ECLI:NL:RBMNE:2025:1148

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
18 maart 2025
Publicatiedatum
18 maart 2025
Zaaknummer
16/193148-23 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor ontuchtige handelingen met een minderjarige

Op 18 maart 2025 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 12 juni 2021 in Huizen ontuchtige handelingen heeft gepleegd met een minderjarige, geboren in 2008. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, die op het moment van de feiten achttien jaar oud was, seksuele handelingen heeft verricht met het slachtoffer, dat op dat moment twaalf jaar oud was. De zaak kwam voor de rechtbank na een onderzoek op de terechtzitting van 4 maart 2025, waar de officier van justitie, mr. A. Drogt, de vordering heeft ingediend en de verdediging werd vertegenwoordigd door mr. H.F.C. Hoogendoorn en mr. E. van Esser. De rechtbank heeft de tenlastelegging als bewezen verklaard, waarbij de verdachte heeft bekend. De rechtbank heeft geoordeeld dat er geen omstandigheden zijn die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De opgelegde straf bestaat uit een jeugddetentie van twee maanden, geheel voorwaardelijk, met een proeftijd van één jaar, en een taakstraf van 80 uur. Daarnaast is de verdachte veroordeeld tot betaling van schadevergoeding aan het slachtoffer, bestaande uit materiële en immateriële schade. De rechtbank heeft de vordering van het slachtoffer tot schadevergoeding gedeeltelijk toegewezen, waarbij de totale schadevergoeding is vastgesteld op € 2.965,06, te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank heeft ook de verplichting opgelegd tot betaling aan de Staat in geval van niet-betaling.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Lelystad
Parketnummer: 16/193148-23 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 18 maart 2025
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [2003] te [geboorteplaats] ,
wonende aan [adres] te [woonplaats] ,
hierna te noemen: [verdachte] .

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 4 maart 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. A. Drogt en van wat [verdachte] en zijn raadsman, mr. H.F.C. Hoogendoorn, advocaat te De Bilt, naar voren hebben gebracht. Ook heeft de rechtbank kennisgenomen van hetgeen mr. E. van Esser, advocaat te Amsterdam, en aangeefster [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ) naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt erop neer dat [verdachte] :
op 12 juni 2021 in Huizen met [slachtoffer] , die op dat moment de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd die mede hebben bestaan uit het seksueel binnendringen van haar lichaam.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van [verdachte] en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman refereert zich aan het oordeel van de rechtbank ten aanzien van de bewezenverklaring.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Bewijsmiddelen [1]
[verdachte] heeft het laste gelegde feit bekend. De raadsman heeft geen vrijspraak voor dit feit bepleit. De rechtbank volstaat onder deze omstandigheden met een opsomming van de volgende bewijsmiddelen:
  • de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 4 maart 2025;
  • een proces-verbaal van bevindingen informatief gesprek zeden van 14 juni 2021.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] :
op 12 juni 2021 in de gemeente Huizen, met [slachtoffer] , geboren op [2008] , die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , te weten
- het betasten van de vagina van die [slachtoffer] en
- het brengen van één of meer vingers van hem, verdachte, in de vagina van die [slachtoffer] en
- het brengen van zijn, verdachtes, penis in de mond van die [slachtoffer] en
- het zich laten aftrekken van verdachte door die [slachtoffer] en
- het brengen van zijn, verdachtes, penis in de vagina van die [slachtoffer] ;

6.STRAFBAARHEID VAN HET FEIT

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet het volgende strafbare feit op:
met iemand die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van [verdachte] uitsluit. [verdachte] is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd [verdachte] ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte volgens het jeugdstrafrecht te veroordelen tot:
- een jeugddetentie van vier maanden geheel voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren, en
- een taakstraf van 140 uren indien niet of niet naar behoren verricht te vervangen door 70 dagen hechtenis.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft het volgende aangevoerd. De verdediging heeft toepassing van het jeugdstrafrecht verzocht. Ten aanzien van de strafmaat verzoekt de raadsman de rechtbank om rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van [verdachte] : hij heeft een jong gezin en is de kostwinner. Daarnaast zou rekening moeten worden gehouden met de omstandigheden waaronder het feit is begaan, namelijk zonder dwang, tussen twee jongeren die op een gelijkwaardige manier met elkaar omgingen. Daarnaast heeft de raadsman de rechtbank gevraagd rekening te houden met het tijdverloop in deze zaak en zich op het standpunt gesteld dat bijzondere voorwaarden niet nodig zijn.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van [verdachte] , zoals ter terechtzitting is gebleken.
Aard en ernst van de feiten
[verdachte] heeft op een moment dat hij zelf al meerderjarig was, seks gehad met [slachtoffer] , die op dat moment nog geen 16 jaar oud was. Dat [verdachte] in de veronderstelling zou hebben verkeerd dat aangeefster seks met hem wilde hebben en niet is gebleken dat hij [slachtoffer] ergens toe heeft gedwongen, doet aan het strafbare karakter van zijn handelen niet af. De wet beschermt minderjarigen jonger dan 16 jaar namelijk tegen het ondergaan van seksuele handelingen omdat zij zich veilig moeten kunnen ontwikkelen op seksueel gebied. Minderjarigen bevinden zich in een kwetsbare ontwikkelingsfase en zijn vaak onvoldoende in staat om zelf hun seksuele grenzen te bewaken en/of zelfstandig de (emotionele) gevolgen van seksueel contact in te schatten.
[slachtoffer] heeft tijdens de zitting in haar slachtofferverklaring verteld hoe groot de gevolgen van deze gebeurtenis voor haar zijn. De rechtbank rekent het verdachte aan dat hij als meerderjarige hierin niet zijn verantwoordelijkheid heeft genomen.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft vastgesteld dat [verdachte] niet eerder voor soortelijke feiten met politie en justitie in aanraking is gekomen. De rechtbank heeft daarnaast het reclasseringsrapport van 4 april 2024 over [verdachte] gelezen. De conclusie die in het rapport wordt genomen is dat [verdachte] zijn leven redelijk op orde lijkt te hebben. Toch zijn er enkele risicofactoren, namelijk zijn verstandelijke vermogens en mogelijk problematisch middelengebruik. Het recidiverisico voor een zedendelict schat de reclassering in als laag. Desondanks ziet de reclassering redenen om bijzondere voorwaarden te adviseren bij een voorwaardelijk strafdeel. De reclassering adviseert daarnaast om ondanks de volwassen leeftijd van [verdachte] het jeugdstrafrecht toe te passen.
Sanctiestelsel
[verdachte] was ten tijde van het plegen van de strafbare feiten achttien jaar oud, zodat in beginsel het volwassenenstrafrecht van toepassing is. Op grond van artikel 77c van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr.) is het mogelijk om bij jongvolwassenen tussen de 18 en 23 jaar af te wijken van die hoofdregel en toepassing te geven aan het jeugdstrafrecht. De persoonlijkheid van een verdachte of de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan, moeten daarvoor dan aanleiding geven. Ten tijde van het begaan van het feit was [verdachte] net meerderjarig: hij was vijf dagen daarvoor achttien geworden. Daarnaast blijkt uit de reclasseringsrapportage dat [verdachte] verstandelijk functioneert op een laag begaafd tot beneden gemiddeld niveau. De rechtbank ziet hierin aanleiding om het jeugdstrafrecht toepassen.
Taakstrafverbod
De raadsman heeft bepleit dat het taakstrafverbod buiten toepassing kan worden gelaten omdat de inbreuk op de integriteit van het slachtoffer niet ernstig genoeg is geweest. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de omstandigheden in deze zaak (anders dan die in de door de raadsman aangehaalde jurisprudentie) echter van zodanige aard dat een inbreuk op de lichamelijk integriteit van het slachtoffer een gegeven is. [slachtoffer] was namelijk nog maar 13 jaar en zij werd door [verdachte] overgehaald om seks met hem te hebben, terwijl hij al achttien jaar was. Daarnaast is [verdachte] de stiefbroer van het slachtoffer. Gelet op het bepaalde in artikel 77ma Sr kan de rechtbank in deze zaak dan ook niet volstaan met het enkel opleggen van een taakstraf.
De op te leggen straf
[verdachte] heeft inmiddels veel spijt van wat hij heeft gedaan en heeft laten zien dat hij begrijpt dat hij strafrechtelijke normen heeft overtreden. De rechtbank legt daarom aan [verdachte] een jeugddetentie op van twee maanden, geheel voorwaardelijk, met een proeftijd van één jaar. De proeftijd is minder lang dan gebruikelijk bij het begaan van een zedenfeit. De rechtbank schat het recidiverisico laag in gelet op zijn erkenning, proceshouding en spijt. Verdachte is bovendien zelf ook nog jong en sinds het incident is er ruim drie jaar verstreken, waarin hij niet is veroordeeld voor strafbare feiten. De rechtbank ziet geen reden om de bijzondere voorwaarden op te leggen die zijn geadviseerd. Er is inmiddels een lange tijd verstreken en [verdachte] heeft ter zitting goed uitgelegd waarom hij deze voorwaarden niet nodig vindt. Er is inmiddels veel veranderd in zijn persoonlijke situatie. Hij heeft een vaste baan, een partner en twee dochters. De rechtbank vindt daarom het opleggen van bijzondere voorwaarden in deze zaak niet (langer) nodig.
Naast de voorwaardelijke jeugddetentie legt de rechtbank aan verdachte een taakstraf op voor de duur van 80 uur, subsidiair 40 dagen jeugddetentie. [verdachte] heeft met zijn handelen een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het [slachtoffer] en het is belangrijk dat hier een straf op volgt.

9.BENADEELDE PARTIJ

Het slachtoffer heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 6.440,31 aan materiële schade en een bedrag van €10.000,- ter vergoeding van immateriële schade, ten gevolge van het aan verdachte ten laste gelegde feit.
9.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de vordering wat betreft het materiële deel helemaal kan worden toegewezen en het immateriële deel tot € 5.000,- te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering voor zover deze ziet op de opgenomen vakantie-uren moet worden afgewezen omdat niet kan worden vastgesteld dat deze uren daadwerkelijk zijn opgenomen. De vordering voor zover deze ziet op reiskosten moet ook worden afgewezen omdat ook deze kosten niet controleerbaar zijn. Ten aanzien van het verzoek tot vergoeding van immateriële schadevergoeding komt de raadsman tot de conclusie dat de vordering vanwege vergelijkbare jurisprudentie moet worden gematigd.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
Materiële schade
De advocaat namens de benadeelde partij heeft aangevoerd dat de moeder van het slachtoffer kosten heeft gemaakt die voor vergoeding in aanmerking komen, ook wel: verplaatste schade. Dit zijn kosten die door een naaste van een slachtoffer worden gemaakt als gevolg van het letsel van het slachtoffer. Op grond van artikel 6:107 lid 1 onder a Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) moeten dit kosten zijn die het slachtoffer anders zelf van een dader zou kunnen vorderen.
Vakantie-uren
Ten aanzien van de opgenomen vakantie-uren stelt de rechtbank vast dat deze kosten niet voor vergoeding in aanmerking komen. De rechtbank verwijst hiervoor naar het zogenoemde Johanna Kruidhof arrest (ECLI:NL:HR:1999:ZC2912). Volgens het Johanna Kruidhof-arrest komen de kosten die zijn gemaakt door de noodzakelijke verpleging en verzorging door professionals in te huren voor rekening van een aansprakelijke. Ouders kunnen de verpleging en verzorging ook zelf op zich nemen in plaats van deze taken over te laten aan hulpverleners. Deze kosten komen dan in aanmerking voor vergoeding door de aansprakelijke. Als uitbesteding van de verzorging niet mogelijk is, door de persoonlijke aard van de hulp of de verpleging, dan bestaat er geen recht op vergoeding. De moeder van [slachtoffer] heeft haar begeleid naar afspraken bij de politie, het openbaar ministerie, het centrum seksueel geweld etc. Deze begeleiding is geen zorg die kon worden uitbesteed aan hulpverleners. Dit heeft de moeder gedaan als ouder en is persoonlijk van aard. Dat de moeder hiervoor vakantie-uren heeft moeten opnamen is begrijpelijk, maar deze uren komen, gelet op het voorgaande, niet voor vergoeding in aanmerking en zullen daarom worden afgewezen.
Reiskosten
Op grond van artikel 6:96 BW komen voor vergoeding in aanmerking (onder andere) de redelijke kosten ter vastlegging van schade en aansprakelijkheid. De reiskosten die zijn gemaakt naar het politiebureau, het Openbaar Ministerie, het Centrum Seksueel Geweld, de onderzoeken in het ziekenhuis en de advocaat zijn geen kosten die zijn gemaakt ter vastlegging van schade dan wel aansprakelijkheid, zij zijn immers gemaakt in het kader van de strafrechtelijke opsporing. Deze kosten komen daarom niet voor vergoeding in aanmerking en zullen worden afgewezen.
De rechtbank leest het verzoek van de benadeelde partij zo, dat de gemaakte reiskosten ten behoeve van het bijwonen van de zitting worden gevorderd als proceskosten en zal dit hieronder behandelen.. Deze kosten komen voor toewijzing in aanmerking. Uit de tabel blijkt dat het 134 kilometer betreft. Ook acht de rechtbank de reiskosten die zijn gemaakt ten behoeve van de therapie toewijsbaar op grond van artikel 6:107 lid 1 onder a BW, deze kosten zijn immers gemaakt ten behoeve van herstel. Uit de tabel blijkt dat het slachtoffer in de periode juli tot en met december 2021 28 keer naar therapie is gegaan bij een behandelaar in Monnickendam. De totale afstand daarvan bedraagt 128.8 kilometer. In de periode 2022 tot en met 2024 is het slachtoffer naar therapie gegaan in Zaandam. Het totaal aantal kilometers van deze bezoeken betreft 1760. Dit brengt het totale toewijsbare bedrag op: € 465,06 ((1760+128.8+134)x € 0.23).
Immateriële schade
Op grond van artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek (BW) komt een benadeelde partij onder meer een vergoeding toe voor immateriële schade als sprake is van lichamelijk letsel en/of wanneer het slachtoffer op andere wijze in de persoon is aangetast.
Vaststaat dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor bewezen verklaarde feit rechtstreeks immateriële schade heeft geleden. De benadeelde partij is slachtoffer van ontuchtige handelingen met voor haar ernstige gevolgen. Gelet op de aard en de ernst van de normschending liggen de nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand dat de rechtbank een aantasting in de persoon aanneemt. Deze gevolgen blijken ook uit de slachtofferverklaring. Verder is bij het verzoek tot schadevergoeding onderbouwd waar de psychische gevolgen voor het slachtoffer uit (hebben) bestaan. Daaruit blijkt onder meer dat zij behandelingen bij een psycholoog heeft ondergaan. De rechtbank ziet, mede gelet op schadevergoedingen die doorgaans voor soortgelijke feiten worden toegewezen wel aanleiding om minder toe te wijzen dan gevorderd. De rechtbank heeft aansluiting gezocht bij categorie 2 van de letselschadelijst. De rechtbank vindt een bedrag van € 2.500,- billijk en zal de vordering tot dat bedrag toewijzen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente gerekend vanaf 12 juni 2021 tot de dag van volledige betaling. De rechtbank zal de vordering van de benadeelde partij wat betreft het meer gevorderde afwijzen.
Proceskosten
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 2.965,06, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente gerekend vanaf 12 juni 2021 tot de dag van volledige betaling. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 39 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.

10.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 36f, 77a, 77g, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z en 245 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

11.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart [verdachte] strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot een
jeugddetentievan
2 (twee) maanden;
- bepaalt dat de jeugddetentie niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders gelast op grond van het feit dat verdachte de hierna te melden algemene voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt daarbij een
proeftijdvan
1 (één) jaarvast;
- als
algemene voorwaardegeldt dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- veroordeelt verdachte tot een
taakstrafin de vorm van een werkstraf van
80 (tachtig) uren;
- beveelt dat voor het geval verdachte de taakstraf niet of niet naar behoren verricht de taakstraf wordt vervangen door 40 (veertig) dagen jeugddetentie;
Benadeelde partij
  • wijst de vordering van [slachtoffer] toe tot een bedrag van € 2.965,06, bestaande uit een vergoeding voor € 465,06 aan materiële schade en € 2.500,- aan immateriële schade;
  • veroordeelt verdachte tot betaling aan [slachtoffer] van het toegewezen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente gerekend vanaf 12 juni 2021 tot de dag van volledige betaling;
  • wijst de vordering wat betreft het meer gevorderde af;
  • veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
  • legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer] aan de Staat € 2.965,06 te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente gerekend vanaf 12 juni 2021 tot de dag van volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 39 dagen gijzeling;
  • bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.B. Eigeman, voorzitter, mrs. H.J. van Woudenberg en S.M. van Meer, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Q.A.A. Sanders, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 18 maart 2025.
mr. R.B. Eigeman is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 12 juni 2021 in de gemeente Huizen, met [slachtoffer] , geboren op [2008] , die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , te weten
- het betasten/bevoelen van de vagina van die [slachtoffer] en/of
- het brengen van één of meer vingers van hem, verdachte, in de vagina van die [slachtoffer] en/of
- het brengen van zijn, verdachtes, penis in de mond van die [slachtoffer] en/of
- het zich laten aftrekken van verdachte door die [slachtoffer] en/of
- het brengen van zijn, verdachtes, penis in de vagina van die [slachtoffer] ;

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van14 september 2023 genummerd PL1100-2021121422, opgemaakt door politie Eenheid Noord-Holland, doorgenummerd pagina 1 tot en met 79. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Pagina’s 7 en 8.