ECLI:NL:RBMNE:2025:1171

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
18 maart 2025
Publicatiedatum
19 maart 2025
Zaaknummer
589778 / HA RK 25-45
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wrakingsverzoek ongegrond wegens gebrek aan objectiveerbare vrees voor vooringenomenheid

In deze wrakingszaak heeft verzoeker op 5 maart 2025 mr. P.M.J. Mol gewraakt, voorafgaand aan de mondelinge behandeling die op 6 maart 2025 zou plaatsvinden. Verzoeker heeft de wraking ingediend omdat hij de indruk heeft gekregen dat de rechter niet onpartijdig is, gebaseerd op eerdere uitspraken van de rechter in zaken die tussen hem en de gemeente speelden. De wrakingskamer heeft op 11 maart 2025 het verzoek in het openbaar behandeld, waarbij de verzoeker en de rechter niet aanwezig waren. De gemeente was als toehoorder aanwezig. De rechter heeft vooraf een schriftelijke reactie ingediend waarin hij zijn standpunt over de wraking toelichtte.

De wrakingskamer heeft in haar beoordeling vastgesteld dat de enkele omstandigheid dat de rechter eerder beslissingen heeft genomen die verzoeker niet bevallen, niet voldoende is om te concluderen dat er sprake is van een objectiveerbare vrees voor vooringenomenheid. De wrakingskamer benadrukt dat een rechter geacht wordt onpartijdig te zijn, tenzij het tegendeel vaststaat. De wrakingskamer heeft geconcludeerd dat het wrakingsverzoek ongegrond is en dat verzoeker de mogelijkheid heeft om in hoger beroep te gaan tegen eerdere beslissingen van de rechter. De beslissing van de wrakingskamer is openbaar uitgesproken op 18 maart 2025.

Uitspraak

Beslissing
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
WRAKINGSKAMER
Locatie: Utrecht
Zaaknummer: 589778 / HA RK 25-45
Beslissing van de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken van
18 maart 2025
op het verzoek in de zin van artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) van:
[verzoeker] ,
wonende in [woonplaats] ,
(hierna: verzoeker),
bijgestaan door mr. R.V. Lie-a-Lien.

1.De procedure

1.1.
Verzoeker heeft op 5 maart 2025 mr. P.M.J. Mol gewraakt, voorafgaand aan de mondelinge behandeling die op 6 maart 2025 zou plaatsvinden. Mr. Mol (hierna: de rechter) is de behandelend rechter in de zaken met de zaaknummers SBR UTR 24/4649 en SBR UTR 24/4651 (hierna: de hoofdzaken).
1.2.
Het wrakingsverzoek is op 11 maart 2025 in het openbaar behandeld door de wrakingskamer. Zowel verzoeker, zijn gemachtigde als de rechter waren niet aanwezig op de zitting. De gemeente was aanwezig als toehoorder. De rechter heeft vooraf een schriftelijke reactie ingediend.
1.3.
De uitspraak is bepaald op vandaag.

2.Het wrakingsverzoek

2.1.
Verzoeker \heeft zijn wrakingsverzoek ingediend omdat hij de indruk heeft gekregen dat de rechter niet onpartijdig is. Volgens verzoeker heeft de rechter in eerdere zaken, die tussen hem en de gemeente speelden op respectievelijk 14 november 2023 en 29 oktober 2024 en waarin dezelfde thema’s een rol spelen als in de hoofdzaken, steeds ten nadele van verzoeker beslist. In de visie van verzoeker zijn deze beslissingen innerlijk tegenstrijdig aan elkaar en leidt dit bij hem tot het vermoeden dat de rechter vooringenomen is, de macht van een bestuursorgaan beschermt en hem geen rechtsbescherming biedt.
2.2.
De rechter heeft niet berust in de wraking. Dit betekent dat hij het niet eens is met de wraking. In zijn schriftelijke reactie heeft de rechter dit toegelicht.

3.De beoordeling

Het toetsingskader

3.1.
In artikel 8:15 Awb staat dat elk van de rechters die een zaak behandelen op verzoek van een partij kan worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
3.2.
De wrakingskamer onderzoekt dus in een wrakingsprocedure of de onpartijdigheid van de rechter schade lijdt. Een rechter wordt geacht onpartijdig te zijn tot het tegendeel vaststaat. Een rechter is partijdig als uit dat wat hij doet of zegt (of juist niet) blijkt dat hij een persoonlijke vooringenomenheid heeft tegenover een procespartij. Daarnaast kan een procespartij het idee hebben dat de rechter vooringenomen is, of hij kan daar bang voor zijn. In dat geval onderzoekt de wrakingskamer of dat objectief gerechtvaardigd is. Als dat zo is, lijdt de rechterlijke onpartijdigheid schade.
Het oordeel van de wrakingskamer
3.3.
De enkele omstandigheid dat de rechter eerder zaken heeft behandeld en
daarin beslissingen heeft gegeven waarin verzoeker zich kennelijk niet kan vinden, kan niet leiden tot een objectiveerbare vrees voor vooringenomenheid bij de behandeling van de
hoofdzaken door de rechter.
3.4.
Een onjuiste, gebrekkige of onbegrijpelijke motivering van een (eerdere) rechterlijke beslissing levert volgens de Hoge Raad geen grond voor wraking op. Het ligt op de weg van verzoeker om hoger beroep in te stellen als hij het niet eens is met die beslissing.
3.5.
De conclusie is dat het wrakingsverzoek ongegrond is.

4.De beslissing

De wrakingskamer:
4.1.
verklaart het wrakingsverzoek ongegrond;
4.2.
draagt de griffier van de wrakingskamer op deze beslissing toe te sturen aan verzoeker, de rechter waartegen het wrakingsverzoek is gericht, andere betrokken partijen, de teamvoorzitter van het team waarin de rechter werkt en de president van deze rechtbank;
4.3.
bepaalt dat de procedures van verzoeker met zaaknummers SBR UTR 24/4649 en SBR UTR 24/4651 moeten worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevonden op het moment van de schorsing vanwege het wrakingsverzoek.
Deze beslissing is genomen door mr. J.G. Nicholson, voorzitter, en mr. A.C. van den Boogaard en mr. J.F. Haeck als leden van de wrakingskamer, bijgestaan door mr. C.E.M. Roeleveld, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 18 maart 2025.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.