Op 6 maart 2025 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke zaak betreffende het verzet van een opposant tegen een eerdere uitspraak van 2 juli 2024. In deze eerdere uitspraak werd het beroep van de opposant tegen een besluit van de verweerder van 3 augustus 2023 niet-ontvankelijk verklaard, omdat de opposant geen beroepsgronden had ingediend. De rechtbank oordeelde dat er geen twijfel was over de uitkomst van de zaak, waardoor een zitting niet nodig was, conform artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
De opposant ging in verzet tegen deze uitspraak, maar heeft niet verzocht om een zitting. De rechtbank moest beoordelen of de eerdere uitspraak terecht was en of het verzet tijdig was ingediend. De rechtbank concludeerde dat het verzetschrift te laat was ingediend, aangezien dit uiterlijk op 13 augustus 2024 had moeten gebeuren, maar pas op 21 augustus 2024 was ontvangen. De rechtbank stelde vast dat de opposant op de hoogte was van de eerdere uitspraak, omdat hij een andere brief had ontvangen, en dat hij dus tijdig verzet had kunnen indienen.
Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het verzet niet-ontvankelijk, waardoor de eerdere uitspraak in stand bleef. De beslissing werd openbaar uitgesproken op 6 maart 2025 door rechter R.C. Stijnen, in aanwezigheid van griffier S. Ayyildiz. Tegen deze uitspraak is geen hoger beroep mogelijk.