ECLI:NL:RBMNE:2025:1168

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
19 maart 2025
Publicatiedatum
19 maart 2025
Zaaknummer
16.055409.24, 16.063601.22 (vord. tul) en 16.300751.24 (gev. ttz) (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor gewapende woningoverval, wederrechtelijke vrijheidsberoving en wapenbezit

Op 19 maart 2025 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die samen met een medeverdachte een gewapende woningoverval heeft gepleegd. De feiten vonden plaats op 4 januari 2024 in Almere en Lelystad, waar de verdachte en zijn medeverdachte met geweld en onder bedreiging van een vuurwapen de woning van een slachtoffer binnendrongen. Gedurende anderhalf uur hebben zij de bewoner van zijn vrijheid beroofd en gedwongen om geld te pinnen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 54 maanden, met aftrek van de tijd die hij in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Bij de strafoplegging is rekening gehouden met de ernst van de feiten, de impact op het slachtoffer en de recidive van de verdachte. De rechtbank heeft ook de vordering van de benadeelde partij toegewezen, waarbij de verdachte is veroordeeld tot betaling van € 6.436,12, bestaande uit materiële en immateriële schade. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal met geweld, wederrechtelijke vrijheidsberoving en wapenbezit, en heeft de strafbaarheid van de verdachte bevestigd.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Lelystad
Parketnummers: 16.055409.24, 16.063601.22 (vord. tul) en 16.300751.24 (gev. ttz) (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 19 maart 2025
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1995] te [geboorteplaats] ,
thans gedetineerd in de [verblijfplaats] .

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 5 maart 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. A.L. Rinsma en van hetgeen verdachte en zijn raadsvrouw, mr. I. Stas, advocaat te Almere, alsmede de benadeelde partij [slachtoffer] naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt erop neer dat verdachte:
Parketnummer 16.055409.24
feit 1
op 4 januari 2024 in Almere en/of Lelystad samen met anderen goederen en geld van
[slachtoffer] heeft gestolen, waarbij [slachtoffer] is bedreigd met een vuurwapen.
feit 2
op 4 januari 2024 in Almere en/of Lelystad samen met anderen [slachtoffer] van zijn vrijheid heeft beroofd.
Parketnummer 16.300751.24
feit 1 (hierna: feit 3)
in de periode 4 januari 2024 tot en met 21 april 2024 te Almere en/of Lelystad
een vuurwapen voorhanden heeft gehad.
feit 2 (hierna: feit 4)
in de periode van 4 januari 2024 tot en met 21 april 2024 te Almere en/of Lelystad munitie
voorhanden heeft gehad.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
Verdachte heeft het onder 1, 3 en 4 ten laste gelegde bekend. De raadsvrouw heeft hier verder geen opmerkingen over.
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit van het onder 2 ten laste gelegde, aangezien zij van mening is dat verdachte en de medeverdachte geen opzet hebben gehad op de wederrechtelijke vrijheidsberoving.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Bewijsmiddelen [1] - feit 1
Het feit is door verdachte begaan. Verdachte heeft het onder 1 ten laste gelegde feit bekend. De raadsvrouw heeft geen vrijspraak voor dit feit bepleit. De rechtbank volstaat onder deze omstandigheden met een opsomming van de volgende bewijsmiddelen:
- de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 5 maart 2025 [2] ;
- een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van aangifte van 5 januari 2024, genummerd PL0900-2024004385-2, opgemaakt door de politie Eenheid Midden-Nederland. [3]
Feiten 3 en 4
De feiten zijn door verdachte begaan. Verdachte heeft de onder 3 en 4 ten laste gelegde feiten bekend. De raadsvrouw heeft geen vrijspraak voor dit feit bepleit. De rechtbank volstaat onder deze omstandigheden met een opsomming van de volgende bewijsmiddelen:
- de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 5 maart 2025 [4] ;
- een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal forensisch onderzoek plaats delict ( [adres] [woonplaats] ) van 27 mei 2024, genummerd PL0900-2024124807-5, opgemaakt door de politie Eenheid Midden-Nederland, houdende het aantreffen van het vuurwapen en munitie. [5]
Bewijsmiddelen – feit 2
1. [slachtoffer] heeft volgens een
proces-verbaal van aangifteonder meer de volgende verklaring afgelegd, zakelijk weergegeven:
Op 4 januari 2024 was ik thuis in [woonplaats] . Om 21.20 uur stond ik in mijn eigen voortuin te praten met mijn buurman. Ongeveer tien tot vijftien minuten later werd er aangebeld. Ik haalde de deur van het slot en opende deze. Op dat zelfde moment werd de deur naar binnen open geduwd. Ik zag dat er twee mannen binnen stonden. Ik zag een vuurwapen. [6] Ik moest onder bedreiging van het vuurwapen naar boven lopen. De man zonder het vuurwapen die behoorlijk opgefokt en agressief was, doorzocht de slaapkamer. Ik moest vervolgens onder bedreiging van het vuurwapen terug naar beneden. [7]
Ik moest mijn pincode en bankpas afgeven. De man zonder het vuurwapen heeft de woning verlaten met mijn reservesleutel. Toen hij terug kwam moest ik mijn jas pakken en ik kreeg de autosleutels in mijn hand geduwd. Ik moest
onder bedreiging van het vuurwapen in de auto stappen. Ik moest achter het stuur stappen.
De man met het vuurwapen ging op de bijrijdersstoel zitten hij hield het vuurwapen in
zijn rechterhand. De opgefokte man ging links achterin zitten.
Ik moest naar de pinautomaat rijden. Om 22.25 uur werd er gepind bij Geldmaat Zuideinde.
Ik moest uitstappen. De man met het vuurwapen liep met mij mee. Ik pinde daarna 1000 euro. Ik moest terug achter het stuur gaan zitten. Ik moest ze naar Lelystad brengen. [8]
Ik moest uitstappen. Ik zag de mannen uitstappen. Ik moest links achter op de achterbank gaan zitten. Ik moest 5 minuten wachten. Ik zag dat het 22.55 uur was. [9]
2. De
verklaring van verdachteter terechtzitting, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Wij hebben aangeklopt en toen de deur open ging hebben we deze verder opengeduwd. Ik heb het vuurwapen tevoorschijn gehaald en gevraagd naar geld, sieraden en wietplanten. Ik had het magazijn uit het wapen gehaald, maar ik deed wel net of het wapen bruikbaar was door het door te laden in het bijzijn van de man. Ik heb het wapen op zijn lichaam gericht, ter hoogte van zijn buik. Toen bleek dat er geen geld in de woning lag heb ik aan de man gevraagd waar een pinautomaat was. De man heeft ons vervolgens met zijn auto naar een pinautomaat gebracht. Ik zat voorin en had het wapen bij mij. Wij hebben de man laten pinnen en ik ben weer op de bijrijdersstoel gaan zitten. Vervolgens moest de man ons afzetten in Lelystad. Ik heb de man in de woning bedreigd. [10]
Bewijsoverweging
Verdachte heeft bekend dat hij met zijn medeverdachte op gewelddadige wijze de woning van het slachtoffer is binnengedrongen. Verdachte hield direct een vuurwapen op het slachtoffer gericht en beide verdachten hebben verbale dreigementen geuit. Het slachtoffer moest gaan zitten, waarna verdachten de woning hebben doorzocht. Toen er geen geld aanwezig bleek, moest het slachtoffer eerst met verdachte in de woning wachten terwijl de medeverdachte met de pinpas en huissleutel van het slachtoffer naar buiten ging om een geldautomaat te zoeken. Nadat de medeverdachte onverrichter zake terug was gekomen, moest het slachtoffer verdachten met zijn auto naar een geldautomaat brengen. Verdachte zat naast het slachtoffer op de bijrijdersstoel met het vuurwapen in de hand en de medeverdachte zat achterin. Nadat het slachtoffer had gepind en verdachte het geld had gepakt, moest het slachtoffer de verdachten van Almere naar Lelystad brengen. Wederom zat verdachte op de bijrijdersstoel naast het slachtoffer, met het vuurwapen in de hand.
De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat het handelen van verdachte en de medeverdachte in de gegeven omstandigheden wederrechtelijke vrijheidsberoving van het slachtoffer oplevert. Het slachtoffer heeft zich immers gedurende anderhalf uur bevonden op plekken waarvan hij zich niet op ieder gewenst ogenblik kon verwijderen. Dit alles gebeurde onder bedreiging met een getrokken vuurwapen. De rechtbank oordeelt dat, anders dan de verdediging heeft bepleit, uit de uiterlijke verschijningvorm volgt dat het opzet van verdachte mede gericht was op de wederrechtelijke vrijheidsberoving. Die opzet was er mogelijk nog niet op het moment dat verdachte de woning binnen ging, waar hij dacht een wietplantage en veel geld aan te treffen. Toen het verwachte geld niet aanwezig bleek, hebben verdachten hun plan gewijzigd. Het slachtoffer is vervolgens enige tijd in de woning vastgehouden, en daarna gedwongen een autorit te maken om geld te pinnen en verdachten naar Lelystad te brengen.
In dit verband is van belang dat vrijheidsberoving kan plaatsvinden door iemand op te sluiten of vast te binden, maar bijvoorbeeld ook wanneer verdachte opzettelijk de indruk wekt dat het slachtoffer onmiddellijk zal worden neergeschoten wanneer hij de plek verlaat. [11]
Daarbij was sprake van medeplegen, nu verdachten bij de uitvoering bewust en nauw hebben samengewerkt.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich samen met zijn medeverdachte schuldig heeft gemaakt aan wederrechtelijke vrijheidsberoving.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
feit 1
op 4 januari 2024 te Almere en Lelystad, tezamen en in vereniging met een ander, een pinpas, 3 flessen drank, een sporttas, een paar handschoenen, een ketting en geld, die geheel aan [slachtoffer] , toebehoorden heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden, gemakkelijk te maken, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door
- de woning van die [slachtoffer] binnen te dringen,
- vervolgens aan die [slachtoffer] een vuurwapen te tonen, dit op die [slachtoffer] te richten,
- vervolgens de woning van die [slachtoffer] te doorzoeken en overhoop te halen,
- vervolgens die [slachtoffer] te dwingen in zijn auto naar een pinautomaat te rijden,
- vervolgens die [slachtoffer] een geldbedrag te laten pinnen, en
- vervolgens dat voornoemde geldbedrag en de pinpas van die [slachtoffer] te pakken.
feit 2
op 4 januari 2024 te Almere en Lelystad, tezamen en in vereniging met een ander,
opzettelijk [slachtoffer] wederrechtelijk van de vrijheid hebben beroofd en beroofd
gehouden, door
- de woning van die [slachtoffer] binnen te dringen,
- vervolgens aan die [slachtoffer] een vuurwapen, te tonen, dit op die [slachtoffer] te richten, en
- vervolgens die [slachtoffer] te dwingen in zijn auto naar een pinautomaat en naar Lelystad te
rijden.
feit 3
in de periode 4 januari 2024 tot en met 21 april 2024 te Almere en Lelystad een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten gaspistool, van het merk Walther, type P22, kaliber 9mm zijnde een vuurwapen in de vorm van een pistool, voorhanden heeft gehad.
feit 4
in de periode van 4 januari 2024 tot en met 21 april 2024 te Almere en Lelystad munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten 2 scherpe patronen van het kaliber 6.35mm voorhanden heeft gehad.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen onder 1, 2, 3 en 4 meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet de volgende strafbare feiten op:
feit 1
Diefstal, voorafgegaan, vergezeld en gevolgd van geweld of bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken.
feit 2
Opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven..
feit 3
Handelen in strijd met artikel 26 lid 1 van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III, strafbaar gesteld bij artikel 55 lid 3 onder a van de Wet wapens en munitie.
feit 4
Handelen in strijd met artikel 26 lid 1 van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot munitie van categorie III, strafbaar gesteld bij artikel 55 lid 3 onder a van de Wet wapens en munitie.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte te veroordelen tot een gevangenisstraf van 5 jaren, met aftrek van het voorarrest.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht bij de oplegging van een straf rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Verdachte kampt al jarenlang met een hardnekkige alcoholverslaving, er zijn voorzichtige aanwijzingen voor een licht verstandelijke beperking en antisociale gedragsstoornis. Verder heeft verdachte spijt betuigd voor zijn handelen en het leed dat hij daarmee heeft veroorzaakt bij het slachtoffer.
De verdediging verzoekt om aan verdachte een deels voorwaardelijke straf op te leggen. Verdachte heeft zich bereid verklaard mee te werken aan door de reclassering geadviseerde voorwaarden. Verder is artikel 63 aan de orde en ten aanzien van feit 1 en 2 sprake van eendaadse samenloop.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van het feit
Verdachte heeft zich samen met zijn medeverdachte op 4 januari 2024 schuldig gemaakt aan een gewapende woningoverval, vrijheidsberoving en wapenbezit over een periode van vier maanden. Verdachte wilde samen met zijn medeverdachte snel en makkelijk geld verdienen door een woning, waar een wietplantage in zou zitten en veel geld zou liggen, te overvallen.
De woning van het slachtoffer bleek echter niet de juiste woning te zijn. De totaal onschuldige bewoner werd vervolgens onder bedreiging van een vuurwapen opgedragen geld te pinnen. Bovendien moest hij verdachte en zijn medeverdachte nadien van [slachtoffer] naar Lelystad brengen. Gedurende anderhalf uur heeft het slachtoffer in deze buitengewoon angstige situatie moeten verkeren. Hij kon geen kant op en heeft gevreesd voor zijn leven. Uit de toelichting bij de vordering benadeelde partij volgt dat het slachtoffer zich nog altijd onveilig voelt in zijn eigen woning, terwijl dit juist de plek is waar iemand zich het meest veilig dient te voelen. Daarnaast kampt het slachtoffer met gevoelens van angst buitenshuis en slaap- en concentratieproblemen. De gewapende woningoverval heeft dermate veel impact gehad op het slachtoffer dat hij het leven niet meer zag zitten.
Verdachte heeft met zijn handelen zich kennelijk niet bekommerd om hetgeen hij het slachtoffer aandeed, maar uitsluitend gehandeld voor eigen financiële gewin.
Persoon van verdachte
Bij haar beslissing heeft de rechtbank ook rekening gehouden met:
- een
uittreksel justitiële documentatiebetreffende verdachte van 23 oktober 2024. Hieruit volgt dat verdachte zich veelvuldig schuldig heeft gemaakt aan soortgelijke strafbare feiten;
- een
reclasseringsadviesvan Reclassering Nederland van 27 februari 2025, uitgebracht door N. Verweij (reclasseringswerker) en K. de Gier (unitmanager).
Uit het reclasseringsadvies volgt dat verdachte vanaf twaalfjarige leeftijd regelmatig in beeld is bij politie en justitie. Er is sprake van een delictpatroon aangaande vermogensdelicten (met geweld) gepleegd onder invloed van middelen. Er is sprake van fors middelengebruik en het recidiverisico wordt als hoog ingeschat. Er heerst op verschillende leefgebieden instabiliteit. Er is onder andere sprake van fors middelengebruik, een pro-crimineel sociaal netwerk en financiële problemen.
Beschermende factoren worden op dit moment niet gezien. Het hoge risico op recidive, alsmede de instabiliteit op verschillende leefgebieden en afwezigheid van beschermde factoren, maakt dat interventies vanuit forensisch kader door de reclassering nodig worden geacht. De reclassering adviseert gelet op het voorgaande een (deels) voorwaardelijke straf aan verdachte op te leggen en daaraan een aantal bijzondere voorwaarden te verbinden.
Op te leggen straf
Gelet op de aard en ernst van de feiten, zoals hiervoor uiteengezet, kan niet worden volstaan met een straf die geen jarenlange vrijheidsbeneming met zich brengt. De oriëntatiepunten voor straftoemeting van het LOVS gaan voor een overval op een woning uit van 3 jaar (licht geweld/bedreiging) tot 5 jaar (ander geweld). Voor een wederrechtelijke vrijheidsberoving bestaan geen oriëntatiepunten.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen. Verdachte heeft op facebook een bericht geplaatst dat hij werk zocht. Daarop heeft hij via Snapchat een opdracht aangenomen om zo snel geld te kunnen verdienen. Het was hem duidelijk dat dit geen legaal werk was. Hij heeft de medeverdachte gerekruteerd en meegenomen naar de woning en samen hebben zij het slachtoffer overvallen. Voorafgaand aan de woningoverval is aan verdachte een vuurwapen overhandigd en hij heeft dit vuurwapen ook gebruikt om het slachtoffer mee te bedreigen. Toen bleek dat de verdachten niet op het juiste adres waren, heeft verdachte de overval doorgezet en het slachtoffer gedwongen om mee de woning uit te gaan om geld te gaan pinnen. Uiteindelijk heeft verdachte op volstrekt onverantwoorde wijze het vuurwapen in de bosjes in de buurt van een school weggegooid, met als gevolg dat jonge kinderen dit wapen hebben gevonden en hebben laten afgaan. Het is een kwestie van geluk geweest dat hierbij geen doden of gewonden zijn gevallen.
Verdachte heeft opnieuw een grens overschreden en de samenleving zal tegen hem moeten worden beschermd. Verdachte heeft reeds meerdere kansen gehad om zijn leven anders vorm te geven, maar heeft er wederom voor gekozen om een onschuldig persoon slachtoffer te maken voor eigen financieel gewin.
De rechtbank overweegt dat uit het reclasseringsrapport en hetgeen ter terechtzitting naar voren is gekomen blijkt dat verdachte hulp nodig heeft. Gelet op de ernst van de feiten is de rechtbank echter van oordeel dat een gevangenisstraf korter dan vier jaren niet passend is. Het is om die reden dan ook niet mogelijk een deels voorwaardelijke straf aan verdachte op te leggen. De rechtbank zal er bij de strafoplegging rekening mee houden dat sprake is van meerdaadse samenloop ten aanzien van feit 1 en 2.
De rechtbank houdt bij het opleggen van de straf er ook rekening mee dat verdachte na het plegen van het bewezenverklaarde op 7 mei 2024 is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 2 maanden. De rechtbank heeft de voorschriften toegepast die gelden voor de situatie waarin verdachte een straf zou zijn opgelegd voor alle feiten tegelijk.
Alles overwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 54 maanden passend en geboden is.
De straf pakt iets lager uit dan door de officier van justitie is geëist, in verband met de verhouding tussen de straf van verdachte en die van de medeverdachte.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

9.BENADEELDE PARTIJ

[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van
€ 7.481,12. Dit bedrag bestaat uit € 1.481,12 materiële schade en € 6.000,- immateriële schade, ten gevolge van het aan verdachte onder 1 en 2 ten laste gelegde feit.
9.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie is van mening dat met uitzondering van het gevorderde bedrag voor de gestolen handschoenen (waarvan de waarde onduidelijk is) het gevorderde bedrag voor de geleden materiële schade kan worden toegewezen tot een bedrag van € 1.451,12. Verder is de officier van justitie van mening dat toewijzing van een bedrag van € 5.000,- passend is ten aanzien van de immateriële schade. De officier van justitie verzoekt daarbij de verdachte hoofdelijk te veroordelen tot betaling van een bedrag van in totaal € 6.451,12 met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en toepassing van de wettelijke rente.
9.2
Het standpunt van de verdediging
Materiële schade
De raadsvrouw heeft verzocht om de benadeelde partij ten aanzien van het gevorderde bedrag van € 30,- die uit de portemonnee zou zijn gehaald, niet-ontvankelijk te verklaren in zijn vordering. De benadeelde partij heeft hier geen melding van gemaakt in de aangifte en de aanvullende verklaringen en daarnaast ontbreekt een onderbouwing.
Ten aanzien van de schadepost die ziet op de gevorderde weggenomen handschoenen is de raadsvrouw van mening dat de benadeelde partij eveneens niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn vordering, aangezien het om oude handschoenen gaat en niet duidelijk is hoeveel deze nog waard zouden zijn.
De raadsvrouw heeft geen opmerkingen ten aanzien van het bedrag van 1000 euro dat is gepind, de weggenomen flessen drank, de ketting, de sloten en de medicatie.
Immateriële schade
De raadsvrouw verzoekt ten aanzien van de gevorderde immateriële schade het
bedrag te matigen gelet op de eendaadse samenloop.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
Vaststaat dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor onder 1 en 2 bewezen verklaarde feit rechtstreeks schade heeft geleden. De rechtbank waardeert deze schade op in totaal € 6.436,12, bestaande uit € 1.436,12 materiële schade en € 5.000,- immateriële schade en zal de vordering tot dat bedrag toewijzen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 4 januari 2024 tot de dag van volledige betaling.
De benadeelde partij heeft meer gevorderd dan de rechtbank zal toewijzen. De benadeelde partij heeft in zijn vordering opgenomen dat een contant geldbedrag van € 30,- tijdens de overval uit zijn portemonnee is gestolen. Dit bedrag heeft de benadeelde partij in eerste instantie niet genoemd in zijn aangifte en de aanvulling daarop. De behandeling van de vordering levert voor dat deel een onevenredige belasting van het strafgeding op. De rechtbank zal daarom de benadeelde partij in dat deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren en bepalen dat de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
De rechtbank zal het gevorderde bedrag van € 30,- voor de gestolen handschoenen toewijzen tot een bedrag van € 15,- , aangezien het niet om nieuwe handschoenen ging. De rechtbank zal de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] voor wat betreft het meer gevorderde ten aanzien van de handschoenen afwijzen.
Verdachte heeft de benadeelde partij immateriële schade toegebracht. Op grond van artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade, aangezien genoegzaam is gebleken van een aantasting in de persoon, onder meer door een brief van een psycholoog. De gevolgen die dit voor de benadeelde partij hebben gehad zijn in de vordering, de bijlagen en het politiedossier toegelicht. Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, oordeelt de rechtbank een immateriële vergoeding van € 5.000,- toewijsbaar en wijst het meer gevorderde af.
Verdachte is voor de schade, voor zover toegewezen, naar burgerlijk recht met zijn mededader hoofdelijk aansprakelijk. Dit betekent dat verdachte tegenover de benadeelde partij voor dat hele bedrag aansprakelijk is.
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van [slachtoffer] aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 6.436,12, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 4 januari 2024 tot de dag van volledige betaling. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 67 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.

10.VORDERING TENUITVOERLEGGING

Ter terechtzitting is gebleken dat de vordering tenuitvoerlegging met parketnummer 16.063601.22 al onherroepelijk is toegewezen door de politierechter op 13 januari 2025 in verband met het niet naleven van de bijzondere voorwaarden. De rechtbank zal de officier van justitie dan ook niet-ontvankelijk verklaren in zijn vordering.

11.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen
  • 36f, 57, 63, 312 en 282 van het Wetboek van Strafrecht en
  • 26, 55 van de Wet wapens en munitie;
zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

12.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het onder 1, 2, 3 en 4 meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het onder 1, 2, 3 en 4 bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvan
54 maanden;
- bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
Benadeelde partij – feiten 1 en 2
- wijst de vordering van [slachtoffer] toe tot een bedrag van € 6.436,12, bestaande uit
€ 1.436,12 materiële schade en € 5.000,- immateriële schade;
  • veroordeelt verdachte hoofdelijk tot betaling aan [slachtoffer] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 4 januari 2024 tot de dag van de algehele voldoening, met dien verstande dat indien en voor zover reeds door een ander (gedeeltelijk) is betaald, verdachte (in zoverre) van deze verplichting zal zijn bevrijd;
  • verklaart [slachtoffer] voor wat betreft de meer gevorderde vergoeding van materiële schade met betrekking tot het gestolen contante geld niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering voor dat deel kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
  • wijst de vordering van [slachtoffer] voor wat betreft het meer gevorderde af;
  • veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
  • legt verdachte de hoofdelijke verplichting op ten behoeve van [slachtoffer] aan de Staat
€ 6.436,12 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 4 januari 2024 tot de dag van de volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 67 dagen gijzeling;
- bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij en/of zijn mededader op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed;
Vordering tenuitvoerlegging met parketnummer 16.063601.22
- verklaart de officier van justitie niet-ontvankelijk.
Dit vonnis is gewezen door mr. V.A. Groeneveld, voorzitter, mrs. I.L. Gerrits en
S.C. Hagedoorn, rechters, in tegenwoordigheid van mr. O.S. Salet, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 19 maart 2025.
De jongste rechter en de griffier zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
16.055409.24
feit 1
hij op of omstreeks 4 januari 2024 te Almere en/of Lelystad, althans in Nederland
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
een pinpas, 3 flessen drank, een sporttas, een paar handschoenen, een ketting en/of
geld, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer] , in elk geval aan
een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n) heeft
weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl
deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of
bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal
voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan
zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken,
hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door
- de woning van die [slachtoffer] binnen te dringen,
- ( vervolgens) aan die [slachtoffer] een vuurwapen te tonen, een vuurwapen op die [slachtoffer]
te richten en/of een vuurwapen tegen het lichaam van die [slachtoffer] aan te houden,
- ( vervolgens) de woning van die [slachtoffer] te doorzoeken en/of overhoop te halen,
- ( vervolgens) die [slachtoffer] te dwingen in zijn auto naar een pinautomaat te rijden,
- ( vervolgens) die [slachtoffer] een geldbedrag te laten pinnen, en/of
- ( vervolgens) dat voornoemde geldbedrag en/of de pinpas van die [slachtoffer] te pakken;
( art 310 Wetboek van Strafrecht, art 312 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 312 lid 2
ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht )
feit 2
hij op of omstreeks 4 januari 2024 te Almere en/of Lelystad, althans in Nederland
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
opzettelijk [slachtoffer] wederrechtelijk van de vrijheid heeft/hebben beroofd en/of
beroofd gehouden, door
- de woning van die [slachtoffer] binnen te dringen,
- ( vervolgens) aan die [slachtoffer] een vuurwapen te tonen, een vuurwapen op die [slachtoffer]
te richten en/of een vuurwapen tegen het lichaam van die [slachtoffer] aan te houden,
en/of
- ( vervolgens) die [slachtoffer] te dwingen in zijn auto naar een pinautomaat en/of naar
Lelystad te rijden.
( art 282 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht)
Parketnummer 16.300751.24
feit 1
hij op één of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode 4 januari 2024 tot en
met 21 april 2024 te Almere en/of Lelystad, althans in Nederland
een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te
weten gaspistool, van het merk Walther, type P22, kaliber 9mm zijnde een
vuurwapen in de vorm van een geweer, revolver en/of pistool voorhanden heeft
gehad;
( art 26 lid 1 Wet wapens en munitie )
feit 2
hij op één of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 4 januari 2024 tot
en met 21 april 2024 te Almere en/of Lelystad, althans in Nederland munitie van
categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten 2 scherpe patronen van het
kaliber 6.35mm voorhanden heeft gehad.
( art 26 lid 1 Wet wapens en munitie )

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 22 mei 2024, genummerd PL0900-2024004385, opgemaakt door politie Eenheid Midden-Nederland, doorgenummerd 1 tot en met 595. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Een proces-verbaal van de terechtzitting op 5 maart 2025.
3.Pagina 42 t/m 46.
4.Een proces-verbaal van de terechtzitting van 5 maart 2025.
5.Pagina 228
6.Pagina 42.
7.Pagina 43.
8.Pagina 44.
9.Pagina 45.
10.Een proces-verbaal van de terechtzitting van 5 maart 2025.
11.Hoge Raad 15 mei 1990, NJ 1999/668.