ECLI:NL:RBMNE:2025:1088

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
13 maart 2025
Publicatiedatum
14 maart 2025
Zaaknummer
UTR 25/1813
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontzegging van toegang tot gemeentelijke opvang voor Oekraïense vluchtelingen en voorlopige voorziening

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 13 maart 2025, wordt een verzoek om een voorlopige voorziening behandeld van een Oekraïense verzoeker die de toegang tot gemeentelijke opvang in Hilversum is ontzegd. Het besluit tot ontzegging, genomen op 12 februari 2025, is door de voorzieningenrechter als gebrekkig beoordeeld, omdat het college niet heeft voldaan aan de vereisten van de Regeling opvang ontheemden Oekraïne (Roo). De voorzieningenrechter oordeelt dat het college verplicht is om de verzoeker opvang te bieden, tot ten minste zes weken na de beslissing op bezwaar. De voorzieningenrechter heeft eerder op 6 maart 2025 een ordemaatregel getroffen die het besluit schorste totdat er op het verzoek om voorlopige voorziening werd beslist. Tijdens de zitting op 12 maart 2025 werd duidelijk dat de verzoeker, die zich op zijn rechten beroept onder de Richtlijn tijdelijke bescherming, niet zonder alternatief onderdak mag worden gezet. De voorzieningenrechter concludeert dat het bezwaar van de verzoeker een redelijke kans van slagen heeft, omdat het college niet bevoegd was om de opvang te beëindigen zonder een alternatief te bieden. De voorzieningenrechter heeft bepaald dat de voorlopige voorziening wordt voortgezet en dat het college de proceskosten van de verzoeker moet vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 25/1813

uitspraak van de voorzieningenrechter van 13 maart 2025 in de zaak tussen

[verzoeker] , uit Oekraïne , verzoeker

(gemachtigde: mr. L.A. Fischer),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hilversum

(gemachtigden: mr. E. Chandoe en F. Scherpenzeel ).

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker tegen het besluit van 12 februari 2025 om aan hem de toegang tot de gemeentelijke opvang voor Oekraïense vluchtelingen in Hilversum te ontzeggen.
1.1.
Verzoeker heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Daarnaast heeft hij de voorzieningenrechter gevraagd om een voorlopige voorziening (en zo nodig een ordemaatregel) te treffen.
1.2.
Op 6 maart 2025 heeft de voorzieningenrechter een ordemaatregel getroffen die strekt tot het schorsen van het besluit totdat op het verzoek om voorlopige voorziening is beslist.
1.3.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 12 maart 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoeker, de kantoorgenoot van de gemachtigde van verzoeker mr. W.G. Fischer, A. Avakyan als tolk, en de gemachtigden van het college.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

2. De voorzieningenrechter ziet aanleiding om de bij wijze van ordemaatregel getroffen voorlopige voorziening voort te zetten, in die zin dat aan verzoeker opvang moet worden geboden tot zes weken na bekendmaking van de beslissing op bezwaar. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
3. Aan het besluit is ten grondslag gelegd dat verzoeker op 8 februari 2025 (dan wel 9 februari 2025) wederom voor bedreigende overlast heeft gezorgd.
4. Verzoeker stelt zich op het standpunt dat hij als ontheemde uit Oekraïne valt onder de Richtlijn tijdelijke bescherming en dat hij daarom recht heeft op een fatsoenlijk onderkomen. Bij overlast kunnen verstrekkingen worden beperkt of ingetrokken, maar het recht op onderdak mag volgens hem niet worden beëindigd.
5. Niet in geschil is dat verzoeker valt onder de bescherming van de Richtlijn tijdelijke bescherming [1] en het Uitvoeringsbesluit tot tijdelijke bescherming van ontheemden uit Oekraïne . [2]
De besluitvorming
6. Desgevraagd heeft verweerder tijdens de zitting toegelicht dat de opsomming zoals vermeld in het e-mailbericht van 6 maart 2025 van Scherpenzeel aan de rechtbank – alsmede de gebeurtenissen in de bij die e-mail gevoegde tijdlijn – allen tezamen ten grondslag liggen aan het besluit. Daarnaast heeft verweerder aangegeven dat met het besluit is bedoeld om aan verzoeker de toegang tot álle opvangvoorzieningen in Hilversum te ontzeggen. Verder heeft het college toegelicht dat het besluit weliswaar is ondertekend door een onbekende persoon in zijn of haar hoedanigheid als beveiliger, maar dat dit vermoedelijk de locatiemanager van de opvang is geweest. Die locatiemanager is namelijk gemandateerd om namens het college dergelijke besluiten te nemen. Tot slot is op de zitting door het college bevestigd dat met het besluit enkel het onderdak in een opvangvoorziening als bedoeld in artikel 6 eerste lid onder a, van de Regeling opvang ontheemden Oekraïne is stopgezet. Vervangende huisvesting is niet beschikbaar nu alle opvanglocaties vol zijn.
7. De voorzieningenrechter overweegt dat niet ter discussie staat dat de brief van
12 februari 2025 een besluit is in de zin van 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). In de brief wordt aangegeven dat aan verzoeker de toegang tot de opvanglocatie(s) wordt ontzegd. Dat maakt dat de brief gericht is op gerechtsgevolg. De voorzieningenrechter constateert dat het bestreden besluit is genomen door een beveiliger dan wel de locatiemanager van de opvanglocatie(s). Uit het besluit of het dossier in deze procedure blijkt niet dat deze perso(o)n(en) daartoe bevoegd is/zijn namens het college. Uit de besluitvorming en het dossier blijkt verder niet duidelijk op welke datum het genoemde incident dat (in ieder geval) aan het besluit ten grondslag ligt heeft plaatsgevonden (8 of 9 februari 2025). Op de zitting is bovendien uitgelegd dat door het college is beoogd om ook alle andere incidenten uit de tijdlijn ten grondslag te leggen aan het besluit én dat het gaat om een ontzegging van de toegang tot alle opvanglocaties in Hilversum . Omdat deze geconstateerde gebreken in de beslissing op bezwaar kunnen worden hersteld ziet de voorzieningenrechter daarin op zichzelf geen aanleiding om de bij wijze van ordemaatregel getroffen voorziening op te heffen.
Heeft het bezwaar redelijke kans van slagen?
8. Artikel 4, eerste lid, van de Regeling opvang ontheemden Oekraïne bepaalt dat het college een ontheemde kan uitsluiten van de opvang, bedoeld in het artikel 2, eerste lid, van die Regeling indien (a) de ontheemde rechtens van zijn vrijheid is ontnomen, (b) door de Minister belast met de uitvoering van de Vreemdelingenwet 2000 is geoordeeld dat betrokkene tijdelijke bescherming wordt geweigerd vanwege het bepaalde in artikel 28 van de Richtlijn, of (c) de ontheemde tevens de Nederlandse nationaliteit bezit. Tussen partijen staat vast dat deze omstandigheden hier niet aan de orde zijn.
9. Het college mag op grond van artikel 7, eerste lid, aanhef en onder c en d, van de Regeling opvang ontheemden Oekraïne verstrekkingen, waaronder opvang, beperken of intrekken, indien een betrokkene zich niet houdt aan het huishoudelijk reglement of ernstig geweld pleegt tegen medebewoners. Het college heeft ter zitting bevestigd dat dit artikel de grondslag is van het bestreden besluit. De vraag is echter of de in dit artikel genoemde bevoegdheid zo ver reikt dat het college verzoeker de gehele toegang tot de opvang in de gemeente mag ontzeggen, zonder in enig alternatief te voorzien.
10. De voorzieningenrechter beantwoordt deze vraag ontkennend. Uit de toelichting op artikel 7, van de Regeling opvang ontheemden Oekraïne volgt dat bedoeld is om het mogelijk te maken om de verstrekkingen zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, van de Regeling te beperken of beëindigen wegens onder meer geweld, maar dat daarbij altijd in de basisvoorzieningen moet worden voorzien. [3] Die basisvoorzieningen betreffen onder meer een fatsoenlijk onderkomen of middelen om huisvesting te vinden. Dit uitgangspunt volgt ook uit het arrest van het Hof van Justitie in de zaak Haqbin [4] en het door de minister van Justitie en Veiligheid opgestelde handelingsperspectief en maatregelenpakket. Daarin wordt expliciet overwogen dat ook een overlast gevende ontheemde uit Oekraïne recht op een bepaalde mate van opvang behoudt. Dat recht eindigt pas in de gevallen genoemd in artikel 4 van de Regeling en niet in geschil is dat die situaties in dit geval niet aan de orde zijn. Het college was naar het oordeel van de voorzieningenrechter daarom niet bevoegd om het bestreden besluit te nemen, omdat daarbij de opvang is beëindigd zonder te voorzien in een alternatief dat kan worden geclassificeerd als een basisvoorziening. Dit betekent dat het bezwaar van verzoeker een redelijke kans van slagen heeft.
11. Daarbij neemt de voorzieningenrechter in aanmerking dat in artikel 2, eerste lid, van de Tijdelijke wet opvang ontheemden Oekraïne dwingendrechtelijk is geformuleerd dat het college zorgdraagt voor de opvang van ontheemden. Dat betekent dat op het college de resultaatsverplichting rust om aan verzoeker opvang te bieden. Als er geen opvangplek (meer) beschikbaar is, dan zal het college op een andere manier ervoor moeten zorgen dat verzoeker opvang wordt geboden.
Conclusie en gevolgen
12. De voorzieningenrechter ziet gelet op dat wat hiervoor is overwogen aanleiding om de bij wijze van ordemaatregel getroffen voorlopige voorziening voort te zetten. Zij bepaalt dat het college ten aanzien van verzoeker moet blijven voorzien in opvang als bedoeld in de Regeling opvang ontheemden Oekraïne tot in ieder geval zes weken na bekendmaking van de beslissing op bezwaar aan verzoeker.
13. De voorzieningenrechter ziet aanleiding om te bepalen dat het college het griffierecht en de proceskosten van verzoeker moet vergoeden. De hoogte van de vergoeding voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand stelt de voorzieningenrechter vast op € 1.814,- (1 punt voor het opstellen van het verzoekschrift en 1 punt voor het bijwonen van de zitting, met een waarde van € 907,- euro per punt).

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • zet de als ordemaatregel getroffen voorlopige voorziening voort;
  • bepaalt dat de voorlopige voorziening vervalt zes weken nadat de beslissing op bezwaar aan verzoeker wordt bekendgemaakt;
  • veroordeelt het college tot betaling van € 1.814,- aan proceskosten van verzoeker.
  • bepaalt dat het college het griffierecht van € 194,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Eversteijn, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. B.L. Kosterman-Meijer, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
13 maart 2025.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Richtlijn 2001/55/EG van de Raad van de Europese Unie.
2.Uitvoeringsbesluit 2022/382 van de Raad van de Europese Unie.
3.Staatscourant 2023, 26413.
4.ECLI:EU:C:2019:956.