ECLI:NL:RBMNE:2025:1054

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
14 maart 2025
Publicatiedatum
13 maart 2025
Zaaknummer
16/217017-23 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor bijstandsfraude met gevolgen voor de maatschappij en strafmaat

Op 14 maart 2025 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die gedurende vijf jaar zijn inkomsten uit schilderwerkzaamheden niet heeft opgegeven bij de gemeente, waardoor hij ten onrechte een bijstandsuitkering ontving. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 24 december 2015 tot en met 9 november 2020 opzettelijk niet aan zijn inlichtingenplicht heeft voldaan, wat resulteerde in een veroordeling voor bijstandsfraude. De lange duur van de zaak en de houding van de verdachte zijn meegewogen in de strafmaat. De rechtbank heeft een taakstraf van 120 uur opgelegd, evenals een voorwaardelijke gevangenisstraf van één maand. De rechtbank benadrukt de impact van bijstandsfraude op de maatschappij en het belang van het handhaven van het sociale stelsel. De verdachte heeft zijn schuld erkend en heeft gewerkt aan zijn alcoholverslaving, wat in zijn voordeel is meegewogen. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de lange duur van de procedure en de gezondheid van de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Lelystad
Parketnummer: 16/217017-23 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 14 maart 2025
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1958] te [geboorteplaats] ,
wonende aan [adres] te [woonplaats] ,
hierna: verdachte.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 28 februari 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. F. Koolhof en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. P.A.J. van Putten, advocaat te Almere, naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
in de periode van 24 december 2015 tot en met 9 november 2020 te Almere samen met een ander meermalen opzettelijk niet aan zijn inlichtingenplicht heeft voldaan waardoor hij en zijn echtgenote zijn bevoordeeld terwijl hij wist dat die gegevens van belang waren voor de vaststelling van het recht op of de hoogte van zijn bijstandsuitkering.
De officier van justitie heeft ter zitting op 28 februari 2025 meegedeeld dat in de tenlastelegging sprake was van een kennelijke verschrijving. Daar waar als einddatum wordt genoemd de datum van 9 november 2022, had dit – blijkens het dossier – 9 november 2020 moeten zijn. Met instemming van de raadsman heeft de rechtbank ter zitting besloten de tenlastelegging aldus te lezen.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen. Volgens de officier van justitie moet de periode worden beperkt tot 20 augustus 2020. Op basis van het dossier is vast te stellen dat verdachte tot en met die datum werkzaamheden heeft verricht.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat er gaten in de pleegperiode zitten. Oftewel, verdachte heeft in de tenlastegelegde periode niet voortdurend schilderwerkzaamheden verricht. Hij verzoekt de rechtbank – bij het vaststellen van de pleegperiode – daar rekening mee te houden. Voorts verzoekt de raadsman om verdachte vrij te spreken van het tweede gedachtestreepje in de tenlastelegging, namelijk voor de werkzaamheden die verdachte verrichtte voor [stichting] . Zoals door de gemeente Almere in de bestuursrechtelijke procedure heroverwogen waren deze werkzaamheden bekend bij de gemeente en was er bovendien geen sprake van op geld waardeerbare werkzaamheden. De werkzaamheden voor de stichting leveren daarom geen schending op van de inlichtingenplicht..
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
Het feit, zoals hierna bewezenverklaard, is door verdachte begaan. Verdachte heeft dit feit bekend. De raadsman heeft geen integrale vrijspraak voor het feit bepleit. De rechtbank volstaat onder deze omstandigheden met een opsomming van de volgende bewijsmiddelen:
  • een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal 22 augustus 2023, genummerd 190030-6014042/3, opgemaakt door sociaal rechercheur [sociaal rechercheur] en [verbalisant] , met diverse bijlagen;
  • de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 28 februari 2025.
4.3.2
Bewijsoverweging
Bekennende verklaring verdachte
Ter zitting heeft verdachte verklaard dat hij bij aanvraag van de uitkering – in het gesprek met mevrouw [A] van de gemeente Almere – heeft aangegeven dat hij samen met zijn vrouw vrijwilligerswerk verrichtte vanuit hun stichting [stichting] . Hij heeft daarbij niet gezegd dat die stichting bij de Kamer van Koophandel stond ingeschreven en heeft de stichting evenmin opgegeven bij de aanvraag van de bijstandsuitkering. Verder heeft verdachte bekend dat hij in de tenlastegelegde periode schilderwerkzaamheden heeft verricht waarvoor hij ook is betaald. In sommige gevallen ontving hij geen betaling, maar betrof het een vriendendienst. Dat deed hij op verzoek van vrienden die hem tijdens zijn verslaving hadden geholpen door geld te lenen. Als zij een hulpvraag hadden op het gebied van verbouwen of schilderen, dan voelde verdachte zich verplicht om hen te adviseren en/of te helpen. Verdachte erkent dat de meeste van die diensten aldus op geld waardeerbaar zijn geweest. Voorts heeft verdachte verklaard dat hij wist dat hij die inkomsten had moeten opgeven, maar hij dat bewust niet heeft gedaan.
Pleegperiode
De raadsman heeft verzocht rekening te houden met het feit dat verdachte gedurende de ten laste gelegde periode niet aaneengesloten werkzaamheden heeft verricht. De rechtbank zal echter geen rekening houden met deze door de verdediging genoemde ‘gaten in de tenlastegelegde periode’. Vast staat immers dat de werkzaamheden hebben plaatsgevonden binnen de gehele periode. De vraag of de werkzaamheden voortdurend zijn verricht, is in die zin voor de bewezenverklaring niet relevant. Het gaat er slechts om of bewezen kan worden dat in de betreffende periode met een zekere frequentie strafbare feiten zijn gepleegd.
Partiële vrijspraak
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte werkzaamheden heeft verricht voor zijn stichting [stichting] , daar inkomsten uit heeft verworven en die niet heeft opgegeven. De rechtbank acht dit onderdeel van de tenlastelegging echter niet bewezen en zal verdachte hiervan vrijspreken. Enig onderliggend bewijs hiervoor is het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige] (hierna: [getuige] ). [getuige] verklaart dat verdachte schilderklussen heeft gedaan bij [onderneming] in augustus 2020, maar dat verdachte daarvoor geen geld heeft ontvangen, maar een bingoapparaat voor zijn stichting. Het ging hier dus om een – op geld waardeerbare – beloning voor de schilderwerkzaamheden van verdachte, zoals al onder het eerste gedachtenstreepje is tenlastegelegd. Het ging niet om werkzaamheden die verdachte voor zijn stichting – die zich bezighield met de beoefening van podiumkunst en het verzorgen van entertainment in de zorg – verrichte; de gemeente Almere was reeds op de hoogte van het bestaan van zijn stichting en de diensten die verdachte en medeverdachte vanuit die stichting verrichtten.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
in de periode van 24 december 2015 tot en met 9 november 2020 te Almere, in strijd met een hem bij of krachtens wettelijk voorschrift opgelegde verplichting, te weten artikel 17 Participatiewet, telkens opzettelijk heeft nagelaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken, en dit feit kon strekken tot bevoordeling van zichzelf of een ander, terwijl hij, verdachte telkens wist, dat die gegevens van belang waren voor de vaststelling van verdachtes of eens anders recht op een verstrekking of tegemoetkoming, te weten een (bijstands)uitkering krachtens die Participatiewet, dan wel voor de hoogte of de duur van die verstrekking of tegemoetkoming, immers heeft hij, verdachte, telkens opzettelijk nagelaten tijdig en volledig de gemeente Almere op de hoogte te stellen van de inkomsten die hij, verdachte, vergaarde uit schilderwerkzaamheden.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN HET FEIT

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet het volgende strafbare feit op:
in strijd met een hem bij of krachtens wettelijk voorschrift opgelegde verplichting, opzettelijk nalaten tijdig de benodigde gegevens verstrekken, terwijl het feit kan strekken tot bevoordeling van zichzelf of een ander, en terwijl hij weet of redelijkerwijze moet vermoeden dat de gegevens van belang zijn voor de vaststelling van zijn of eens anders recht op een verstrekking of tegemoetkoming/de hoogte of de duur van een verstrekking of tegemoetkoming.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte te veroordelen tot:
- een gevangenisstraf van 3 (drie) maanden, geheel voorwaardelijk met een proeftijd van 2 (twee) jaren;
- een taakstraf van 120 uren, indien niet of niet naar behoren verricht te vervangen door 60 dagen hechtenis.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht in strafmatigende zin rekening te houden met het feit dat het lang heeft geduurd voordat het Openbaar Ministerie overging tot vervolging. De verdediging verzoekt verder geen gevangenisstraf op te leggen, ook niet in voorwaardelijke zin, gelet op de gezondheid van verdachte.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van het feit en de omstandigheden
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan uitkeringsfraude door gedurende een periode van meer dan vijf jaar stelselmatig onjuiste inlichtingen te verstrekken aan de verstrekker van zijn bijstandsuitkering. Hij heeft immers telkens welbewust verzwegen dat hij inkomsten ontving uit schilderwerkzaamheden. Door zo te handelen heeft verdachte misbruik gemaakt van het sociale stelsel zoals dat in Nederland bestaat. Hij heeft gedurende langere periode vrij structureel schilderwerkzaamheden verricht en dat – samen met een deel van zijn bijstandsuitkering – gebruikt om zijn verslaving te bekostigen.
Een uitkering is bedoeld om de mensen, die om wat voor reden dan ook niet in hun eigen inkomen kunnen voorzien, te verzekeren van een aanvaardbaar inkomen. Misbruik van sociale voorzieningen ondermijnt dit sociale stelsel.
Bovendien zorgt dit gedrag voor ergernissen in de maatschappij, wat ook blijkt uit de anonieme meldingen die door omwonenden van verdachte zijn gedaan. Rondkomen van een beperkt inkomen kan een uitdaging zijn. Voor hen die dagelijks voor de uitdaging staan om rond te komen is een financieel extraatje meer dan welkom. Het is begrijpelijk dat zij, die extra inkomen op rechtmatige wijze verkrijgen of op creatieve wijze steeds weer rondkomen van de bijstandsuitkering, zich storen aan hen die zowel profiteren van een bijstandsuitkering als van (ogenschijnlijk fors) inkomen uit arbeid. Dit wordt als onrechtvaardig ervaren. Optreden tegen bijstandsfraude dient daarmee ook een groter doel dan enkel het bestraffen van de verdachte. Het neemt het gevoel van onrechtvaardigheid weg, vergoot het vertrouwen in de gemeente en voorkomt dat anderen – vanuit de uitdagende situatie waarin mensen kunnen verkeren – hetzelfde gaan doen.
Persoon van de verdachte
Een fraude van dergelijke duur rechtvaardigt in beginsel een gevangenisstraf voor de duur van enkele maanden. Gelet op de duur van de periode waarin verdachte fraude heeft gepleegd en het bedrag dat ten onrechte aan de maatschappij is onttrokken, kan niet worden volstaan met alleen een werkstraf
ófeen voorwaardelijke gevangenisstraf.
De rechtbank neemt bij de straftoemeting in het voordeel van verdachte het volgende mee. Het plegen van het feit werd voor verdachte ingegeven door zijn alcoholverslaving. Verdachte heeft de afgelopen jaren hard gewerkt aan die verslaving en is inmiddels al langere tijd abstinent. Dit is, na zo een lange tijd van gebruik, een zeer zware opgave en dit is het nog iedere dag. Verdachte toont daarmee aan dat hij wil werken aan de onderliggende problematiek en heeft de rechtbank daarmee ook het vertrouwen gegeven dat hij dit wil volhouden en hiermee wil voorkomen dat hij opnieuw strafbare feiten zal plegen.
Daarnaast heeft verdachte vanaf zijn eerste verhoor tot op de zitting openheid van zaken gegeven. Verder houdt de rechtbank rekening met de leeftijd van verdachte, zijn gezondheidstoestand en met het feit dat hij first offender is. Tot slot weegt het gegeven dat het lang heeft geduurd totdat de vervolging van verdachte werd aangevangen in strafmatigende zin mee. Dit alles leidt ertoe dat de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf niet op zijn plaats acht. Wel zal aan verdachte een flinke taakstraf worden opgelegd.
Aan verdachte zal daarnaast een voorwaardelijke gevangenisstraf worden opgelegd. Die straf is – anders dan normaliter het geval is – niet primair bedoeld om verdachte ervan te weerhouden om opnieuw in de fout te gaan. Het is vooral bedoeld als signaal naar de maatschappij dat dit strafbare feit absoluut ontoelaatbaar is en het uitsluitend opleggen van een taakstraf ontoereikend is om de ernst van het feit te benadrukken.

9.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 227b van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

10.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf maatregel
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 1 (één) maand;
- bepaalt dat de gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders gelast op grond van het feit dat verdachte de hierna te melden algemene voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaren vast;
- als algemene voorwaarde geldt dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet
schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- veroordeelt verdachte tot
een taakstraf van 120 uren;
- beveelt dat voor het geval verdachte de taakstraf niet of niet naar behoren verricht de taakstraf wordt vervangen door 60 dagen hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.P.P. Hoekstra, voorzitter, mrs. N. van Esch en S.M. van Meer, rechters, in tegenwoordigheid van mr. T. Lap, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 14 maart 2025.
Mr. Van Meer is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
Hij in of omstreeks de periode van 24 december 2015 tot en met 9 november 2022 te Almere, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, in strijd met een hem bij of krachtens wettelijk voorschrift opgelegde verplichting, te weten artikel 17 Wet Werk en Bijstand en/of artikel 17 Participatiewet, (telkens) opzettelijk heeft nagelaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken, en dit feit kon strekken tot bevoordeling van zichzelf of een ander, terwijl hij, verdachte (telkens) wist, althans redelijkerwijze moest vermoeden dat die gegevens van belang waren voor de vaststelling van verdachtes of eens anders recht op een verstrekking of tegemoetkoming, te weten een (bijstands)uitkering krachtens die Wet Werk en Bijstand en/of die Participatiewet, dan wel voor de hoogte of de duur van die verstrekking of tegemoetkoming, immers heeft hij, verdachte, (telkens) opzettelijk nagelaten tijdig en/of volledig de gemeente Almere en/of de Sociale Dienst op de hoogte te stellen van
- de inkomsten die hij, verdachte, vergaarde uit schilderwerkzaamheden, en/of
- de werkzaamheden die hij, verdachte, en/of zijn medeverdachte voor Stichting [stichting] verrichtte.