ECLI:NL:RBMNE:2025:1158
Rechtbank Midden-Nederland
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Bevoegdheid bestuursrechter bij verkeersboete en dwangbevel
In deze zaak heeft eiser, een inwoner van [woonplaats], beroep ingesteld tegen een verkeersboete en een dwangbevel dat hem was opgelegd door het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB) naar aanleiding van een verkeersovertreding. De verkeersboete was opgelegd op 9 april 2024 en het dwangbevel werd op 4 november 2024 uitgevaardigd. De rechtbank heeft in haar overwegingen vastgesteld dat zij niet bevoegd is om kennis te nemen van het beroep van eiser. Dit is gebaseerd op artikel 8:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en de Bevoegdheidsregeling bestuursrechtspraak, die bepalen dat tegen besluiten op grond van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv) geen beroep kan worden ingesteld bij de bestuursrechter.
De rechtbank heeft verder verduidelijkt dat de inning van een administratieve sanctie, zoals de verkeersboete, plaatsvindt door middel van een dwangbevel dat als een civiel vonnis geldt. Eiser kan hiertegen verzet aantekenen bij de kantonrechter. De bestuursrechter heeft geconcludeerd dat zij onbevoegd is om van het beroep kennis te nemen en heeft daarom afgezien van het heffen van griffierecht. De beslissing is openbaar uitgesproken op 15 januari 2025 door mr. I. Helmich, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van N.J.R. Kalaykhan, griffier.