ECLI:NL:RBMNE:2025:1165

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
19 maart 2025
Publicatiedatum
19 maart 2025
Zaaknummer
16.205520.24 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor gewapende woningoverval en wederrechtelijke vrijheidsberoving

Op 19 maart 2025 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die samen met een medeverdachte een gewapende woningoverval heeft gepleegd. De overval vond plaats op 4 januari 2024 in Almere en Lelystad, waarbij de bewoner met geweld en onder bedreiging van een vuurwapen werd gedwongen om geld te pinnen. De verdachte en zijn medeverdachte hebben de bewoner anderhalf uur in zijn woning en auto van zijn vrijheid beroofd. Enkele maanden later heeft de verdachte geprobeerd een gewapende overval op een winkel te plegen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 6 jaar, met aftrek van de tijd die hij in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Bij de strafoplegging is rekening gehouden met de meerdaadse samenloop van de gewapende woningoverval en de wederrechtelijke vrijheidsberoving. Daarnaast heeft de rechtbank de vordering van de benadeelde partij, die schade heeft geleden door de overval, toegewezen tot een bedrag van € 6.436,12, bestaande uit materiële en immateriële schade.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Lelystad
Parketnummer: 16.205520.24 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 19 maart 2025
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [2001] te [geboorteplaats] ,
thans gedetineerd in de [verblijfplaats] .

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 5 maart 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. A.L. Rinsma en van hetgeen verdachte en zijn raadsvrouw, mr. R.H. Lagerweij, advocaat te Almere, alsmede de benadeelde partij [slachtoffer 1] naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt erop neer dat verdachte:
feit 1
op 4 januari 2024 in Almere en/of Lelystad samen met anderen goederen en geld van
[slachtoffer 1] heeft gestolen, waarbij [slachtoffer 1] is bedreigd met een vuurwapen.
feit 2
op 4 januari 2024 in Almere en/of Lelystad samen met anderen [slachtoffer 1] van zijn vrijheid heeft beroofd.
feit 3
op 15 mei 2024 te Amsterdam samen anderen heeft geprobeerd om [slachtoffer 2] te dwingen tot afgifte van een geldbedrag door hem met een vuurwapen te bedreigen.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde wettig en overtuigend te bewijzen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
Verdachte heeft het onder 1 en 3 tenlastegelegde bekend. De raadsvrouw heeft hier verder geen opmerkingen over.
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit van het onder 2 tenlastegelegde, aangezien zij van mening is dat verdachte en de medeverdachte geen opzet hebben gehad op de wederrechtelijke vrijheidsberoving.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Bewijsmiddelen [1] - feit 1
Het feit is door verdachte begaan. Verdachte heeft het onder 1 ten laste gelegde feit bekend. De raadsvrouw heeft geen vrijspraak voor dit feit bepleit. De rechtbank volstaat onder deze omstandigheden met een opsomming van de volgende bewijsmiddelen:
- de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 5 maart 2025 [2] ;
- een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van aangifte van 5 januari 2024, genummerd PL0900-2024004385-2, opgemaakt door de politie Eenheid Midden-Nederland [3] .
Bewijsmiddelen [4] – feit 3
Het feit is door verdachte begaan. Verdachte heeft het onder 3 ten laste gelegde feit bekend. De raadsvrouw heeft geen vrijspraak voor dit feit bepleit. De rechtbank volstaat onder deze omstandigheden met een opsomming van de volgende bewijsmiddelen:
- de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 5 maart 2025 [5] ;
- een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van aangifte van 15 mei 2024, genummerd PL1300-2024114212-5, opgemaakt door de politie Eenheid Midden-Nederland. [6]
Bewijsmiddelen [7] - feit 2
1. [slachtoffer 1] heeft volgens een
proces-verbaal van aangifteonder meer de volgende verklaring afgelegd, zakelijk weergegeven:
Op 4 januari 2024 was ik thuis in [woonplaats] . Om 21.20 uur stond ik in mijn eigen voortuin te praten met mijn buurman. Ongeveer tien tot vijftien minuten later werd er aangebeld. Ik haalde de deur van het slot en opende deze. Op dat zelfde moment werd de deur naar binnen open geduwd. Ik zag dat er twee mannen binnen stonden. Ik zag een vuurwapen. [8] Ik moest onder bedreiging van het vuurwapen naar boven lopen. De man zonder het vuurwapen die behoorlijk opgefokt en agressief was doorzocht de slaapkamer. Ik moest vervolgens onder bedreiging van het vuurwapen terug naar beneden. [9]
Ik moest mijn pincode en bankpas afgeven. De man zonder het vuurwapen heeft de woning verlaten met mijn reservesleutel. Toen hij terug kwam moest ik mijn jas pakken en ik kreeg de autosleutels in mijn hand geduwd. Ik moest
onder bedreiging van het vuurwapen in de auto stappen. Ik moest achter het stuur stappen.
De man met het vuurwapen ging op de bijrijdersstoel zitten hij hield het vuurwapen in
zijn rechterhand. De opgefokte man ging links achterin zitten.
Ik moest naar de pinautomaat rijden. Om 22.25 uur werd er gepind bij Geldmaat Zuideinde.
Ik moest uitstappen. De man met het vuurwapen liep met mij mee. Ik pinde daarna 1000 euro. Ik moest terug achter het stuur gaan zitten. Ik moest ze naar Lelystad brengen. [10]
Ik moest uitstappen. Ik zag de mannen uitstappen. Ik moest links achter op de achterbank gaan zitten. Ik moest 5 minuten wachten. Ik zag dat het 22.55 uur was. [11]
2. Medeverdachte [medeverdachte] heeft volgens een
proces-verbaal van verhooronder meer de volgende verklaring afgelegd, zakelijk weergegeven:
Toen heb ik aangeklopt, toen de deur werd opengedaan heb ik de deur opengeduwd en vroeg ik waar het geld was. En toen gaf meneer aan dat hij geen geld had, en bleek dat het het verkeerde adres was. Dus daarna heb ik hem meegenomen om te laten pinnen, en heeft hij ons teruggebracht naar Lelystad. [12] Ik heb het vuurwapen gebruikt bij de overval. [13] Het slachtoffer heeft ons terug gebracht naar Lelystad. Dat was onder dwang. [14] Ik heb het vuurwapen niet direct in de bosjes gegooid nadat wij terug waren in Lelystad. [15]
3. De
verklaring van verdachteter terechtzitting, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Wij zijn samen naar de woning gegaan. Ik heb de deur open getrapt en ben naar binnen gegaan. Er heeft een kleine strubbeling plaatsgevonden met de man.
De man is met een vuurwapen bedreigd. Toen bleek dat er geen geld in huis was is de man samen met ons naar een pinautomaat gereden. Vervolgens heeft hij ons naar Lelystad gebracht. [16]
Bewijsoverweging
Verdachte heeft bekend dat hij met zijn medeverdachte op gewelddadige wijze de woning van het slachtoffer is binnengedrongen. De medeverdachte hield direct een vuurwapen op het slachtoffer gericht en beide verdachten hebben verbale dreigementen geuit. Het slachtoffer moest gaan zitten, waarna verdachten de woning hebben doorzocht. Toen er geen geld aanwezig bleek, moest het slachtoffer eerst met de medeverdachte in de woning wachten terwijl verdachte met de pinpas en huissleutel van het slachtoffer naar buiten ging om een geldautomaat te zoeken. Nadat verdachte onverrichter zake terug was gekomen, moest het slachtoffer verdachten met zijn auto naar een geldautomaat brengen. De medeverdachte zat naast het slachtoffer op de bijrijdersstoel met het vuurwapen in de hand en verdachte zat achterin. Nadat het slachtoffer had gepind en de medeverdachte het geld had gepakt, moest het slachtoffer de verdachten van [woonplaats] naar Lelystad brengen. Wederom zat de medeverdachte op de bijrijdersstoel naast het slachtoffer, met het vuurwapen in de hand.
De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat het handelen van verdachte en de medeverdachte in de gegeven omstandigheden wederrechtelijke vrijheidsberoving van het slachtoffer oplevert. Het slachtoffer heeft zich immers gedurende anderhalf uur bevonden op plekken waarvan hij zich niet op ieder gewenst ogenblik kon verwijderen. Dit alles gebeurde onder bedreiging met een getrokken vuurwapen. De rechtbank oordeelt dat, anders dan de verdediging heeft bepleit, uit de uiterlijke verschijningvorm volgt dat het opzet van verdachte mede gericht was op de wederrechtelijke vrijheidsberoving. Die opzet was er mogelijk nog niet op het moment dat verdachte de woning binnen ging, waar hij dacht een wietplantage en veel geld aan te treffen. Toen het verwachte geld niet aanwezig bleek, hebben verdachten hun plan gewijzigd. Het slachtoffer is vervolgens enige tijd in de woning vastgehouden, en daarna gedwongen een autorit te maken om geld te pinnen en verdachten naar Lelystad te brengen.
In dit verband is van belang dat vrijheidsberoving kan plaatsvinden door iemand op te sluiten of vast te binden, maar bijvoorbeeld ook wanneer verdachte opzettelijk de indruk wekt dat het slachtoffer onmiddellijk zal worden neergeschoten wanneer hij de plek verlaat. [17]
Daarbij was sprake van medeplegen, nu verdachten bij de uitvoering bewust en nauw hebben samengewerkt.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich samen met zijn medeverdachte schuldig heeft gemaakt aan wederrechtelijke vrijheidsberoving.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
feit 1
op 4 januari 2024 te Almere en Lelystad, tezamen en in vereniging met een ander, een pinpas, 3 flessen drank, een sporttas, een paar handschoenen, een ketting en geld, die geheel aan [slachtoffer 1] , toebehoorden heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 1] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden, gemakkelijk te maken, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door
- de woning van die [slachtoffer 1] binnen te dringen,
- vervolgens aan die [slachtoffer 1] een vuurwapen te tonen, dit op die [slachtoffer 1] te richten,
- vervolgens de woning van die [slachtoffer 1] te doorzoeken en overhoop te halen,
- vervolgens die [slachtoffer 1] te dwingen in zijn auto naar een pinautomaat te rijden,
- vervolgens die [slachtoffer 1] een geldbedrag te laten pinnen, en
- vervolgens dat voornoemde geldbedrag en de pinpas van die [slachtoffer 1] te pakken.
feit 2
op 4 januari 2024 te Almere en Lelystad, tezamen en in vereniging met een ander,
opzettelijk [slachtoffer 1] wederrechtelijk van de vrijheid hebben beroofd en beroofd
gehouden, door
- de woning van die [slachtoffer 1] binnen te dringen,
- vervolgens aan die [slachtoffer 1] een vuurwapen, te tonen, dit op die [slachtoffer 1] te richten, en
- vervolgens die [slachtoffer 1] te dwingen in zijn auto naar een pinautomaat en naar Lelystad te
rijden.
feit 3
op 15 mei 2024 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander, ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededader voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich en een ander wederrechtelijk te bevoordelen door met geweld en bedreiging met geweld [slachtoffer 2] te dwingen tot de afgifte van een geldbedrag, geheel of ten dele aan die [slachtoffer 2] en/of [winkel] toebehoorde
- de winkel [winkel] is binnen gerend,
- vervolgens een klant, te weten [slachtoffer 3] , tegen het (boven)lichaam heeft geslagen,
- vervolgens zich heeft begeven naar de kassa/toonbank,
- vervolgens een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, op die [slachtoffer 2] heeft gericht, en
- vervolgens die [slachtoffer 2] dreigend de woorden heeft toegevoegd “niet bewegen, geld geld geld”, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen onder 1, 2 en 3 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet de volgende strafbare feiten op:
feit 1
Diefstal, voorafgegaan, vergezeld en gevolgd van geweld of bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken.
feit 2
Opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven.
feit 3
Poging tot afpersing.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte te veroordelen tot een gevangenisstraf van 6 jaren, met aftrek van het voorarrest.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht bij de oplegging van een straf rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Verdachte heeft spijt betuigd en inzicht getoond in zijn handelen. De verdediging verzoekt om aan verdachte een deels voorwaardelijke straf op te leggen. Verdachte heeft zich bereid verklaard mee te werken aan door de reclassering geadviseerde voorwaarden. Verdachte is zich ervan bewust dat hij hulp nodig heeft bij onder andere zijn verslavingsproblematiek en het op orde krijgen van zijn leven. Ten aanzien van feit 1 en 2 is sprake van eendaadse samenloop.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van het feit
Verdachte heeft zich samen met zijn medeverdachte op 4 januari 2024 schuldig gemaakt aan een gewapende woningoverval en vrijheidsberoving. Verdachte wilde met zijn medeverdachte snel en makkelijk geld verdienen, maar toen het de verkeerde woning bleek te zijn, is de bewoner als totaal onschuldig slachtoffer gedwongen geld te pinnen en af te staan. Gedurende anderhalf uur heeft het slachtoffer in deze buitengewoon angstige situatie moeten verkeren. Hij kon geen kant op en heeft gevreesd voor zijn leven. Uit de toelichting bij de vordering benadeelde partij volgt dat het slachtoffer zich nog altijd onveilig voelt in zijn woning, terwijl dit juist de plek is waar iemand zich het meest veilig moet kunnen voelen. Daarnaast kampt het slachtoffer met gevoelens van angst buitenshuis, en slaap- en concentratieproblemen. De gewapende woningoverval heeft dermate veel impact gehad op het slachtoffer dat hij het leven niet meer zag zitten.
Verdachte heeft verklaard dat hij meteen al spijt had van zijn actie, maar niettemin heeft hij enkele maanden nadien opnieuw een overval gepleegd, ditmaal op een winkel, weer met een vuurwapen. Door optreden van de eigenaar is het bij een poging gebleven, maar uit de aangifte volgt dat de eigenaar voor zijn leven heeft gevreesd.
Verdachte heeft zich bij beide overvallen kennelijk niet bekommerd om het leed van de slachtoffers, maar uitsluitend gehandeld voor eigen financieel gewin.
Persoon van verdachte
Bij haar beslissing heeft de rechtbank ook rekening gehouden met:
- een
uittreksel justitiële documentatiebetreffende verdachte van 16 januari 2025. Hieruit volgt dat verdachte zich eerder schuldig heeft gemaakt aan vermogensdelicten;
- een
reclasseringsadviesvan Reclassering Nederland van 20 februari 2025, uitgebracht door S.A. Kalpoe (reclasseringswerker) en M. Los (unitmanager).
De reclassering stelt een patroon vast van vermogensdelicten, veelal in vereniging gepleegd. Er zijn risicoverhogende factoren op vrijwel alle leefgebieden. Verdachte is dakloos, zonder vast inkomen of dagbesteding, en heeft een pro-crimineel sociaal netwerk en schulden. Beschermend lijkt te zijn dat hij voor zijn aanhouding een relatie kreeg.
Verdachte geeft aan door detentie en zijn nieuwe relatie een andere blik op het leven te hebben gekregen. Hij wil graag veranderen en meewerken aan voorwaarden. Nu het sociaal netwerk een sterke negatieve invloed heeft is het belangrijk dat er een voorwaardelijk strafdeel wordt opgelegd, zodat verdachte gemotiveerd blijft om zich aan voorwaarden te houden. Interventies gericht op wonen, dagbesteding, financiën, middelengebruik en het psychosociaal functioneren moeten het recidiverisico terugbrengen.
Op te leggen straf
Gelet op de aard en ernst van de feiten, zoals hiervoor uiteengezet, kan niet worden volstaan met een straf die geen lange vrijheidsbeneming met zich brengt. De oriëntatiepunten voor straftoemeting van de rechtbank gaan voor een overval op een woning uit van 3 tot 5 jaar en voor een overval op een winkel van 2 tot 3 jaar, afhankelijk van de mate van dreiging en geweld. Voor een wederrechtelijke vrijheidsberoving bestaan geen oriëntatiepunten.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen. Verdachte heeft tot tweemaal toe via Snapchat een opdracht aangenomen om snel geld te kunnen verdienen. Hij is samen met een ander naar een woning en een winkel gegaan om een gewapende overval te plegen. In beide gevallen werd gebruik gemaakt van een vuurwapen om de slachtoffers te bedreigen.
Na de woningoverval is verdachte niet tot inkeer gekomen, maar heeft hij opnieuw een opdracht gezocht voor een vergelijkbaar delict. Bij herhaling maakt hij de keuze om onschuldige personen slachtoffer te maken van zijn eigen financiële gewin. De rechtbank neemt hem dit kwalijk en oordeelt dat de samenleving tegen verdachte moet worden beschermd.
De rechtbank overweegt dat uit het reclasseringsrapport en hetgeen ter terechtzitting naar voren is gekomen volgt dat verdachte hulp nodig heeft, vooral bij zijn verslaving. Gelet op de ernstig van de feiten is de rechtbank echter van oordeel dat een gevangenisstraf korter dan vier jaren niet passend is. Het is om die reden niet mogelijk een deels voorwaardelijke straf aan verdachte op te leggen. Verdachte zal de kans moeten aangrijpen aan zichzelf te werken in (het laatste deel van) het detentietraject en erna. De rechtbank zal bij de strafoplegging er rekening mee houden dat sprake is van meerdaadse samenloop ten aanzien van feit 1 en 2.
Alles overwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 6 jaar passend en geboden is, met aftrek van de tijd die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

9.BENADEELDE PARTIJ

[slachtoffer 1] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van
€ 7.481,12. Dit bedrag bestaat uit € 1481,12 materiële schade en € 6.000,- immateriële schade, ten gevolge van het aan verdachte onder 1 en 2 ten laste gelegde feit.
9.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie is van mening dat met uitzondering van het gevorderde bedrag voor de gestolen handschoenen (waarvan de waarde onduidelijk is) het gevorderde bedrag voor de geleden materiële schade kan worden toegewezen tot een bedrag van € 1.451,12. Verder is de officier van justitie van mening dat toewijzing van een bedrag van € 5.000,- passend is ten aanzien van de immateriële schade. De officier van justitie verzoekt daarbij de verdachte hoofdelijk te veroordelen tot betaling van een bedrag van in totaal € 6.451,12 met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en toepassing van de wettelijke rente.
9.2
Het standpunt van de verdediging
Materiële schade
De raadsvrouw heeft verzocht om de benadeelde partij ten aanzien van het gevorderde bedrag van € 30,- die uit de portemonnee zou zijn gehaald, niet-ontvankelijk te verklaren. De benadeelde partij heeft hier geen melding van gemaakt in de aangifte en de aanvullende verklaringen en daarnaast ontbreekt een onderbouwing.
Ten aanzien van de schadepost die ziet op de gevorderde weggenomen handschoenen is de raadsvrouw van mening dat dit bedrag naar beneden dient te worden bijgesteld, aangezien het om oude handschoenen gaat.
De raadsvrouw heeft geen opmerkingen ten aanzien van het bedrag van 1000 euro dat is gepind, de weggenomen flessen drank, de ketting, de sloten en de medicatie.
Immateriële schade
De raadsvrouw verzoekt ten aanzien van de gevorderde immateriële schade het bedrag te matigen gelet op de eendaadse samenloop.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
Vaststaat dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor onder 1 en 2 bewezen verklaarde feit rechtstreeks schade heeft geleden. De rechtbank waardeert deze schade op in totaal € 6.436,12, bestaande uit € 1.436,12 materiële schade en € 5.000,- immateriële schade en zal de vordering tot dat bedrag toewijzen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 4 januari 2024 tot de dag van volledige betaling.
De benadeelde partij heeft meer gevorderd dan de rechtbank zal toewijzen. De benadeelde partij heeft in zijn vordering opgenomen dat een contant geldbedrag van € 30,- tijdens de overval uit zijn portemonnee is gestolen. Dit bedrag heeft de benadeelde partij in eerste instantie niet genoemd in zijn aangifte en de aanvulling daarop. De behandeling van de vordering levert voor dat deel een onevenredige belasting van het strafgeding op. De rechtbank zal daarom de benadeelde partij in dat deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren en bepalen dat de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
De rechtbank zal het gevorderde bedrag van € 30,- voor de gestolen handschoenen toewijzen tot een bedrag van € 15,- , aangezien het niet om nieuwe handschoenen ging. De rechtbank zal de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] voor wat betreft het meer gevorderde ten aanzien van de handschoenen afwijzen.
Verdachte heeft de benadeelde partij immateriële schade toegebracht. Op grond van artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade, aangezien genoegzaam is gebleken van een aantasting in de persoon, onder meer door een brief van een psycholoog. De gevolgen die dit voor de benadeelde partij hebben gehad zijn in de vordering, de bijlagen en het politiedossier toegelicht. Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, oordeelt de rechtbank een immateriële vergoeding van € 5.000,- toewijsbaar en wijst het meer gevorderde af.
Verdachte is voor de schade, voor zover toegewezen, naar burgerlijk recht met zijn mededader hoofdelijk aansprakelijk. Dit betekent dat verdachte tegenover de benadeelde partij voor dat hele bedrag aansprakelijk is.
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van [slachtoffer 1] aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 6.436,12, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 4 januari 2024 tot de dag van volledige betaling. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 67 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.

10.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 36f, 57, 282, 312 en 317 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

11.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het onder 1, 2 en 3 meer of anders tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het onder 1, 2 en 3 bewezenverklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvan
6 jaar;
- bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
Benadeelde partij – feiten 1 en 2
- wijst de vordering van [slachtoffer 1] toe tot een bedrag van € 6.436,12, bestaande uit
€ 1.436,12 materiële schade en € 5.000,- immateriële schade;
  • veroordeelt verdachte hoofdelijk tot betaling aan [slachtoffer 1] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 4 januari 2024 tot de dag van de algehele voldoening, met dien verstande dat indien en voor zover reeds door een ander (gedeeltelijk) is betaald, verdachte (in zoverre) van deze verplichting zal zijn bevrijd;
  • verklaart [slachtoffer 1] voor wat betreft de meer gevorderde vergoeding van materiële schade ten aanzien van het gestolen contante geld niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering voor dat deel kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
  • wijst de vordering van [slachtoffer 1] voor wat betreft het meer gevorderde af;
  • veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
  • legt verdachte de hoofdelijke verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 1] aan de Staat
€ 6.436,12 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 4 januari 2024 tot de dag van de volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 67 dagen gijzeling;
- bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij en/of zijn mededader op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed.
Dit vonnis is gewezen door mr. V.A. Groeneveld, voorzitter, mrs. I.L. Gerrits en
S.C. Hagedoorn, rechters, in tegenwoordigheid van mr. O.S. Salet, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 19 maart 2025.
De jongste rechter en de griffier zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
feit 1
hij op of omstreeks 4 januari 2024 te Almere en/of Lelystad, althans in Nederland tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een pinpas, 3 flessen drank, een sporttas, een paar handschoenen, een ketting en/of geld, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer 1] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of
gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 1] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door
- de woning van die [slachtoffer 1] binnen te dringen,
- ( vervolgens) aan die [slachtoffer 1] een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp te tonen, dit op die [slachtoffer 1] te richten en/of dit tegen het lichaam van die [slachtoffer 1] aan te houden,
- ( vervolgens) de woning van die [slachtoffer 1] te doorzoeken en/of overhoop te halen,
- ( vervolgens) die [slachtoffer 1] te dwingen in zijn auto naar een pinautomaat te rijden,
- ( vervolgens) die [slachtoffer 1] een geldbedrag te laten pinnen, en/of
- ( vervolgens) dat voornoemde geldbedrag en/of de pinpas van die [slachtoffer 1] te pakken;
(Artikel art 310 Wetboek van Strafrecht, art 312 lid 2 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht, art 312 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
feit 2
hij op of omstreeks 4 januari 2024 te Almere en/of Lelystad, althans in Nederland tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
opzettelijk [slachtoffer 1] wederrechtelijk van de vrijheid heeft/hebben beroofd en/of beroofd
gehouden, door
- de woning van die [slachtoffer 1] binnen te dringen,
- ( vervolgens) aan die [slachtoffer 1] een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp te tonen, dit op die [slachtoffer 1] te richten en/of dit tegen het lichaam van die [slachtoffer 1] aan te houden, en/of
- ( vervolgens) die [slachtoffer 1] te dwingen in zijn auto naar een pinautomaat en/of naar Lelystad te
rijden;
(Artikel art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht, art 282 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
feit 3
hij op of omstreeks 15 mei 2024 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer 2] te dwingen tot de afgifte van een geldbedrag, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan die [slachtoffer 2] en/of [winkel] en/of een derde toebehoorde(n)
- de winkel [winkel] is binnen gerend,
- ( vervolgens) een klant, te weten [slachtoffer 3] , tegen de nek, althans het (boven)lichaam heeft
geslagen,
- ( vervolgens) zich heeft begeven naar de kassa/toonbank,
- ( vervolgens) een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, op die [slachtoffer 2] heeft gericht, en/of
- ( vervolgens) die [slachtoffer 2] dreigend de woorden heeft toegevoegd “niet bewegen, geld geld geld”, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(Artikel art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 312 lid 2 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht, art 317 lid 1 Wetboek van Strafrecht)

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 22 mei 2024, genummerd PL0900-2024004385, opgemaakt door politie Eenheid Midden-Nederland, doorgenummerd 1 tot en met 595. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Een proces-verbaal van de terechtzitting op 5 maart 2025.
3.Pagina 42 t/m 46.
4.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 29 juli 2024, genummerd PL1300-2024114212, opgemaakt door politie Eenheid Midden-Nederland, doorgenummerd I t/m VIII en 1 tot en met 54. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
5.Een proces-verbaal van de terechtzitting op 5 maart 2025.
6.Pagina 9 en 10.
7.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 22 mei 2024, genummerd PL0900-2024004385, opgemaakt door politie Eenheid Midden-Nederland, doorgenummerd 1 tot en met 595. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
8.Pagina 42.
9.Pagina 43.
10.Pagina 44.
11.Pagina 45.
12.Pagina 282.
13.Pagina 284.
14.Pagina 285.
15.Pagina 286.
16.Een proces-verbaal van de terechtzitting van 5 maart 2025.
17.Hoge Raad 15 mei 1990, NJ 1999/668.