Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING
2.TENLASTELEGGING
3.VOORVRAGEN
4.WAARDERING VAN HET BEWIJS
- de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 4 maart 2025;
- een proces-verbaal van bevindingen informatief gesprek zeden van 14 juni 2021.
5.BEWEZENVERKLARING
6.STRAFBAARHEID VAN HET FEIT
7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE
8.OPLEGGING VAN STRAF
9.BENADEELDE PARTIJ
10.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN
11.BESLISSING
jeugddetentievan
2 (twee) maanden;
proeftijdvan
1 (één) jaarvast;
algemene voorwaardegeldt dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
taakstrafin de vorm van een werkstraf van
80 (tachtig) uren;
- wijst de vordering van [slachtoffer] toe tot een bedrag van € 2.965,06, bestaande uit een vergoeding voor € 465,06 aan materiële schade en € 2.500,- aan immateriële schade;
- veroordeelt verdachte tot betaling aan [slachtoffer] van het toegewezen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente gerekend vanaf 12 juni 2021 tot de dag van volledige betaling;
- wijst de vordering wat betreft het meer gevorderde af;
- veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer] aan de Staat € 2.965,06 te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente gerekend vanaf 12 juni 2021 tot de dag van volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 39 dagen gijzeling;
- bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed.