Op 28 februari 2025 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke zaak tussen een verzoeker en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. De verzoeker had beroep ingesteld tegen een besluit van 27 augustus 2024, waarop de verweerder op 11 oktober 2024 een gewijzigde beslissing op bezwaar had afgegeven. Na deze wijziging trok de verzoeker het beroep in, maar verzocht hij de rechtbank om de verweerder te veroordelen in de proceskosten. De rechtbank heeft de verweerder in de gelegenheid gesteld om binnen twee weken op dit verzoek te reageren, wat ook is gebeurd.
De rechtbank heeft besloten om zonder een zitting uitspraak te doen, omdat zij voldoende informatie had om het verzoek te beoordelen. Volgens de artikelen 8:75 en 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht kan de rechtbank bepalen dat de verweerder de proceskosten van de indiener van het beroepschrift moet betalen, indien het beroep is ingetrokken omdat het bestuursorgaan aan de verzoeker tegemoet is gekomen. De rechtbank heeft de proceskosten vastgesteld op € 453,50, inclusief het door de verzoeker betaalde griffierecht van € 51,-. De rechtbank heeft de verweerder veroordeeld tot betaling van dit bedrag aan de verzoeker.
De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn geïnformeerd over hun recht om in verzet te gaan tegen deze uitspraak binnen zes weken na verzending. De beslissing is genomen door rechter R.C. Stijnen, in aanwezigheid van griffier S. Ayyildiz.