ECLI:NL:RBMNE:2025:110

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
22 januari 2025
Publicatiedatum
21 januari 2025
Zaaknummer
C/16/575330 / HL ZA 24-139
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake koopovereenkomst en aansprakelijkheid bestuurders van een BV

In deze zaak heeft eiser, handelend onder de naam [handelsnaam], een koopovereenkomst gesloten met [gedaagde sub 1] BV voor de overname van een lunchzaak. Eiser stelt dat de verkoper tekort is geschoten in de nakoming van de overeenkomst en dat de (indirect) bestuurders van de verkoper onrechtmatig hebben gehandeld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de tekortkoming in de nakoming van de koopovereenkomst door de verkoper niet is komen vast te staan. Het enkele feit dat in de koopovereenkomst is opgenomen dat de verkoper verplicht is het salaris van haar personeel te betalen tot het moment van overname, betekent niet dat de bestuurders van de verkoper aansprakelijk kunnen worden gesteld op grond van de Beklamel-norm. De vorderingen van eiser zijn grotendeels afgewezen.

De procedure begon met een dagvaarding op 3 mei 2024, gevolgd door een mondelinge behandeling op 19 november 2024. Tijdens deze behandeling heeft eiser zijn eis willen wijzigen, maar dit werd door de rechtbank afgewezen. De rechtbank heeft geoordeeld dat eiser onvoldoende bewijs heeft geleverd voor zijn vorderingen, waaronder de vordering tot betaling van pintransacties en salaris van personeel. De rechtbank heeft wel geoordeeld dat [gedaagde sub 1] BV moet betalen voor een bedrag van € 1.035,06 aan eiser, omdat dit bedrag betrekking heeft op een schuld die voor de levering is ontstaan. De vordering van eiser tot betaling van achterstallig onderhoud en ongediertebestrijding is afgewezen, evenals zijn nevenvorderingen. Eiser is grotendeels in het ongelijk gesteld en moet de proceskosten betalen.

Uitspraak

RECHTBANK Midden-Nederland

Civiel recht
Zittingsplaats Lelystad
Zaaknummer: C/16/575330 / HL ZA 24-139
Vonnis van 22 januari 2025
in de zaak van
[eiser],
handelend onder de naam [handelsnaam] ,
wonende in [woonplaats 1] ,
eisende partij,
hierna te noemen:
[eiser],
advocaat: mr. C.P.R. Vrakking te Blaricum,
tegen

1.[gedaagde sub 1] BV,

gevestigd in [vestigingsplaats 1] ,
hierna te noemen:
[gedaagde sub 1] BV,
2.
[gedaagde sub 2] B.V.,
gevestigd in [vestigingsplaats 2] ,
hierna te noemen:
[gedaagde sub 2],
3.
[gedaagde sub 3],
wonende in [woonplaats 2] ,
hierna te noemen:
[gedaagde sub 3],
gedaagde partijen,
hierna samen te noemen:
[gedaagde sub 3] c.s.,
advocaat: mr. P. de Haan te Almere.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 3 mei 2024 met producties 1 tot en met 16, 18 en 19;
- de conclusie van antwoord;
- de akte overlegging productie 1 van [gedaagde sub 3] c.s.;
- de akte overlegging producties 20 tot en met 30 van [eiser] .
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 19 november 2024. [eiser] is verschenen en werd bijgestaan door mr. Vrakking. Namens [gedaagde sub 3] c.s. is [gedaagde sub 3] verschenen en hij werd bijgestaan door mr. De Haan. De spreekaantekeningen die mr. Vrakking heeft voorgelezen zijn aan het dossier toegevoegd. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat tijdens de mondelinge behandeling met partijen besproken is.
1.3.
Op de mondelinge behandeling heeft de rechtbank aan [eiser] gevraagd wat de relevantie van de productie 15 en 16 bij dagvaarding is voor dit geschil. [eiser] heeft verklaard dat deze producties abusievelijk aan de dagvaarding zijn gehecht. De rechtbank heeft daarom bepaald dat deze producties buiten beschouwing zullen worden gelaten.
1.4.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft [eiser] aangegeven dat hij zijn eis wil wijzigen. [gedaagde sub 3] c.s. heeft tegen de eiswijziging bezwaar gemaakt, omdat het te laat is ingesteld. De rechtbank heeft het bezwaar van [gedaagde sub 3] c.s. gehonoreerd. De eiswijziging van [eiser] zal buiten beschouwing worden gelaten.
1.5.
Ten slotte is vonnis bepaald op 8 januari 2025. Die datum is niet gehaald. Daarom wordthet vonnis vandaag uitgesproken.

2.De kern van het geschil

2.1.
[eiser] heeft met [gedaagde sub 1] BV een koopovereenkomst gesloten om de door [gedaagde sub 1] BV geëxploiteerde lunchzaak in [plaats] over te nemen. [eiser] stelt dat [gedaagde sub 1] BV tekort is geschoten in de nakoming van de koopovereenkomst en dat [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] als (indirect) bestuurders van [gedaagde sub 1] BV onrechtmatig hebben gehandeld. [eiser] vordert een bedrag aan pintransacties, inkomsten via het platform van Thuisbezorgd, salaris van personeel en kosten van achterstallig onderhoud en ongediertebestrijding. Bovendien vordert [eiser] kosten van het door hem gelegde conservatoire beslag en buitengerechtelijke incassokosten. Zijn vorderingen worden grotendeels afgewezen.

3.De beoordeling

Wat zijn partijen overeengekomen?
3.1.
Op 12 december 2023 hebben [gedaagde sub 1] BV en [eiser] een koopovereenkomst gesloten voor de gehele inventaris, goodwill, handelsnaam en domeinnaam van de door [gedaagde sub 1] BV geëxploiteerde lunchzaak in [plaats] (artikel 1 van de koopovereenkomst). De levering heeft plaatsgevonden op 1 januari 2024 en vanaf dat moment heeft [eiser] de exploitatie van de lunchzaak voortgezet.
3.2.
Over de koopovereenkomst hebben partijen niet onderhandeld. De gezamenlijke boekhouder van partijen heeft de tekst van de overeenkomst opgesteld.
3.3.
De koopovereenkomst bepaalt in artikel 5.1 het volgende over de schulden van en vorderingen op de lunchzaak tot het moment van levering:
“5.3 Alle schulden en/of vorderingen voortkomende uit de exploitatie gevoerd door verkoper, met betrekking tot bedrijf en/of onroerend(e) goed(eren), verplichtingen door verkoper aangegaan jegens derden, alsmede bezwaring daterend voor het moment van levering blijven voor rekening van verkoper welke koper voor die verplichtingen vrijwaart.”
3.4.
Partijen zijn in de koopovereenkomst onder meer het volgende overeengekomen over het personeel:
“8.5 Verkoper zal zorgdragen voor de afwikkeling c.q. afrekening van opgebouwde vakantiedagen, vakantiegelden en andere opgebouwde vergoedingen van de huidige personeelsleden tot de dag van de overdracht.
8.6
Voor het geval personeelsleden koper aanspreken voor betaling van de in artikel 8.5 genoemde loonbestanddelen, is verkoper gehouden direct en op eerste verzoek zonder korting of verrekening datgene te betalen dat koper aan de personeelsleden heeft betaald.”
Pintransacties en transacties Thuisbezorgd
3.5.
[eiser] stelt dat er na 1 januari 2024 nog bedragen aan pintransacties en betalingen van het platform van Thuisbezorgd die voortvloeien uit de exploitatie van de lunchzaak op de bankrekening van [gedaagde sub 1] BV zijn bijgeschreven. Volgens [eiser] heeft [gedaagde sub 3] c.s. onrechtmatig gehandeld door niet al die bedragen aan hem te betalen. Bovendien heeft [gedaagde sub 3] c.s. zich ten nadele van [eiser] ongerechtvaardigd verrijkt, aldus [eiser] .
3.6.
In het licht van de gemotiveerde betwisting van [gedaagde sub 3] c.s. heeft [eiser] onvoldoende onderbouwd dat [gedaagde sub 3] c.s. nog een bedrag voor pintransacties of betalingen via het platform van Thuisbezorgd aan hem verschuldigd is. Het enkele e-mailbericht van [gedaagde sub 3] van 31 januari 2024 waarin [gedaagde sub 3] aan [eiser] vraagt waarom er nog pinbetalingen op de bankrekening van [gedaagde sub 1] BV binnenkomen is daarvoor onvoldoende. [gedaagde sub 3] c.s. heeft namelijk verklaard dat hij alle pintransacties en betalingen van Thuisbezorgd die op de bankrekening van [gedaagde sub 1] BV werden bijgeschreven aan [eiser] heeft doorbetaald. Het had op de weg van [eiser] gelegen om aan te tonen dat [gedaagde sub 3] c.s. nog een bedrag verschuldigd is door bijvoorbeeld het overleggen van een overzicht van pintransacties en orders via Thuisbezorgd en dat te vergelijken met de betalingen die hij van [gedaagde sub 3] c.s. heeft ontvangen. Onrechtmatig handelen van of ongerechtvaardigde verrijking door [gedaagde sub 3] c.s. is dan ook niet vast komen te staan. De vordering van [eiser] voor zover die betrekking heeft op de pintransacties en de betalingen via het platform van Thuisbezorgd zal daarom worden afgewezen.
Salaris personeel
3.7.
Het is niet in geschil dat [gedaagde sub 1] BV het salaris van haar medewerkers in december 2023 niet heeft betaald. Met één medewerker heeft [eiser] een vaststellingsovereenkomst gesloten over het niet betaalde salaris voor een bedrag van € 1.035,06. Dat bedrag heeft [eiser] op 19 april 2024 aan die medewerker betaald. [eiser] heeft verklaard dat de andere medewerkers voor het niet betaalde salaris de uitkomst van deze procedure afwachten. Dat betekent dat [eiser] op dit moment geen opeisbare vordering heeft op [gedaagde sub 3] c.s. voor de salarisbetalingen van de andere medewerkers. De vordering van [eiser] die betrekking heeft op het salaris van medewerkers dat hij niet heeft betaald zal daarom worden afgewezen.
3.8. [gedaagde sub 1]
BV zal worden veroordeeld om het bedrag van € 1.035,06 aan [eiser] te betalen. Artikel 5.3 van de koopovereenkomst bepaalt namelijk dat [gedaagde sub 1] BV verantwoordelijk blijft voor de schulden en verplichtingen van de onderneming tot het moment van levering. Omdat [eiser] een schuld van voor de levering heeft voldaan, heeft hij voor die betaling op grond van artikel 6:10 BW een regresrecht op [gedaagde sub 1] BV. Dat bedrag zal worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 19 april 2024 tot de dag van betaling.
3.9.
[eiser] stelt dat ook [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] moeten worden veroordeeld tot betaling van het bedrag van € 1.035,06. Volgens [eiser] wisten [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] ten tijde van het sluiten van de koopovereenkomst dat [gedaagde sub 1] BV op geen enkele manier haar verplichtingen uit de koopovereenkomst, in dit geval het betalen van het salaris van de medewerkers tot 1 januari 2024, zou kunnen nakomen en geen verhaal zou bieden voor de daardoor ontstane schade (Beklamel-norm). Daarom zijn [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] als (indirect) bestuurders van [gedaagde sub 1] BV aansprakelijk voor de salarisbetaling, aldus [eiser] .
3.10.
De verplichting van [gedaagde sub 1] BV om het salaris van haar personeel tot 1 januari 2024 te betalen bestond al op het moment dat partijen de koopovereenkomst zijn aangegaan. Die verplichting vloeit namelijk voort uit de arbeidsovereenkomsten van het personeel met [gedaagde sub 1] BV. Op grond van artikel 7:663 BW werd [eiser] vanaf 1 januari 2024 (hoofdelijk) aansprakelijk voor de rechten en verplichtingen die voortvloeien uit de bestaande arbeidsovereenkomsten, ook voor de betaling van de achterstallige salarissen. Zoals hiervoor is overwogen heeft hij vervolgens een regresrecht op [gedaagde sub 1] BV. Voor zover met artikel 5.3. van de koopovereenkomst is bedoeld dit te regelen is het een overbodige bepaling. Als artikel 5.3. niet in de koopovereenkomst was opgenomen, dan hadden [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] niet kunnen worden aangesproken op grond van de Beklamel-norm. Het enkele feit dat dit artikel in de koopovereenkomst staat, betekent naar het oordeel van de rechtbank niet dat zij daardoor wel aangesproken kunnen worden.
Achterstallig onderhoud en ongediertebestrijding
3.11.
[eiser] stelt dat hij direct na de overdracht van de lunchzaak verschillende gebreken en achterstallig onderhoud van het pand en de inventaris heeft geconstateerd. Volgens [eiser] werkte de airco niet, was er een storing in de alarmcentrale aanwezig, was er geen geluidsdemper in de afzuiginstallatie geplaatst en bleek er niet aan ongediertebestrijding te zijn gedaan. Om zijn schade te onderbouwen heeft [eiser] facturen en een geluidmeetrapport van de gemeente [gemeente] overgelegd.
3.12.
Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit de overgelegde facturen niet dat sprake was van achterstallig onderhoud waarvoor [gedaagde sub 3] c.s. verantwoordelijk is. Op de factuur van [onderneming 1] staat dat deze betrekking heeft op
“Periodiek onderhoud conform overeenkomst”. De factuur van [onderneming 2] betreft een abonnement met onderhoudscontract per 1 februari 2024 van een beveiligingsbedrijf. De factuur van [onderneming 3] heeft betrekking op het uitvoeren van een installatiebehandeling met controles en dienstverlening over een periode van 1 februari 2024 tot 30 april 2024. Al deze facturen hebben betrekking op overeenkomsten die [eiser] heeft gesloten voor de exploitatie van zijn onderneming.
3.13.
Uit het geluidmeetrapport van gemeente [gemeente] blijkt weliswaar dat het bedrijf van [eiser] bij de meting op 19 maart 2024 niet voldoet aan de geldende geluidsregels, maar [gedaagde sub 3] c.s. heeft aangevoerd dat de afzuiginstallatie bij het sluiten van de koopovereenkomst in orde was. [eiser] heeft nog gesteld dat [gedaagde sub 1] BV aan de achterburen van het bedrijfspand heeft toegezegd een geluidsdemper te plaatsen, maar dat is door [gedaagde sub 3] c.s. betwist en door [eiser] verder niet onderbouwd. Dat de lunchzaak niet voldeed aan de geluidsregels op het moment dat partijen de koopovereenkomst hebben gesloten is niet vast komen te staan.
3.14.
De vordering van [eiser] die betrekking heeft op achterstallig onderhoud en de ongediertebestrijding zal worden afgewezen.
Nevenvorderingen
3.15.
Omdat de vordering van [eiser] grotendeels wordt afgewezen, delen zijn nevenvorderingen dat lot. Zijn vordering tot betaling van de kosten van het door hem gelegde conservatoire beslag en de buitengerechtelijke incassokosten zal worden afgewezen.
Proceskosten
3.16.
[eiser] is grotendeels in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [gedaagde sub 3] c.s. worden begroot op:
- griffierecht
2.889,00
- salaris advocaat
1.572,00
(2 punten × € 786,00)
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
4.639,00
Uitvoerbaar bij voorraad
3.17.
De veroordelingen worden, zoals gevorderd, uitvoerbaard bij voorraad verklaard. Hiertegen is geen verweer gevoerd en van een kenbaar verweer is niet gebleken.

4.De beslissing

De rechtbank
4.1.
veroordeelt [gedaagde sub 1] BV om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 1.035,06, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over het toegewezen bedrag, met ingang van 19 april 2024, tot de dag van volledige betaling,
4.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten van € 4.639,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [eiser] niet tijdig aan de veroordelingen in dit vonnis voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
4.3.
verklaart dit vonnis wat betreft de veroordelingen onder rechtsoverweging 4.1 en 4.2 uitvoerbaar bij voorraad,
4.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.P. Lunter en in het openbaar uitgesproken op 22 januari 2025.