ECLI:NL:RBMNE:2025:1089

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
11 maart 2025
Publicatiedatum
14 maart 2025
Zaaknummer
589852 / HA RK 2548
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wrakingsverzoek ongegrond wegens gebrek aan objectieve vrees voor vooringenomenheid

Op 11 maart 2025 heeft de Rechtbank Midden-Nederland een wrakingsverzoek behandeld van verzoekster, die mr. M.E. Heinemann had gewraakt. Verzoekster vreesde dat de rechter niet objectief zou zijn in de behandeling van haar kortgedingprocedure, waarin zij de executie van een eerdere beschikking wilde schorsen. De rechter had in een eerdere zaak beslissingen genomen die verzoekster niet bevielen, en zij stelde dat hij haar belangen niet voldoende had meegewogen, met name haar zwangerschap en de financiële situatie van haar ex-partner. Tijdens de zitting op 11 maart 2025 werd het wrakingsverzoek openbaar behandeld, waarbij zowel verzoekster als de rechter aanwezig waren. De rechter had voorafgaand aan de zitting een schriftelijke reactie ingediend en was niet akkoord gegaan met de wraking. De wrakingskamer oordeelde dat de enkele omstandigheid dat de rechter eerder betrokken was bij een zaak met samenhangende thema's, niet voldoende was om te concluderen dat er sprake was van vooringenomenheid. De wrakingskamer benadrukte dat een rechter een grote vrijheid heeft in de motivering van zijn beslissingen en dat een onjuiste of gebrekkige motivering op zich geen grond voor wraking oplevert. De wrakingskamer verklaarde het verzoek tot wraking ongegrond en droeg de griffier op om het proces-verbaal van deze beslissing toe te sturen aan de betrokken partijen. De procedure van verzoekster met zaaknummer 589586 / KG ZA 25-76 moet worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond op het moment van de schorsing.

Uitspraak

Proces-verbaal
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
WRAKINGSKAMER
Locatie: Utrecht
Zaaknummer: 589852 / HA RK 2548
Proces-verbaal van de zitting, gehouden op 11 maart 2025, houdende mondelinge uitspraak van de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken
op het verzoek in de zin van artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) van:
[verzoekster] ,
wonend in [woonplaats] ,
(hierna: verzoekster),
bijgestaan door mr. C.A.H. Boom, advocaat.

1.De procedure

1.1.
Verzoekster heeft op 6 maart 2025 mr. M.E. Heinemann gewraakt. Mr. Heinemann (hierna: de rechter) is de behandelend voorzieningenrechter in de zaak met het zaaknummer 589586 / KG 25-76 (hierna: de hoofdzaak), waarin op 18 maart 2025 de mondelinge behandeling plaatsvindt.
1.2.
Het wrakingsverzoek is op 11 maart 2025 in het openbaar behandeld door de wrakingskamer. Bij de zitting waren verzoekster, bijgestaan door haar gemachtigde, en de rechter aanwezig. De rechter heeft vooraf een schriftelijke reactie ingediend.
1.3.
Mr. A. Patist was namens zijn cliënt (verwerende partij in de hoofdzaak) als toehoorder aanwezig.
1.4.
De uitspraak is bepaald op vandaag.

2.Het wrakingsverzoek

2.1.
Verzoekster heeft haar wrakingsverzoek ingediend omdat zij ernstige zorgen heeft over de objectiviteit van de rechter. De hoofdzaak betreft een kortgedingprocedure, waarin verzoekster kort gezegd verzoekt de executie van de op 20 januari 2015 door de rechter gegeven beschikking te schorsen. Verzoekster stelt dat de betreffende beslissing blijk geeft van een onzorgvuldige belangenafweging en een gebrek aan kennis van essentiële feiten voor wat betreft de toedeling van de woning aan de man. Volgens verzoekster heeft de rechter bij de belangenafweging alleen de belangen van haar ex-partner betrokken en niet gekeken naar haar belangen. Zo heeft de rechter ten eerste de zwangerschap van verzoekster niet meegenomen in die belangenafweging. In de tweede plaats heeft de rechter het spaarsaldo van de man niet meegenomen bij zijn afweging wie van partijen een betere kans had op de woningmarkt, terwijl de rechter volgens verzoekster daarmee wel bekend was. Daarbij speelt ook een rol dat de rechter volgens verzoekster tijdens de voorafgaande zitting op 24 oktober 2024 naar de ex-partner van verzoekster heeft opgemerkt dat hij het moeilijk zou vinden om met zijn zwangere ex-partner in huis te wonen. Gelet op deze omstandigheden vreest verzoekster dat de rechter in de komende kortgedingprocedure haar belangen wederom niet zal meenemen in zijn beslissing en niet kritisch naar zijn eerdere gegeven eigen beslissing zal kijken.
2.2.
De rechter heeft niet berust in de wraking. Dit betekent dat hij het niet eens is met de wraking. Zowel in zijn schriftelijke reactie als ter zitting heeft de rechter dit toegelicht.

3.De beoordeling

Het toetsingskader

3.1.
In artikel 36 Rv staat dat elk van de rechters die een zaak behandelen op verzoek van een partij kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
3.2.
De wrakingskamer onderzoekt dus in een wrakingsprocedure of de onpartijdigheid van de rechter schade lijdt. Een rechter wordt geacht onpartijdig te zijn tot het tegendeel vaststaat. Een rechter is partijdig als uit dat wat hij doet of zegt (of juist niet) blijkt dat hij een persoonlijke vooringenomenheid heeft tegenover een procespartij. Daarnaast kan een procespartij het idee hebben dat de rechter vooringenomen is, of hij/zij kan daar bang voor zijn. In dat geval onderzoekt de wrakingskamer of dat objectief gerechtvaardigd is. Als dat zo is, lijdt de rechterlijke onpartijdigheid schade.
Het oordeel van de wrakingskamer
3.3.
De enkele omstandigheid dat de rechter een eerder zaak heeft behandeld, waarin met het kort geding samenhangende thema’s aan de orde zijn geweest en daarin beslissingen heeft gegeven waarin verzoekster zich kennelijk niet kan vinden, kan niet leiden tot een objectiveerbare vrees voor vooringenomenheid bij de behandeling van de onderhavige procedure door de rechter. Volgens de Hoge Raad heeft de rechter een grote vrijheid bij de motivering van zijn beslissing. Een onjuiste, gebrekkige of onbegrijpelijke motivering of het ontbreken daarvan levert geen grond voor wraking op. Dat is alleen anders als de motivering van de beslissing in het licht van alle omstandigheden van het geval en naar objectieve maatstaven gemeten niet anders kan worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid van de rechter. Daarvan is de wrakingskamer niet gebleken.
3.4.
Voor wat betreft de opmerking die de rechter ter zitting zou hebben gemaakt, geldt in de eerste plaats dat de rechter en verzoekster een verschillende versie hebben gegeven van wat er precies is gezegd. Maar los daarvan geldt dat uit deze opmerking, ook als wordt uitgegaan van de lezing van verzoekster, geen schijn van vooringenomenheid van de rechter blijkt. Het tonen van begrip voor de emoties van een procespartij door de rechter houdt nog niet in dat de rechter daarover een oordeel heeft. Tot slot geldt dat er sinds de mondelinge behandeling al geruime tijd is verstreken en er einduitspraak is gedaan, zodat dit niet nu alsnog in het kader van de kortgedingprocedure als zelfstandige grond voor het wrakingsverzoek kan dienen.
3.5.
Andere (bijkomende) omstandigheden waaruit vooringenomenheid van de rechter blijkt of zou kunnen blijken, zijn door verzoekster niet gesteld. De wrakingskamer verklaart het verzoek tot wraking dan ook ongegrond.

4.De beslissing

De wrakingskamer:
4.1.
verklaart het wrakingsverzoek ongegrond;
4.2.
draagt de griffier van de wrakingskamer op het proces-verbaal van deze beslissing toe te sturen aan verzoekster, de rechter waartegen het wrakingsverzoek is gericht, andere betrokken partijen, de teamvoorzitter van het team waarin de rechter werkt en de president van deze rechtbank;
4.3.
bepaalt dat de procedure van verzoekster met zaaknummer 589586 / KG ZA 25-76 moet worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond op het moment van de schorsing vanwege het wrakingsverzoek.
Deze mondelinge uitspraak is gedaan door mr. R.C. Stijnen, voorzitter, en mr. J.G. Nicholson en mr. J.F. Haeck als leden van de wrakingskamer, en in het openbaar uitgesproken op 11 maart 2025 in aanwezigheid van mr. C.E.M. Roeleveld, griffier.
Waarvan proces-verbaal,
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.