningenrechter een executoriaal beslag opheffen of de ten uitvoerlegging daarvan schorsen. In dit geval staat tegen het arrest van het gerechtshof van 7 januari 2025 nog een rechtsmiddel open en daarom gelden de criteria uit het [.] -arrest (HR 20 december 2019, ECLI:NL:HR:2019:2026). Hieruit volgt dat een uitgesproken veroordeling uitvoerbaar moet zijn en zonder de voorwaarde van zekerheidstelling ten uitvoer kan worden gelegd. Van dit uitgangspunt kan onder meer, kort gezegd, worden afgeweken als het belang van [eiseres sub 3] c.s. onevenredig wordt geschaad ten opzichte van het belang van [gedaagde] bij uitoefening van zijn executiebevoegdheid.
[gedaagde] heeft zijn vordering onderbouwd tot € 35.757,42
3.2.
[gedaagde] stelt dat hij een vordering van € 289.194,64 (exclusief wettelijke rente) op [eiseres sub 3] c.s. heeft. Deze vordering bestaat volgens hem uit:
alimentatie: € 76.824,00 (exclusief wettelijke rente);
huur van 1 februari 2022 tot en met maart 2025: € 95.000 (exclusief wettelijke rente);
restant van de vordering die voortvloeit uit een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 7 januari 2025: € 117.370,64 (exclusief wettelijke rente).
De voorzieningenrechter gaat hierna op deze onderdelen van de vordering van [gedaagde] in.
A.
Alimentatie
3.3.
De (door [eiseres sub 3] c.s. betwiste) alimentatie die nog aan [gedaagde] moet worden betaald, is een privéschuld van [eiseres sub 3] . Deze alimentatie is dus geen schuld van [eiseres sub 1] en kan daarom niet ten grondslag worden gelegd aan het beslag op de inkomsten van [eiseres sub 1] .
B.
Huur
3.4.
[eiseres sub 3] c.s. heeft gemotiveerd betwist dat vanaf 1 februari 2022 huur moet worden betaald aan [gedaagde] . Uit het arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 28 december 2021 volgt dat tussen partijen niet in geschil is dat de huur per 28 februari 2022 is opgezegd (r.o. 2.11). [gedaagde] heeft onvoldoende onderbouwd dat hij, ondanks die opzegging, nog recht heeft op huur vanaf 1 maart 2022. Naar het voorlopige oordeel van de voorzieningenrechter is daarom niet komen vast te staan dat [gedaagde] momenteel een vordering op [eiseres sub 3] c.s. (en dus ook niet op [eiseres sub 1] ) heeft voor niet-betaalde huur.
C.
Restant van de vordering
3.5.
Het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft op 7 januari 2025 het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland van 2 augustus 2023 bekrachtigd, waarin [eiseres sub 3] c.s. is veroordeeld tot betaling van € 232.814,54 aan [gedaagde] . Na het vonnis van de rechtbank heeft [gedaagde] verschillende derdenbeslagen gelegd. Deze beslagen hebben voor € 76.766,28 doel getroffen (zie r.o. 3.8 van het vonnis in kort geding van de rechtbank Midden-Nederland van 19 december 2023). [gedaagde] heeft niet gemotiveerd betwist dit bedrag te hebben ontvangen. Op het totaalbedrag dat [eiseres sub 3] c.s. aan [gedaagde] verschuldigd is, moet daarom
€ 76.766,28 in mindering gebracht.
3.6.
Daarnaast heeft [eiseres sub 3] c.s. voldoende onderbouwd dat zij een vordering van € 120.290,84 op [gedaagde] had en dat zij deze al heeft verrekend met de vordering van [gedaagde] op [eiseres sub 3] c.s. In het arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 28 december 2021 is [gedaagde] namelijk veroordeeld tot het betalen van € 62.500,00 aan [eiseres sub 2] (zie r.o. 2.12), diverse achterstallige bedragen voor de helft van hypotheekrente aan [eiseres sub 3] (zie r.o. 2.13) en de proceskosten. Over deze bedragen moet [gedaagde] de wettelijke rente betalen en [eiseres sub 3] c.s. heeft berekend dat haar vordering op [gedaagde] daardoor per augustus 2023 € 120.290,84 is. [gedaagde] heeft de hoogte van deze vordering niet gemotiveerd betwist. Dit bedrag wordt daarom ook in mindering gebracht op het totaalbedrag dat [eiseres sub 3] c.s. aan [gedaagde] verschuldigd is.
3.7.
Naar het voorlopige oordeel van de voorzieningenrechter is dus slechts komen vast te staan dat [gedaagde] nog een vordering van € 35.757,42 [1] op [eiseres sub 3] c.s. heeft, waarvoor het leggen van een beslag ten laste van [eiseres sub 1] op de inkomsten van [onderneming 1] mogelijk was.
Het door een derde gelegde beslag onder [eiseres sub 1] strekt niet in mindering op haar schuld
3.8.
Een derde ( [onderneming 2] ) heeft executoriaal derdenbeslag gelegd onder [eiseres sub 1] voor al hetgeen zij aan [gedaagde] verschuldigd is. Volgens [eiseres sub 3] c.s. moet het bedrag van de vordering van [onderneming 2] daarom in mindering worden gebracht op de schuld aan [gedaagde] . De voorzieningenrechter is dit niet met [eiseres sub 3] c.s. eens. Het is namelijk niet gebleken dat [eiseres sub 1] al een bedrag aan [onderneming 2] heeft betaald en dat dit bedrag daarom in mindering komt op de schuld aan [gedaagde] . Daarnaast kunnen beide beslagen juridisch gezien naast elkaar bestaan, want de beslagen zien op andere vorderingen. [gedaagde] heeft namelijk beslag gelegd op de inkomsten van [eiseres sub 1] bij [onderneming 1] en [onderneming 2] heeft beslag gelegd op al hetgeen [eiseres sub 1] verschuldigd is aan [gedaagde] . Hoewel het beslag door [gedaagde] op de inkomsten van [eiseres sub 1] bij [onderneming 1] feitelijk belet dat [eiseres sub 1] inkomsten ontvangt die zij aan [onderneming 2] onder het derdenbeslag kan betalen voor haar schuld aan [gedaagde] , is het niet [eiseres sub 1] die daardoor wordt benadeeld. Linksom of rechtsom voldoet [eiseres sub 1] via deze beslagen namelijk haar schuld aan [gedaagde] . Dat [onderneming 2] beslag heeft gelegd op alles dat [eiseres sub 3] c.s. aan [gedaagde] verschuldigd is, is dus op zichzelf geen reden om het beslag op te heffen.
Het door [gedaagde] gelegde beslag onder [onderneming 1] strekt wel in mindering op de schuld
3.9.
Zoals hiervoor overwogen is de vordering van [gedaagde] op [eiseres sub 3] c.s. voor € 35.757,42 komen vast te staan. [gedaagde] heeft tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat de laatste gelegde beslagen volgens zijn deurwaarder al voor circa € 53.449,00 doel hebben getroffen. Dat kan betekenen dat de gehele vordering van [gedaagde] uit hoofde van het arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 7 januari 2025 al is voldaan. Onduidelijk is echter gebleven uit welke beslagen dit bedrag afkomstig is en voor welke (hoofdelijke) schuld van [eiseres sub 3] c.s. De voorzieningenrechter ziet daarom wél aanleiding om het gelegde beslag ten laste van [eiseres sub 1] onder [onderneming 1] op te heffen, maar niet om [gedaagde] nu te veroordelen een bedrag aan [eiseres sub 1] terug te betalen. Beide partijen hebben in dit verband onvoldoende onderbouwd wie nog welk bedrag van wie te vorderen heeft en op grond waarvan, terwijl dit kort geding zich niet leent voor diepgravend onderzoek daarnaar.
De voorzieningenrechter zal het beslag opheffen
3.10.
De voorzieningenrechter vindt bij deze stand van zaken dat het gelegde beslag ten laste van [eiseres sub 1] onder [onderneming 1] moet worden opgeheven, omdat naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter niet is komen vast te staan welke (actuele) vordering van [gedaagde] hier aan ten grondslag ligt en hoe hoog die is. Voor de voorzieningenrechter komt daar bovenop dat (1) [eiseres sub 1] heeft onderbouwd dat zij door het beslag financiële problemen heeft en ernstig in haar continuïteit wordt bedreigd, wat [gedaagde] niet heeft betwist, en (2) [gedaagde] niet heeft weersproken dat hij samen met [eiseres sub 3] eigenaar is van twee woningen waarop hij beslag kan leggen ter verzekering van de betaling van de (eventuele) vordering die hij nog op [eiseres sub 3] c.s. heeft. Het belang van [eiseres sub 3] c.s. bij opheffing weegt daarom zwaarder dan het belang van [gedaagde] bij instandhouding van het beslag.
3.11.
De voorzieningenrechter zal het beslag dat [gedaagde] onder [onderneming 1] op de inkomsten van [eiseres sub 1] heeft gelegd dus opheffen. Omdat de voorzieningenrechter het beslag zelf opheft, zal de subsidiaire vordering van [eiseres sub 3] c.s. om [gedaagde] te gebieden om het beslag op te heffen worden afgewezen.
De executie van het arrest van het gerechtshof hoeft niet te worden gestaakt
3.12.
Het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft op 7 januari 2025 het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland van 2 augustus 2023 bekrachtigd, waarin [eiseres sub 3] c.s. is veroordeeld tot betaling van € 232.814,54 aan [gedaagde] . [eiseres sub 3] c.s. vordert dat [gedaagde] wordt bevolen om de executie van dit arrest te staken en gestaakt te houden. Dit heeft [eiseres sub 3] c.s. onvoldoende onderbouwd. De voorzieningenrechter ziet daarom geen aanleiding om deze vordering toe te wijzen. Zoals hiervoor overwogen heeft [gedaagde] naar het voorlopige oordeel van de voorzieningenrechter op dit moment nog een vordering van € 35.757,42 op [eiseres sub 3] c.s. Onduidelijk is gebleven of deze vordering ten laste van [eiseres sub 3] c.s. volledig teniet is gegaan door de ontvangsten van € 53.449,00 door [gedaagde] uit diverse gelegde beslagen. Daarom is er nu geen grond om [gedaagde] te bevelen om de executie te staken en gestaakt te houden. Dat neemt niet weg dat als [gedaagde] de executie opstart en/of doorzet voor een vordering die niet bestaat, hij daarvoor aansprakelijk is tegenover [eiseres sub 3] c.s.
[gedaagde] zal niet worden verboden om opnieuw beslag te leggen
3.13.
De vordering van [eiseres sub 3] c.s. om [gedaagde] te verbieden om opnieuw beslag te leggen op de inkomsten van [eiseres sub 1] zal de voorzieningenrechter afwijzen. Gelet op de vele procedures tussen partijen die hebben plaatsgevonden en nog steeds doorlopen, kan de voorzieningenrechter niet beoordelen of en welke vorderingen er nog zijn of zullen ontstaan ter voldoening waarvan [gedaagde] in de toekomst beslag zal willen leggen. Dit geldt bijvoorbeeld ook voor de wettelijke rente of kosten waarop [gedaagde] mogelijk nog recht heeft. Daardoor zal [gedaagde] nu niet worden verboden om opnieuw beslag te leggen. Ook hier geldt dat [gedaagde] aansprakelijk is als hij onterecht nieuwe beslagen onder [eiseres sub 3] c.s. legt.
[gedaagde] kan geen vordering in reconventie instellen
3.14.
De voorzieningenrechter zal [gedaagde] niet-ontvankelijk verklaren in zijn vordering in reconventie. [gedaagde] procedeert namelijk in persoon (zonder advocaat) en kan daarom geen proceshandelingen verrichten. Dit betekent onder andere dat hij geen vordering in reconventie kan instellen.
[gedaagde] moet de proceskosten betalen
3.15.
[gedaagde] is de grotendeels in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) in conventie betalen. [eiseres sub 3] c.s. heeft ten aanzien van de door [gedaagde] ingestelde eis in reconventie geen (extra) kosten hoeven maken, omdat zij geen inhoudelijk verweer tegen deze vordering heeft gevoerd, maar alleen benoemd heeft dat [gedaagde] deze vordering niet zelf kan instellen. De proceskosten van [eiseres sub 3] c.s. worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
119,40
- griffierecht
714,00
- salaris advocaat
1.107,00
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
2.118,40
3.16.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

4.De beslissing

De voorzieningenrechter:
in conventie
4.1.
heft het op 23 januari 2025 gelegde executoriale beslag onder [onderneming 1] op de inkomsten van [eiseres sub 1] op;
4.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 2.118,40, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend;
4.3.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald;
4.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
4.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
in reconventie
4.6.
verklaart [gedaagde] niet-ontvankelijk in zijn vordering.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.R. Hurenkamp en in het openbaar uitgesproken op 21 maart 2025.
TS5596

Voetnoten

1.€ 232.814,54 - € 76.766,28 - € 120.290,84 = € 35.757,42.