ECLI:NL:RBMNE:2025:1075

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
12 maart 2025
Publicatiedatum
14 maart 2025
Zaaknummer
UTR 24/5525
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Openbaarheid van e-mailadres in het kader van de Wet open overheid (Woo)

In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland, gedateerd 12 maart 2025, wordt het beroep van eiser tegen de gedeeltelijke afwijzing van zijn verzoek om openbaarmaking van documenten op grond van de Wet open overheid (Woo) beoordeeld. Eiser, vertegenwoordigd door mr. A.P. van Knippenbergh, heeft verzocht om openbaarmaking van correspondentie tussen de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en verschillende overheidsinstanties over dierenasiel [naam] in [woonplaats]. De minister heeft een aantal documenten openbaar gemaakt, maar heeft geweigerd om een intern e-mailadres openbaar te maken, met als argument dat dit het goed functioneren van de NVWA zou kunnen schaden.

De rechtbank oordeelt dat de minister onvoldoende heeft gemotiveerd waarom het e-mailadres niet openbaar gemaakt kon worden. De rechtbank verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit voor zover het de weigering van het e-mailadres betreft. De rechtbank bepaalt dat de minister het e-mailadres binnen vier weken na de uitspraak openbaar moet maken. Voor het overige blijft het besluit van de minister in stand. Eiser krijgt ook een vergoeding van de proceskosten en het griffierecht terugbetaald.

De rechtbank benadrukt dat de bescherming van persoonsgegevens en het goed functioneren van bestuursorganen belangrijke overwegingen zijn, maar dat in dit geval de belangen van openbaarmaking zwaarder wegen. De uitspraak onderstreept de noodzaak voor bestuursorganen om hun beslissingen goed te motiveren, vooral als het gaat om de weigering van openbaarmaking op basis van de Woo.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 24/5525

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 maart 2025 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. A.P. van Knippenbergh),
en

de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, de minister

(gemachtigde: S. van der Waal).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de gedeeltelijke afwijzing zijn verzoek op grond van de Wet open overheid (Woo).
1.1.
Eiser heeft gevraagd om openbaarmaking van – kortgezegd – correspondentie tussen de minister, de Landelijke Inspectiedienst Dierenbescherming (LID) en diverse gemeenten en andere overheidsinstanties over dierenasiel [naam] in [woonplaats] in de periode van 2012 tot het Woo-verzoek op 22 november 2023. De minister heeft deze aanvraag met het besluit van 9 februari 2024 (het primaire besluit) toegewezen in die zin dat zeven documenten (deels) openbaar zijn gemaakt. Met het bestreden besluit van 1 juli 2024 op het bezwaar van eiser is de minister daarbij gebleven.
1.2.
De minister heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 25 februari 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de minister.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank verklaart het beroep gegrond. Eiser krijgt gelijk omdat de minister onvoldoende heeft gemotiveerd waarom hij heeft geweigerd een (intern) e-mailadres in document 2 openbaar te maken. Voor het overige krijgt eiser ongelijk. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Het bestreden besluit

3. De minister heeft bij de zoekslag zeven documenten aangetroffen die binnen de reikwijdte van het verzoek vallen. Deze documenten maakt zij openbaar, met uitzondering van de daarin opgenomen persoonsgegevens. Deze persoonsgegevens betreffen derden en medewerkers van de NVWA die niet in hun hoedanigheid in de openbaarheid treden.
De minister beroept zich in dat kader op de weigeringsgrond uit artikel 5.1, tweede lid, onder e, van de Woo. Ook voor documenten die ouder zijn dan vijf jaren is dit belang volgens de minister nog actueel. Verder weigert de minister om een intern algemeen emailadres openbaar te maken. Hiervoor past zij de weigeringsgrond van artikel 5.1, tweede lid, onder i, van de Woo toe. Openbaarmaking van dit adres zou tot gevolg kunnen hebben dat deze mailbox volstroomt door externe e-mails en daardoor kan het goed functioneren van de NVWA in het gedrang komen.
De zoekslag
4. Eiser stelt zich op het standpunt dat er meer stukken moeten berusten bij de minister dan de stukken die nu (deels) openbaar zijn gemaakt. Er zijn in de tijd dat eiser door een conflict uit het dierenasiel is gewerkt door verschillende partijen meldingen gedaan bij gemeenten die geleid hebben tot het betrekken van de NVWA. Er is echter geen terugkoppeling vanuit de NVWA richting de gemeenten te vinden. Ook heeft het dierenasiel (half)jaarlijks te maken gehad met controles vanuit het LID. Ook daarover is geen informatie openbaar gemaakt, terwijl er toch een terugkoppeling/contact zou moeten zijn geweest tussen de NVWA en het LID. Dat er contact moet zijn geweest en daarvan stukken zouden moeten zijn, wordt volgens eiser bovendien onderschreven door een convenant dat tussen de NVWA en de LID tot stand is gekomen. In dat convenant staan namelijk afspraken over jaarlijkse inspecties en er staat in dat er periodieke overleggen plaatsvinden in het kader van het toezicht op dierenasielcentra.
5. De rechtbank stelt voorop dat het vaste rechtspraak [1] is dat het, wanneer een bestuursorgaan stelt dat na onderzoek is gebleken dat een bepaald document niet of niet meer onder hem berust en een dergelijke mededeling niet ongeloofwaardig voorkomt, in beginsel aan degene die om informatie verzoekt is om aannemelijk te maken dat, in tegenstelling tot de uitkomsten van het onderzoek door het bestuursorgaan, dat document toch onder het bestuursorgaan berust. Bij de beoordeling of een stelling van een bestuursorgaan niet ongeloofwaardig voorkomt, wordt betrokken op welke wijze het onderzoek is verricht.
6. De rechtbank is van oordeel dat de uitleg van de minister over de zoekslag haar niet ongeloofwaardig voorkomt. De minister heeft uitgelegd bij welke divisies er is gezocht. Dat niet meer exact te achterhalen is bij welke (sub)teams van deze divisies deze vraag uiteindelijk is terecht gekomen, maakt niet dat het onderzoek op zichzelf onzorgvuldig is uitgevoerd. De rechtbank vindt verder dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat er toch meer documenten bij de minister berusten dan bij de zoekslag zijn aangetroffen. Een document over overname van een handhavingsverzoek vanuit de gemeente [woonplaats] is gevonden en gedeeltelijk openbaar gemaakt. Eiser heeft onvoldoende concreet gemaakt dat er meer documenten over een terugkoppeling aan de gemeenten zouden moeten zijn. Dat geldt ook voor documenten over toezicht bij het dierenasiel door de LID en het contact dat er volgens eiser tussen de LID en de NVWA zou moeten zijn geweest. Dat er halfjaarlijkse controles van de LID bij het dierenasiel hebben plaatsgevonden, betekent immers niet dat de NVWA hiervan documenten moet hebben. De algemene verwijzingen van eiser naar het convenant en afspraken over toezicht zijn bovendien onvoldoende om aan te nemen dat er meer documenten moeten zijn. De beroepsgrond slaagt niet.
De weigeringsgronden van de Woo
Bescherming persoonlijke levenssfeer (e-grond)
7. Eiser stelt dat de minister zich onvoldoende gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat de persoonsgegevens geweigerd kunnen worden op grond van artikel 5.1, tweede lid, onder e, van de Woo. Het is onvoldoende inzichtelijk gemaakt wat voor soort persoonsgegevens er zijn aangetroffen in de documenten. Daarnaast is (met name) voor de documenten die ouder dan vijf jaar zijn onvoldoende gemotiveerd waarom het belang van derden met betrekking tot hun persoonlijke levenssfeer zwaarder weegt dat het algemene belang van openbaarmaking. Een ieder zou moeten kunnen nagaan hoe het toezicht op dierenasielcentra en in het bijzonder dierenasiel [naam] heeft plaatsgevonden. Bovendien heeft eiser persoonlijke belang bij openbaarmaking van de documenten, want hij is als directeur van dierenasiel [naam] valselijk beschuldigd van fraude en op basis van dat conflict uit de functie verwijderd. Het is in dat kader van belang dat eiser ook de persoonsgegevens ontvangt van derden die meldingen hebben gemaakt bij de NVWA hierover.
8. De rechtbank oordeelt dat het voldoende inzichtelijk is om wat voor soort persoonsgegevens het gaat. In het bestreden besluit staat dat het gaat om persoonsgegevens die (indirect) te herleiden zijn tot een persoon, zoals namen, woonadressen, e-mailadressen, telefoonnummers en functienamen. Dit sluit ook goed aan bij de documenten zelf en de lakkingen daarin. In die documenten kan, gelet op de plaats van de gelakte delen, goed worden gezien om wat voor categorie informatie het gaat. Zo staat er bijvoorbeeld in document 1 “behandelaar: ……”, en in document 2 “ aan: ……”. Dat de minister per gelakt persoonsgegeven had moeten aangeven om wat voor soort informatie het gaat, volgt de rechtbank dus niet.
9. Verder volgt de rechtbank ook het standpunt van eiser niet dat het belang bij openbaarmaking van de betreffende persoonsgegevens moet prevaleren boven het belang van deze personen bij bescherming van hun persoonlijke levenssfeer. Ook zonder deze gegevens kan worden gecontroleerd hoe het toezicht op dierenasielcentra, en in het bijzonder dierenasiel [naam] , plaatsvond. De rechtbank begrijpt verder het belang van eiser om meer te weten te komen over de aanleiding van het conflict binnen het bestuur van het dierenasiel. Dat op zichzelf maakt echter niet dat het belang van de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van de genoemde personen daarvoor moet wijken. Dat geldt ook voor de documenten die ouder zijn van vijf jaar.
Goed functioneren van bestuursorganen (i-grond)
10. Eiser stelt verder dat de minister onvoldoende heeft gemotiveerd dat het goed functioneren van de NVWA wordt geschaad als het interne emailadres in de stukken openbaar zou worden gemaakt. Dat bij openbaarmaking een risico zou bestaan dat deze mailbox volloopt met spam, is te kort door de bocht. Dat eiser dit document wel ongelakt in zijn bezit heeft maakt volgens hem duidelijk dat de NVWA dit risico niet vreest. Als dat wel zo zou zijn dan zou ook aan hem dat emailadres niet zijn verstrekt. Verder heeft de minister onvoldoende gemotiveerd dat het belang van openbaarmaking van de stukken minder zwaar weegt dat het gestelde belang van de minister.
11. De rechtbank overweegt dat het betreffende stuk waarin het emailadres wordt genoemd aan eiser is gericht en dat eiser dus al beschikt over het gelakte emailadres. In zoverre is het voor eiser dus niet relevant dat de minister dit emailaders heeft gelakt. Op de zitting heeft eiser echter aangegeven dat hij ook openbaarmaking voor eenieder voor ogen heeft.
12. De rechtbank volgt eiser in zijn standpunt dat de minister onvoldoende heeft gemotiveerd waarom het e-mailadres gelakt mocht worden op grond van artikel 5.1, tweede lid, onder i, van de Woo. Deze weigeringsgrond beoogt te voorkomen dat informatie openbaar moet worden gemaakt die het goed functioneren van de overheid in het gedrang kan brengen. Gelet op de wetsgeschiedenis is deze weigeringsgrond bedoeld voor onder andere crisisachtige aangelegenheden waarbij informatie wellicht op een later tijdstip, maar niet ten tijde van het Woo-verzoek openbaar kan worden gemaakt. Ook kan daar sprake van zijn als openbaarmaking ervoor zorgt dat betrokken burgers of medewerkers van een organisatie zich in de toekomst minder vrij voelen om hun gedachten uit te wisselen of om informatie/input te vragen. [2] De rechtbank ziet niet in waarom daar in dit geval sprake van is. Het gelakte emailadres is volgens de minister bedoeld voor interne communicatie binnen de NVWA. De rechtbank kan dat niet goed rijmen met het feit dat het kennelijk wordt gebruikt op brieven die gericht zijn aan burgers (zoals de brief die aan eiser is gericht). Daarnaast is slechts hypothetisch gesteld door de minister dat dit e-mailadres bij openbaarmaking van de brief zal worden overspoeld door berichten van burgers. Enige onderbouwing van die stelling ontbreekt. Daarnaast is de vraag of – zelfs als dat scenario zich voordoet – voldaan wordt aan de hierboven genoemde situaties die de wetgever voor ogen had bij het opstellen van de weigeringsgrond van artikel 5.1, tweede lid, onder i, van de Woo. De beroepsgrond van eiser slaagt.

Conclusie en gevolgen

13. Het beroep is gegrond. De minister heeft een algemeen e-mailadres ten onrechte geweigerd openbaar te maken. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit voor zover het ziet op de weigering om het (interne) e-mailadres in document 2 openbaar te maken. Voor het overige laat de rechtbank het bestreden besluit in stand.
14. De rechtbank ziet aanleiding om het geschil definitief te beslechten en zelf in de zaak te voorzien door het primaire besluit te herroepen voor zover dat ziet op de weigering om bovengenoemd e-mailadres openbaar te maken en door te bepalen dat de minister het betreffende e-mailadres openbaar moet maken uiterlijk vier weken na verzending van deze uitspraak. Zoals de minister zelf op de zitting heeft beaamd zijn er namelijk geen andere weigeringsgronden in de Woo die aanleiding kunnen geven voor weigering van het betreffende e-mailadres.
15. De rechtbank bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde gedeelte van het bestreden besluit.
16. Omdat het beroep gegrond is, moet verweerder aan eiser het betaalde griffierecht vergoeden en krijgt eiser ook een vergoeding van zijn proceskosten. De minister moet deze vergoeding betalen. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.814,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:

  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit voor zover het ziet op de weigering om het (interne) emailadres in document 2 openbaar te maken;
  • herroept het primaire besluit voor zover het ziet op de weigering om het (interne) emailadres in document 2 openbaar te maken;
  • bepaalt dat de minister het hiervoor genoemde e-mailadres openbaar maakt binnen vier weken na verzending van deze uitspraak;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde gedeelte van het bestreden besluit;
  • bepaalt dat de minister het griffierecht van € 184,- aan eiser moet vergoeden;
  • veroordeelt de minister in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.814,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.A.M. Elzakkers, rechter, in aanwezigheid van
mr.B.L. Kosterman-Meijer, griffier. Uitgesproken in het openbaar op 12 maart 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie onder andere de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van
2.Zie de memorie van toelichting