ECLI:NL:RBMNE:2025:1128

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
6 maart 2025
Publicatiedatum
18 maart 2025
Zaaknummer
UTR 23/4617
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van verzet tegen eerdere uitspraak in bestuursrechtelijke zaak

Op 6 maart 2025 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke zaak betreffende het verzet van een opposant tegen een eerdere uitspraak van 2 juli 2024. In deze eerdere uitspraak werd het beroep van de opposant tegen een besluit van de verweerder van 3 augustus 2023 niet-ontvankelijk verklaard, omdat de opposant geen beroepsgronden had ingediend. De rechtbank oordeelde dat er geen twijfel was over de uitkomst van de zaak, waardoor een zitting niet nodig was, conform artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

De opposant ging in verzet tegen deze uitspraak, maar heeft niet verzocht om een zitting. De rechtbank moest beoordelen of de eerdere uitspraak terecht was en of het verzet tijdig was ingediend. De rechtbank concludeerde dat het verzetschrift te laat was ingediend, aangezien dit uiterlijk op 13 augustus 2024 had moeten gebeuren, maar pas op 21 augustus 2024 was ontvangen. De rechtbank stelde vast dat de opposant op de hoogte was van de eerdere uitspraak, omdat hij een andere brief had ontvangen, en dat hij dus tijdig verzet had kunnen indienen.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het verzet niet-ontvankelijk, waardoor de eerdere uitspraak in stand bleef. De beslissing werd openbaar uitgesproken op 6 maart 2025 door rechter R.C. Stijnen, in aanwezigheid van griffier S. Ayyildiz. Tegen deze uitspraak is geen hoger beroep mogelijk.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 23/4617-V

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 maart 2025 op het verzet van

[eiser] , te [woonplaats] , opposant.

Procesverloop

Opposant heeft op 15 september 2023 beroep ingediend tegen het besluit van verweerder van 3 augustus 2023.
In de uitspraak van 2 juli 2024 heeft de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk verklaard.
Opposant is tegen deze uitspraak in verzet gegaan. Hij heeft niet gevraagd om op een zitting te worden gehoord.

Overwegingen

1. De rechtbank heeft in de uitspraak van 2 juli 2024 het beroep niet-ontvankelijk verklaard, omdat opposant geen beroepsgronden heeft ingediend. Omdat de rechtbank geen twijfel had over de uitkomst van de zaak, heeft zij de uitspraak gedaan zonder eerst een zitting te houden. Dat mag op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2. In deze zaak moet de rechtbank beoordelen of de rechtbank toen terecht heeft geoordeeld dat er geen twijfel over de uitkomst was en dat er dus geen zitting nodig was.
De rechtbank kijkt (nog) niet of opposant gelijk heeft met zijn beroep. Dat gebeurt pas als de rechtbank van oordeel is dat de uitspraak van de rechtbank van 2 juli 2024 niet juist was.
3. Opposant is het niet eens met de uitspraak van 2 juli 2024. Daarom heeft hij verzet ingesteld. De rechtbank is van oordeel dat de uitspraak van 2 juli 2024 in stand kan blijven. Hierna legt zij uit waarom.
4. Een verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken nadat de uitspraak van de rechtbank is verzonden. In dit geval is de uitspraak van 2 juli 2024 verzonden op
2 juli 2024. Het verzetschrift had dus uiterlijk op 13 augustus 2024 ingediend moeten zijn. De rechtbank heeft het verzet ontvangen op 21 augustus 2024. Dat is te laat. De hoofdregel is dan dat de rechtbank het verzet niet inhoudelijk mag behandelen. Soms is dat anders. Dan is er een geldige reden waarom het verzetschrift te laat door de rechtbank is ontvangen. Het gaat dan om omstandigheden waar opposant niets aan kan doen.
5. De rechtbank heeft opposant op 2 juli 2024 een aangetekende brief verstuurd met als bijlage de uitspraak. De aangetekende post is door opposant niet afgehaald en is aan de rechtbank geretourneerd. Vervolgens is deze brief ter voldoening aan het bepaalde in artikel 8:38 van de Awb, aan opposant ter kennisneming per gewone post toegezonden. In deze brief is aangegeven dat de termijn uit de brief van 2 juli 2024 niet opnieuw aanvangt. Opposant heeft in zijn verzetschrift aangegeven dat hij de brief van 2 juli 2024 niet heeft ontvangen, maar de brief van 10 juli 2024 wel heeft ontvangen. Aangezien opposant de brief van 10 juli 2024 wel heeft ontvangen, had opposant tijdig, te weten op 13 augustus 2024 verzet kunnen indienen.
6. Het enige dat de rechtbank op dit moment moet beoordelen, is of opposant het verzetschrift op tijd heeft ingediend. Dit is niet het geval. De eerste dag van de verzetstermijn is 3 juli 2024. De datum van 21 augustus 2024 is dan zes weken en acht dagen ná 13 augustus 2024. Dat is dus acht dagen te laat.
7. Het verzet is niet-ontvankelijk. Daarom wordt het verzet niet inhoudelijk behandeld.

Beslissing

De rechtbank verklaart het verzet niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C. Stijnen, rechter, in aanwezigheid van S. Ayyildiz, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 6 maart 2025.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kunt u niet in hoger beroep.