ECLI:NL:RBMNE:2025:1095

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
12 maart 2025
Publicatiedatum
14 maart 2025
Zaaknummer
11249213
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning huurrecht aan eiseres na echtscheiding en belangenafweging

In deze zaak, die zich afspeelt in het civiele recht, hebben partijen, die in 2019 in Marokko zijn getrouwd, in 2023 hun echtscheiding in Marokko laten uitspreken. Gedurende het huwelijk woonde gedaagde in Nederland, terwijl eiseres in Marokko verbleef. Eiseres, hoogzwanger, heeft zich met hulp van de politie toegang verschaft tot de woning van gedaagde in Nederland. Beide partijen claimen het huurrecht op deze woning. Gedaagde heeft in voorwaardelijke reconventie gevorderd dat eiseres zijn spullen uit de woning moet afgeven indien het huurrecht aan haar wordt toegekend. De kantonrechter heeft, mede gelet op de belangen van hun zoon, het huurrecht aan eiseres toegekend. De kantonrechter heeft de verdere beslissing aangehouden voor beraad van partijen. De procedure omvatte een dagvaarding, een conclusie van antwoord en een mondelinge behandeling waarbij beide partijen aanwezig waren. De kantonrechter heeft vastgesteld dat beide partijen recht hebben op het huurrecht, maar heeft uiteindelijk de belangen van de zoon zwaarder laten wegen, wat heeft geleid tot de toekenning van het huurrecht aan eiseres. De proceskosten worden gecompenseerd, en de zaak is aangehouden voor beraad over de subsidiaire vordering van gedaagde.

Uitspraak

RECHTBANKMIDDEN-NEDERLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Utrecht
Zaaknummer: 11249213 \ UC EXPL 24-5289 WMB/61313
Vonnis van 12 maart 2025
in de zaak van
[eiseres],
wonend in [woonplaats] ,
eisende partij in conventie,
verwerende partij in reconventie,
hierna te noemen: [eiseres] ,
gemachtigde: mr. Z. Taspinar,
tegen
[gedaagde] ,
zonder bekende woon- of verblijfplaats in Nederland en feitelijk langdurig verblijvende in Marokko,
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in reconventie,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
gemachtigde: mr. H. Zobuoglu.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 30 juli 2024 met producties;
- de conclusie van antwoord in conventie en van eis in reconventie met producties;
- de akte aanvullende producties van 29 januari 2025 van [gedaagde] ;
- de mondelinge behandeling van 4 februari 2025, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
1.2.
[eiseres] is op de mondelinge behandeling verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde, mr. Taspinar, en een tolk in de Marokkaanse taal. [gedaagde] is ook verschenen samen met zijn gemachtigde, mr. Zobuoglu. [gedaagde] was digitaal (via Teams) aanwezig.
1.3.
Aan het eind van de zitting heeft de kantonrechter bepaald dat er een vonnis zal worden gewezen.

2.De kern van de zaak

2.1.
Beide partijen vragen de kantonrechter om te bepalen dat aan hen met uitsluiting van de ander het huurrecht toekomt op de woning aan de [adres] in ( [postcode] ) [plaats] (hierna: de woning). In het geval dat de kantonrechter het huurrecht uitsluitend aan [eiseres] toekent, wil [gedaagde] dat de kantonrechter bepaalt dat [eiseres] gehouden is om binnen veertien dagen na afgifte van het vonnis alle inboedel en al zijn eigendommen in de woning aan hem af te staan. De vordering van [eiseres] zal worden toegewezen en de primaire vordering van [gedaagde] zal worden afgewezen. De kantonrechter zal iedere verdere beslissing aanhouden voor beraad van partijen. Hierna wordt uitgelegd waarom.

3.De beoordeling

in conventie en reconventie
Wat aan deze procedure voorafging
3.1.
[gedaagde] woonde al (alleen) in de woning voor partijen op [trouwdatum] 2019 zijn getrouwd in Marokko. Ook na het huwelijk zijn partijen niet samen in de woning gaan wonen. [eiseres] bleef in Marokko wonen en [gedaagde] woonde in Nederland en reisde vaak op en neer naar Marokko. In mei 2022 heeft [eiseres] een Nederlandse verblijfsvergunning gekregen. Zij is toen kort in Nederland geweest, alleen om die verblijfsvergunning op te halen. In de zomer van 2022 is [eiseres] zwanger geraakt en heeft [gedaagde] de echtscheiding in Marokko aangevraagd. [gedaagde] is daarna alleen teruggegaan naar Nederland. In oktober 2022 nam [eiseres] via VeiligThuis contact op met [gedaagde] , met de boodschap dat zij in Nederland was en met hem wilde praten. [gedaagde] heeft dit toen geweigerd; hij wilde het gesprek voeren op de in november 2022 geplande zitting over de echtscheiding in Marokko. [eiseres] is daarna niet teruggekeerd naar Marokko, maar is naar een tante in Antwerpen gegaan. In februari 2023 kwam [eiseres] opnieuw naar Nederland. Zij was toen hoogzwanger. De politie heeft haar toen de toegang verschaft tot de woning. Op 3 april 2023 vond de zitting plaats over de verzoeken voorlopige voorziening die [eiseres] had gedaan bij deze rechtbank. Op [geboortedatum] 2023 is [A] , de zoon van partijen, geboren en in de beschikking van 17 april 2023 is voorlopig het uitsluitend gebruik van de woning aan [eiseres] toegekend. Op [echtscheidingsdatum] 2023 is de echtscheiding in Marokko uitgesproken, die vervolgens op 6 november 2023 in Nederland is ingeschreven. In de beschikking van deze rechtbank van 16 juli 2024 is bepaald dat het hoofdverblijf van [A] bij [eiseres] is. De rechtbank kon in die beschikking geen beslissing geven over het huurrecht, omdat al eerder over de echtscheiding was beslist en de familierechter daardoor niet langer bevoegd was om een beslissing over het huurrecht te geven. Daarna is deze procedure gestart.
Beide partijen hebben recht op het huurrecht
3.2.
Partijen willen allebei het huurrecht op de woning en beroepen zich daarvoor op dezelfde wettelijke grondslag, namelijk artikel 7:266 lid 5 van het Burgerlijk Wetboek. De kantonrechter stelt vast dat beide partijen in beginsel een beroep kunnen doen op die bepaling, omdat [eiseres] van rechtswege medehuurder is geworden doordat de woning nog tijdens het huwelijk haar hoofdverblijf is geworden. [1]
3.3.
[gedaagde] heeft betoogd dat [eiseres] vanuit een vooropgezet plan heeft gehandeld om de woning van hem te bemachtigen, nadat hij de echtscheidingsprocedure in Marokko was gestart. Volgens [gedaagde] heeft [eiseres] doelbewust de procedure in Marokko vertraagd door aan te geven dat zij door haar zwangerschap niet kon reizen (waardoor de zitting moest worden verplaatst), terwijl zij kort daarna juist onaangekondigd naar Nederland is gekomen. Op berekenende wijze heeft [eiseres] volgens [gedaagde] toegang tot de woning proberen te krijgen door zich in oktober 2022 te melden bij de politie en VeiligThuis, en is dat haar bij haar tweede poging in februari 2023 gelukt omdat zij toen hoogzwanger was van [A] . [eiseres] heeft volgens [gedaagde] haar zwangerschap dus gebruikt om klaar te spelen dat zij ten koste van hem een vaste woonplaats in Nederland kon krijgen.
3.4.
Uit zijn betoog begrijpt de kantonrechter dat het volgens [gedaagde] onaanvaardbaar is dat het huurrecht aan [eiseres] wordt toegekend vanwege haar kwade opzet. Voor zover dat betoog al zou kunnen slagen, gaat het in dit geval niet op, omdat de kantonrechter er niet van overtuigd is dat [eiseres] alleen naar Nederland is gekomen om de woning te bemachtigen.
3.5.
[eiseres] heeft uitgelegd dat zij in oktober 2022 naar Nederland is gekomen, omdat zij niet begreep waarom [gedaagde] de echtscheiding had aangevraagd en dat met hem wilde uitpraten. Dat [eiseres] met die intentie in oktober 2022 naar Nederland is gekomen, wordt bevestigd in de opnames van het telefoongesprek dat toen is gevoerd tussen partijen, werknemers van VeiligThuis, en de broer van [gedaagde] . Uit niets in dat gesprek blijkt dat [eiseres] probeerde om toegang tot de woning te krijgen, maar alleen dat zij met [gedaagde] in gesprek wilde komen om het over hun relatie te hebben.
3.6.
Uit het feit dat [eiseres] vervolgens niet terug naar Marokko is gegaan maar naar haar tante in België en dat zij in februari 2023 opnieuw naar Nederland is gekomen, blijkt dat evenmin. Het zal voor [eiseres] niet gemakkelijk zijn geweest dat [gedaagde] , onder andere richting hun gezamenlijke familie, openlijk heeft getwijfeld of hij de vader was van het ongeboren kind, terwijl hij haar zelf niet meer te woord wilde staan. In ieder geval is het niet vreemd dat [eiseres] op zoek is gegaan naar een goede plek om het welzijn van haar nog ongeboren kind te kunnen waarborgen. Zij heeft daarvoor hulp gezocht bij een hulporganisatie, die haar erop heeft gewezen dat zij als echtgenote recht had op het gebruik van de woning en haar heeft geholpen om in overleg met de politie en gemeente Hilversum toegang te krijgen tot de woning. De kantonrechter gaat ervan uit dat [eiseres] daarbij het belang van – de toen nog ongeboren - [A] voor ogen had en niet haar eigen belang om in de woning te kunnen wonen. De kantonrechter is het dus niet eens met [gedaagde] dat [eiseres] door haar handelwijze geen recht heeft op het huurrecht.
De kantonrechter moet de belangen van partijen afwegen
3.7.
Om te kunnen bepalen wie als huurder in de woning mag blijven, moet de kantonrechter een afweging maken van de belangen van partijen, waarbij alle relevante omstandigheden van het geval moeten worden meegewogen. Oftewel, de kantonrechter moet (zowel in conventie, als in reconventie) beoordelen wie van beiden er het meeste belang bij heeft om in de woning te blijven wonen. Bij die belangenafweging wegen de belangen van [A] zwaar mee, omdat een beslissing over wie in de woning mag blijven wonen ook grote impact op hem zal hebben.
De belangenafweging valt in het voordeel van [eiseres] uit
3.8.
Beide partijen hebben er belang bij om in de woning te kunnen blijven wonen, omdat het voor hen beiden moeilijk zal zijn om in de huidige woningmarkt een andere passende woning te vinden. Partijen hebben over en weer verklaard dat de ander bij familie terecht zou kunnen als zij niet in de woning kunnen blijven, maar geen van beiden heeft dat voldoende onderbouwd. De kantonrechter begrijpt dat partijen ook buiten hun inmiddels ontbonden huwelijk om familie zijn van elkaar en dat er verschillende familieleden in de buurt (in Nederland), in Marokko en in andere landen (waaronder België en Spanje) wonen. Zij ontkennen echter allebei dat zij bij die familieleden terecht zouden kunnen. Aangezien partijen elkaar daarover tegenspreken, is het niet vast komen te staan dat een van partijen bij familieleden terecht zou kunnen. De belangen van partijen zelf om in de woning te kunnen blijven, gaan daardoor gelijk op.
3.9.
Het belang van [A] is daarom doorslaggevend. [A] woont sinds zijn geboorte met [eiseres] in de woning en zijn hoofdverblijfplaats is bij [eiseres] . Als [eiseres] uit de woning moet vertrekken zou dat dus het onwenselijke gevolg hebben dat [A] uit de hem vertrouwde woonomgeving wordt weggehaald, waarbij het bovendien de vraag is of [eiseres] op korte termijn een nieuwe stabiele woonomgeving voor haarzelf en [A] zal kunnen vinden. Om die reden valt de belangenafweging in het voordeel van [eiseres] uit.
3.10.
De conclusie is dat het huurrecht aan [eiseres] zal worden toegekend. De kantonrechter zal daarom de vordering van [eiseres] (in conventie) toewijzen en de primaire vordering van [gedaagde] (in reconventie) afwijzen.
in conventie
De proceskosten worden tussen partijen gecompenseerd
3.11.
Gelet op de relatie tussen partijen zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
in reconventie
De kantonrechter zal de zaak aanhouden voor beraad van partijen
3.12.
Tijdens de zitting hebben partijen gevraagd om hen een periode voor beraad te geven in het geval dat de kantonrechter het huurrecht uitsluitend aan [eiseres] zou toekennen, zodat zij met elkaar in gesprek konden gaan over de subsidiaire vordering van [gedaagde] tot afgifte van spullen uit de woning. Zoals tijdens de zitting is afgesproken met partijen, zal de kantonrechter daarom nog geen beslissing nemen over de subsidiaire vordering van [gedaagde] en zal de zaak worden aangehouden. De kantonrechter laat het aan partijen om aan te geven dat zij willen voortprocederen als dat nodig blijkt. In dat geval zullen zij beiden nog de gelegenheid krijgen om in een akte hun standpunten over het afstaan van de spullen te onderbouwen. Als partijen niet langer willen voortprocederen kunnen zij een gezamenlijk verzoek tot doorhaling van de zaak indienen bij de griffie.

4.De beslissing

De kantonrechter:
in conventie
4.1.
bepaalt dat [gedaagde] met ingang van 1 april 2025 niet langer de huur zal voortzetten en dat het huurrecht van de huurwoning gelegen aan de [adres] te ( [postcode] ) te [plaats] uitsluitend aan [eiseres] wordt toegekend;
4.2.
compenseert de kosten van de procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
4.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
in reconventie
4.4.
wijst de primaire vordering van [gedaagde] met betrekking tot de toekenning van het huurrecht op de woning af;
4.5.
verwijst de zaak naar de rol van
[geboortedatum] 2025voor beraad voortprocederen;
4.6.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.L. Rijnbout en in het openbaar uitgesproken op 12 maart 2025.

Voetnoten

1.Artikel 7:266 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek.