ECLI:NL:RBMNE:2025:105

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
21 januari 2025
Publicatiedatum
20 januari 2025
Zaaknummer
16/064364-24; 05/126707-23 (vord. tul) (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Jeugdstrafrecht: Overval op winkel met vuurwapen gelijkend voorwerp, afpersing en beschadiging van enkelband

Op 21 januari 2025 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een minderjarige verdachte, geboren in 2007, die betrokken was bij een gewapende overval op een winkel in Almere op 23 februari 2024. De verdachte heeft samen met anderen een op een vuurwapen gelijkend voorwerp gebruikt om de medewerkers van de winkel te dwingen tot afgifte van sigaretten en geld. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van diefstal met geweld, omdat de pakjes sigaretten onder bedreiging zijn afgegeven en niet fysiek door de verdachte zijn weggenomen. In plaats daarvan is de verdachte veroordeeld voor afpersing in vereniging, beschadiging van een enkelband en schuldheling. De rechtbank heeft de verdachte een jeugddetentie opgelegd van 270 dagen, waarvan 100 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, met bijzondere voorwaarden en dadelijke uitvoerbaarheid. De vorderingen van de benadeelde partijen zijn volledig toegewezen, met inbegrip van immateriële schadevergoeding voor de slachtoffers van de overval. De rechtbank heeft ook beslist op de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke werkstraf.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Lelystad
Parketnummer: 16/064364-24; 05/126707-23 (vord. tul) (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 21 januari 2025
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [2007] te [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] , [woonplaats] ,
hierna te noemen: [verdachte]

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek achter gesloten deuren op de terechtzitting van 7 januari 2025.
De rechtbank heeft tijdens de zitting gesproken met en geluisterd naar de standpunten van [verdachte] , de advocaat van [verdachte] , mr. K. Karakaya, advocaat te Apeldoorn, de officier van justitie mr. G.A. Hoppenbrouwers, de deskundigen, M. van der Cingel van de Raad voor de Kinderbescherming en F. Kogöz van William Schrikker Jeugdbescherming & Jeugdreclassering, en mr. R.M. Joppen, advocaat Almere, namens de benadeelde partij [slachtoffer 1] .

2.TENLASTELEGGING

De verdenking staat beschreven in de tenlastelegging. Deze is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er in het kort op neer dat [verdachte] :
feit 1 primair
op 23 februari 2024 in Almere, samen met anderen, met een op een vuurwapen gelijkend voorwerp de [winkel] heeft overvallen en pakjes sigaretten heeft gestolen;
feit 1 subsidiair
op 23 februari 2024 in Almere, samen met anderen, met een op een vuurwapen gelijkend voorwerp medewerkers van de [winkel] heeft gedwongen tot afgifte van geld en pakjes sigaretten;
feit 2
op 16 juli 2024 in Almere een enkelband heeft vernield;
feit 3
op 9 augustus 2024 in Den Haag een bromfiets heeft geheeld.

3.VOORVRAGEN

Voordat de rechtbank een oordeel kan geven over de vraag of [verdachte] de ten laste gelegde feiten heeft gepleegd, moet worden beoordeeld of aan de in de wet gestelde voorvragen is voldaan. De rechtbank is van oordeel dat de dagvaarding geldig is, de rechtbank bevoegd is tot kennisneming van het tenlastegelegde, de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging van [verdachte] en er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Wat vindt de officier van justitie?
De officier van justitie vindt dat feit 1 subsidiair, feit 2 en feit 3 wettig en overtuigend kunnen worden bewezen.
4.2
Wat vindt de advocaat van [verdachte] ?
De advocaat heeft de rechtbank gevraagd om [verdachte] vrij te spreken van feit 1 primair, feit 2 en feit 3. Hieronder wordt beschreven waarom de advocaat vindt dat [verdachte] van deze feiten moet worden vrijgesproken.
De advocaat heeft tijdens de zitting uitgelegd dat [verdachte] van feit 2 moet worden vrijgesproken omdat [verdachte] heeft ontkend dat hij zijn enkelband op 16 juli 2024 heeft doorgeknipt en er die dag geen tang in de buurt van hem is aangetroffen. De bekennende verklaring van [verdachte] bij de rechter-commissaris op 12 augustus 2024 had betrekking op een andere enkelband die hij later die maand heeft doorgeknipt.
Voor feit 3 geldt volgens de advocaat dat niet kan worden vastgesteld dat [verdachte] wist of redelijkerwijs had moeten vermoeden dat de bromfiets gestolen was.
Ten aanzien van feit 1 subsidiair heeft de advocaat zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank, met uitzondering van het ten laste gelegde richten van het wapen op de medewerkers van de [winkel] . Dat betekent dat de advocaat vrijspraak vraagt voor het richten van het wapen op medewerkers van de [winkel] maar de rest van de tenlastelegging niet tegenspreekt.
4.3
Wat vindt de rechtbank?
Vrijspraak feit 1 primair
De rechtbank is van oordeel dat de onder feit 1 ten laste gelegde handelingen niet kunnen worden gekwalificeerd als diefstal in de zin van artikel 312 van het Wetboek van Strafrecht omdat de pakjes sigaretten onder bedreiging aan [verdachte] zijn afgegeven en [verdachte] die pakjes niet zelf (fysiek) heeft weggenomen. In juridische zin vindt de rechtbank die feitelijke gedragingen het beste passen bij het subsidiair tenlastegelegde, namelijk de afpersing. De rechtbank zal [verdachte] dan ook vrijspreken van feit 1 primair.
Bewijsmiddelen feit 1 subsidiair
Het feit is door [verdachte] begaan. [verdachte] heeft feit 1 subsidiair bekend. De advocaat van [verdachte] heeft niet gevraagd om [verdachte] vrij te spreken van dit feit. De rechtbank volstaat onder deze omstandigheden met een opsomming van de volgende bewijsmiddelen:
  • de bekennende verklaring van [verdachte] ter terechtzitting van 7 januari 2025;
  • een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 2] van 23 februari 2024, genummerd PL0900-2024058633-10, opgemaakt door de politie Eenheid Midden-Nederland, opgenomen op pagina 44 e.v. van het dossier met registratienummer MD2R024034-49;
  • een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van verhoor getuige [slachtoffer 1] van 23 februari 2024, genummerd PL0900-2024058633-16, opgemaakt door politie Eenheid Midden-Nederland, opgenomen op pagina 49 e.v. van voornoemd dossier;
  • een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van verhoor getuige [slachtoffer 3] van 23 februari 2024, genummerd PL0900-2024058633-11, opgemaakt door politie Eenheid Midden-Nederland, opgenomen op pagina 53 e.v. van voornoemd dossier;
  • een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van verhoor getuige [slachtoffer 4] van 23 februari 2024, genummerd PL0900-2024058633-3, opgemaakt door politie Eenheid Midden-Nederland, opgenomen op pagina 57 e.v. van voornoemd dossier.
Bewijsoverweging feit 1 subsidiair
Uit de stukken in het dossier volgt dat het op een vuurwapen gelijkend voorwerp dat [verdachte] heeft gebruikt een luchtdrukpistool is. De advocaat van [verdachte] heeft de rechtbank erop gewezen dat aangeefster [slachtoffer 2] heeft verklaard dat [verdachte] het pistool niet op haar of haar collega richtte. Uit de bewijsmiddelen volgt echter dat getuigen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 4] wel hebben gezien dat [verdachte] het pistool op de medewerksters richtte. Dat [slachtoffer 2] dit niet heeft gezien doet daar niet aan af. De rechtbank is daarom van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat [verdachte] het pistool op de medewerksters heeft gericht.
Bewijsmiddelen feit 2 [1]
[getuige]is als getuige gehoord. In het proces-verbaal verhoor getuige staat onder meer het volgende:
U heeft ons (de politie) gebeld omdat u iemand zag in de trein die zijn enkelband aan
het doorzagen was. Wat kunt u hierover vertellen?
De getuige verklaarde: Op 16 juli 2024 stond ik te wachten op de trein in Almere Centrum. Ik stapte de trein in, hij (de verdachte) zat er al.
Hij zat de hele tijd te spelen met een zakmesje. Hij vertelde dat hij over twee dagen verlost was van de enkelband. Ik zag dat hij intussen aan zijn enkelband zat te klooien. Hij pakte tangetje en een heel klein zaagje. Hij probeerde steeds de scheur in zijn enkelband open te krijgen met het tangetje. Ik kreeg het idee dat hij de enkelband kapot probeerde te maken. [2]
Verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2]hebben in een proces-verbaal van bevindingen onder meer het volgende gerelateerd:
Op 16 juli 2024 kregen wij de melding te gaan naar het centraal station in Hilversum. Op 16 juli 2024 kwamen wij ter plaatse op de eerder genoemde locatie.
Wij, verbalisant [verbalisant 2] en [verbalisant 1] , zagen een man in de trein staan die volledig voldeed aan het signalement van de getuige.
De persoon bleek te zijn:
* [verdachte] , geboren op [2007] (16) te [geboorteplaats] .
Wij zagen dat [verdachte] aan zijn linkerenkel een enkelband had. Wij zagen dat er een snee in de enkelband zat. [3]
De rechtbank heeft de voorlopige hechtenis van [verdachte] bij
beslissing van 7 maart 2024geschorst onder voorwaarde dat hij een enkelband om krijgt. In deze beslissing staat onder meer volgende:
De rechtbank:
schorst de voorlopige hechtenis met ingang van woensdag 13 maart 2024 om 10:00 uur, waarna verdachte zich rechtstreeks zal begeven naar Pluryn [locatie] , gevestigd aan de [adres] , [vestigingsplaats] zodat het elektronisch controlemiddel die dag bij Pluryn kan worden aangesloten, onder de volgende voorwaarden (…) [4]
Bewijsoverweging feit 2
Uit de stukken blijkt dat getuige [getuige] heeft gezien dat [verdachte] met een zakmesje speelde en daarna een tangetje en zaagje pakte. [verdachte] was steeds met zijn enkelband bezig en probeerde met een tangetje de scheur in de enkelband verder open te krijgen. De ter plaatse gekomen verbalisanten zien een snee in de enkelband. De advocaat van [verdachte] heeft bepleit dat [verdachte] vrijgesproken zou moeten worden omdat het wettige en overtuigende bewijs voor dit feit ontbreekt – te meer omdat er geen mesje, tangetje of zaagje bij [verdachte] of in de trein is aangetroffen. De verklaring van de getuige bezien met de aangetoonde scheur, ook te zien op de foto in het dossier, levert naar het oordeel van de rechtbank voldoende wettig en overtuigend bewijs op voor de tenlastegelegde vernieling, in die zin dat [verdachte] de enkelband heeft beschadigd.
Bewijsmiddelen feit 3 [5]
[aangever]heeft aangifte gedaan. Hij heeft onder meer het volgende verklaard, zakelijk weergegeven:
Plaats delict: ’ s-Gravenhage
Kenteken : [kenteken]
Datum 09-08-2024
Mijn scooter staat bij de buurman voor de deur rond 07.00 nog steeds.
13
uur telefoontje scooter weg. [6]
Verbalisant [verbalisant 3]heeft in een proces-verbaal van aanhouding verdachte van 9 augustus 2024 onder meer het volgende gerelateerd:
Alle straten in dit Proces-Verbaal bevinden zich in de stad 's-Gravenhage.
Vandaag op vrijdag 9 augustus 2024 omstreeks 19.45 uur reed ik, verbalisant [verbalisant 3] , op de Fruitweg. Ik zag mij een scooter tegemoet komen rijden.
De bestuurder bleek later te zijn:
[verdachte] Geboren [2007] [7]
Na controle bleek de scooter, voorzien van kenteken [kenteken] als gestolen gesignaleerd en is hier op vrijdag 9 augustus 2024 aangifte van gedaan. [8]
[verdachte]is door de politie gehoord. Hij heeft onder meer het volgende verklaard, zakelijk weergegeven:
V: Dan gaan we het nu hebben over waarom je hier zit. Gisteravond ben je aangehouden omdat je reed op een gestolen scooter en gevaarlijk rijgedrag vertoonde toen je wegreed van de politieagenten. Wat kun je daar over verklaren?
A: Een vriend kwam naar me toe en die zei dat hij een nieuwe scooter had gekocht. Hij ging een paar dagen op vakantie en zei dat ik hem wel kon gebruiken.
V: Hoe heb je die scooter gestart? [9] A: Gewoon met kickstart.
V: Kreeg je ook een sleutel van de scooter?
A: Nee, ik heb wel gevraagd waar die sleutel was en hij zei dat die sleutel kwijt was. Hij zei dat ik hem gewoon kon kickstarten. [10]
Bewijsoverweging feit 3
De advocaat van [verdachte] heeft voor feit 3 vrijspraak bepleit omdat [verdachte] niet wist of heeft moeten vermoeden dat de scooter van diefstal afkomstig was. Nu echter [verdachte] zelf heeft verklaard dat zijn vriend een nieuwe scooter had gekocht waar hij de sleutel al van kwijt was geraakt, moesten bij [verdachte] wel degelijk alarmbellen rinkelen. Daar doet ook, zoals de advocaat van [verdachte] heeft betoogd, een eventuele geestelijke stoornis bij [verdachte] niet aan af.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] :
feit 1 subsidiair
op 23 februari 2024 te Almere, tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld winkelmedewerksters [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] heeft gedwongen tot de afgifte van sigaretten, die aan [winkel] en/of een derde toebehoorden door
- met kracht de deur van de [winkel] open te slaan en
- een op een vuurwapen gelijkend voorwerp te tonen en
- het op een vuurwapen gelijkend voorwerp te richten op het lichaam van die [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] en
- vervolgens de woorden uit te spreken, zakelijk weergegeven, dat dit een overval betrof en dat de kluis moest worden geopend en dat aan hem geld uit de kassa moest worden gegeven en
- vervolgens de woorden uit te spreken, zakelijk weergegeven, dat aan hem sigaretten moesten worden gegeven en
- weg te rennen;
feit 2
op 16 juli 2024 te Almere, opzettelijk en wederrechtelijk een enkelband, die geheel of ten dele aan Reclassering Nederland en/of de Dienst Vervoer en Ondersteuning toebehoorde, heeft beschadigd;
feit 3
op 9 augustus 2024 te 's-Gravenhage, een bromfiets heeft verworven en voorhanden heeft gehad, terwijl hij ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit goed redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het een door misdrijf verkregen goed betrof.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. [verdachte] is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen onder 1 subsidiair, 2 en 3 meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. [verdachte] wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert volgens de wet de volgende strafbare feiten op:
feit 1 subsidiair
afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
feit 2
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen;
feit 3
schuldheling.

7.STRAFBAARHEID VAN [verdachte]

Uit het Pro Justitia rapport van 4 mei 2024, opgemaakt door drs. J. Hogendoorn, GZ-psycholoog, volgt dat de bewezen verklaarde feiten verminderd aan [verdachte] moeten worden toegerekend. Dit sluit de strafbaarheid van [verdachte] voor de door hem gepleegde feiten niet uit. Ook overigens is er geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van [verdachte] uitsluit. [verdachte] is daarom strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
Wat vindt de officier van justitie?
De officier van justitie heeft de rechtbank gevraagd om [verdachte] te veroordelen tot een jeugddetentie van 270 dagen, waarvan 88 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren, met aftrek van het voorarrest, met als bijzondere voorwaarden:
  • dat [verdachte] meewerkt aan behandeling binnen de gesloten jeugdzorg te [instelling] of soortgelijke instelling, zolang de jeugdreclasseerder dit nodig acht;
  • dat [verdachte] meewerkt aan een nazorgtraject in de vorm van behandeling indien en zolang de jeugdreclasseerder dit nodig acht;
  • dat [verdachte] meewerkt aan een nazorgtraject ten aanzien van het begeleid wonen dan wel plaatsing in een open jeudgzorginstelling, indien en zolang de jeugdreclassering nodig acht;
  • dat [verdachte] meewerkt aan de invulling van een positieve dagbesteding in de vorm van school en stage en zich zal conformeren aan het plan vanuit de jeugdreclassering.
8.2
Wat vindt de advocaat van [verdachte] ?
De advocaat heeft de rechtbank gevraagd te volstaan met een geheel voorwaardelijke straf, met de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de Raad voor de Kinderbescherming.
8.3
Wat vindt de rechtbank?
Het met een (op een) vuurwapen (gelijkend voorwerp) overvallen van een winkel is zonder enige twijfel een ernstig feit. Slachtoffers van zulke overvallen moeten hele angstige momenten doorstaan. Momenten die hun jaren en mogelijk zelf het hele leven zullen bijblijven. Die enorme impact volgt ook uit de indringende verklaringen van de slachtoffers die ter zitting zijn voorgelezen. Zij konden (tijdelijk) niet meer werken, of hebben zelfs afscheid genomen van hun werk. Dagelijks zien zij, en hun naaste omgeving, zich geconfronteerd met angsten, met woede, met verdriet, met stress. Zij kampen met trauma’s, met nachtmerries en worden overvallen door emoties. En zij moeten deze gevolgen doorstaan omdat [verdachte] ‘snel’ geld wilde verdienen. Hij en zijn vrienden bekeken de opties voor dit ‘snelle’ geld en kozen ervoor de [winkel] te overvallen. Met deze keuze heeft [verdachte] het leven van de medewerkers onherstelbaar veranderd. De overval heeft plaatsgevonden op klaarlichte dag, in de aanwezigheid van meerdere klanten. Ook die klanten zijn enorm angstig geweest. De behoeftes van [verdachte] en zijn vrienden stonden bij hem echter voorop, ongeacht de slachtoffers, en dat is zeer kwalijk.
Verder heeft [verdachte] zijn enkelband beschadigd en op een gestolen scooter gereden. Dit zijn vervelende feiten waarmee [verdachte] eveneens heeft laten zien geen respect te hebben voor de eigendommen van anderen. Daarnaast heeft [verdachte] met zijn handelen ervoor gezorgd dat degene die de scooter heeft gestolen uit beeld is gebleven van de politie en heeft [verdachte] bijgedragen aan het bevorderen van soortgelijke diefstallen. Bovendien kan de eigenaar van de scooter hierdoor de schade aan de scooter op niemand verhalen. De rechtbank rekent dit alles [verdachte] aan.
Persoon van [verdachte]
De rechtbank heeft gekeken naar het strafblad van [verdachte] van 13 september 2024. Daaruit blijkt dat [verdachte] eerder op 2 oktober 2023 is veroordeeld voor een soortgelijk feit als feit 1 subsidiair.
De rechtbank heeft ook gekeken naar:
  • een Pro Justitia-rapport, psychologisch onderzoek, van 4 mei 2024, opgemaakt door drs. J. Hogendoorn, GZ-psycholoog;
  • een rapport van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) van 2 januari 2025, opgemaakt door M. van der Cingel, raadsonderzoeker.
De psycholoogheeft opgeschreven dat bij [verdachte] sprake is van een verstandelijke ontwikkelingsstoornis en een disruptieve, impulsbeheersings- of andere gedragsstoornis, die (deels) samenhangen met een permanente hersenbeschadiging door mogelijke prenatale alcoholblootstelling. Daarnaast is de persoonlijkheidsontwikkeling van [verdachte] bedreigd door antisociale tendensen. Deze psychische stoornissen waren ook aanwezig tijdens het plegen van feit 1 subsidiair en beïnvloedden de gedragskeuzes en gedragingen van [verdachte] . De stoornissen hinderen [verdachte] in het kunnen uitstellen van behoeften. Hij kan de verleiding van snel en veel geld onvoldoende weerstaan en gaat voorbij aan de belangen van anderen en aan zijn besef van wederrechtelijkheid. Daarnaast is [verdachte] verhoogd gevoelig voor waardering, imago en groepsdruk vanuit vrienden en heeft hij zich mogelijk door een verzoek van vrienden laten meeslepen. De psycholoog adviseert de rechtbank dan ook om feit 1 subsidiair verminderd aan [verdachte] toe te rekenen.
Het risico op recidive wordt door de psycholoog ingeschat als matig tot hoog indien [verdachte] structurele begeleiding en kaders ontvangt binnen een beschermde leefomgeving. Indien [verdachte] niet in een groep maar onbegeleid en zelfstandig zou wonen dan schat de psycholoog het risico op recidive in als hoog. Beschermende factoren voor grens- of normoverschrijdend gedrag zijn bij [verdachte] in beperkte mate aanwezig.
Om het recidiverisico te verminderen adviseert de psycholoog verblijf in een beschermde woonomgeving met intensief toezicht en begeleiding, waarbij [verdachte] zo lang mogelijk in strafrechtelijk kader aan voorwaarden moet voldoen. Binnen de woonomgeving moet [verdachte] dagelijks worden begeleid in het maken van gezonde keuzes, met oog voor de gevolgen van zijn gedrag en keuzes en de mate waarin hij beïnvloed wordt door antisociale elementen. Aansluitend hierop zou het civiele traject moeten volgen, waarbinnen benodigde begeleiding kan worden voortgezet.
De Raadheeft opgeschreven dat [verdachte] een jongen is met een belaste voorgeschiedenis.
De Raad is het eens met het advies van de psycholoog. Het risico op recidive wordt door de Raad ingeschat als hoog. Een langdurig, klinisch intensief behandel- en begeleidingstraject is voor [verdachte] noodzakelijk om de kans op herhaling te verkleinen. Daarbij speelt mee dat [verdachte] de strafbare feiten heeft gepleegd tijdens een nog lopende proeftijd. Er is kennelijk onvoldoende sprake geweest van een positieve gedragsverandering.
De Raad adviseert de rechtbank om [verdachte] te veroordelen tot een deels voorwaardelijk jeugddetentie, met als bijzondere voorwaarden:
  • dat [verdachte] meewerkt aan behandeling binnen de gesloten jeugdzorg te [instelling] of soortgelijke instelling, zolang de jeugdreclasseerder dit nodig acht;
  • dat [verdachte] meewerkt aan een nazorgtraject in de vorm van behandeling indien en zolang de jeugdreclasseerder dit nodig acht;
  • dat [verdachte] meewerkt aan een nazorgtraject ten aanzien van het begeleid wonen dan wel plaatsing in een open jeudgzorginstelling, indien en zolang de jeugdreclassering nodig acht;
  • dat [verdachte] meewerkt aan de invulling van een positieve dagbesteding in de vorm van school en stage en zich zal conformeren aan het plan vanuit de jeugdreclassering,
en een maatregel betreffende het gedrag van de jeugdige (hierna: GBM) op te leggen voor 1 jaar. De Raad heeft daarnaast geadviseerd om te bevelen dat de bijzondere voorwaarden en de maatregel dadelijk uitvoerbaar zijn.
Op te leggen straf
Bij het bepalen van de op te leggen straf weegt de overval op de [winkel] het zwaarst. De oriëntatiepunten voor straftoemeting van het LOVS gaan voor een overval op een winkel door een jeugdige uit van een jeugddetentie vanaf 4 maanden. De rechtbank zal dit ook als uitgangspunt nemen, maar als strafverzwarend meewegen dat [verdachte] heeft gedreigd met een wapen en dat [verdachte] de overval samen met anderen heeft gepleegd.
De rechtbank neemt het advies van de psycholoog over en rekent de feiten in verminderde mate aan [verdachte] toe. Dit ziet dus ook op de feiten 2 en 3 aangezien de bij [verdachte] vastgestelde stoornissen en gebrekkige ontwikkeling intrinsiek van aard zijn en ook ten tijde van die feiten aanwezig waren en doorwerkten.
Vanwege de ernst van feit 1 subsidiair kan niet worden volstaan met een straf die geen vrijheidsbeneming met zich brengt. [verdachte] heeft echter inmiddels, voor alle tenlastegelegde feiten, 170 dagen in voorarrest gezeten. De rechtbank is van oordeel dat [verdachte] niet langer vast hoeft te zitten dan hij al heeft gezeten. De rechtbank zal daarom een onvoorwaardelijke jeugddetentie opleggen voor de duur van de tijd die [verdachte] reeds in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Vanwege de problematiek van [verdachte] en om het risico op recidive te verminderen zal de rechtbank daarnaast een voorwaardelijke jeugddetentie opleggen. Voor het opleggen van een gedragsbeïnvloedende maatregel ziet de rechtbank geen aanleiding, met name gelet op de inmiddels geëffectueerde plaatsing in een gesloten instelling voor jeugdzorg in een civiel kader.
Alles overwegende is de rechtbank van oordeel dat een jeugddetentie van 270 dagen, waarvan 100 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren, met de bijzondere voorwaarden die door de Raad zijn geadviseerd, passend en geboden is. De rechtbank zal de bijzondere voorwaarden en het toezicht dadelijk uitvoerbaar verklaren.

9.BENADEELDE PARTIJ

[slachtoffer 1]heeft een vordering tot schadevergoeding ingediend voor de gevolgen van feit 1. Zij vordert een bedrag van € 2.500,00 aan immateriële schade.
[slachtoffer 3]heeft een vordering tot schadevergoeding ingediend voor de gevolgen van feit 1. Hij vordert een bedrag van € 1.000,00 aan immateriële schade.
[slachtoffer 2]heeft een vordering tot schadevergoeding ingediend voor de gevolgen van feit 1. Zij vordert een bedrag van € 2.300,00 aan immateriële schade.
[aangever]heeft een vordering tot schadevergoeding ingediend voor de gevolgen van feit 3. Hij vordert een bedrag van € 850,00 aan materiële schade.
9.1
Wat vindt de officier van justitie?
De officier van justitie vindt dat de vorderingen van de benadeelde partijen [slachtoffer 1] , [slachtoffer 3] en [slachtoffer 2] volledig en hoofdelijk moet worden toegewezen. De benadeelde partij [aangever] moet volgens de officier van justitie niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering omdat [verdachte] niet wordt vervolgd voor de diefstal van de scooter.
9.2
Wat vindt de advocaat van [verdachte] ?
[slachtoffer 1]
De advocaat heeft de rechtbank gevraagd om de benadeelde partij [slachtoffer 1] niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering dan wel de hoogte van de vordering te matigen omdat onvoldoende is onderbouwd dat er sprake is van rechtstreekse schade.
[slachtoffer 3]
De advocaat heeft de rechtbank gevraagd om de hoogte van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3] te matigen omdat hij tijdens de winkeloverval achterin de winkel zat, de overval niet heeft meegemaakt en geen contact heeft gehad met [verdachte] .
[slachtoffer 2]
De advocaat heeft de rechtbank gevraagd om de benadeelde partij [slachtoffer 2] niet-ontvankelijk te verklaren in de vorderingen dan wel de hoogte van de vordering te matigen omdat onvoldoende is onderbouwd dat er sprake is van immateriële schade.
[aangever]
De advocaat heeft de rechtbank gevraagd om de benadeelde partij [aangever] niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering dan wel de vordering af te wijzen.
9.3
Wat vindt de rechtbank?
Algemeen
Voor vergoeding van immateriële schade is een wettelijke grondslag vereist, zoals opgenomen in artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Het eerste lid van dat artikel luidt, voor zover hier van belang:
“Voor nadeel dat niet in vermogensschade bestaat, heeft de benadeelde recht op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding:
(…)
b. indien de benadeelde lichamelijk letsel heeft opgelopen, in zijn eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in zijn persoon is aangetast.”
Nu in deze zaak geen sprake is van lichamelijk letsel of van schade in eer en goede naam, is het de vraag of de benadeelde partijen ‘op andere wijze’ in de persoon zijn aangetast in de zin van genoemd artikel. Van een dergelijke aantasting in de persoon is in ieder geval sprake indien de benadeelde geestelijk letsel heeft opgelopen. Degene die zich hierop beroept, zal voldoende concrete gegevens moeten aanvoeren waaruit kan volgen dat in verband met de omstandigheden van het geval psychische schade is ontstaan, waartoe nodig is dat naar objectieve maatstaven het bestaan van geestelijk letsel kan worden vastgesteld. Daarnaast kunnen de aard en de ernst van de normschending en van de gevolgen daarvan voor de benadeelde meebrengen dat van de bedoelde aantasting in zijn persoon op andere wijze sprake is. In beginsel zal degene die zich hierop beroept de aantasting in zijn persoon met concrete gegevens moeten onderbouwen. In voorkomend geval kunnen de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor dé benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen.
Voor de drie benadeelde partijen die zich hebben gevoegd, leidt bovenstaand kader tot het volgende oordeel:
[slachtoffer 1]
Benadeelde partij werkte bij de [winkel] , toen de overval plaatsvond. Het is de tweede keer in korte tijd dat zij die heeft meegemaakt. Zij zag dat [verdachte] een wapen op haar en haar collega’s richtte. Zij was in grote angst, ook nadat de overval voorbij was. Ze heeft veel stress ervaren. De benadeelde partij heeft daarnaast met stukken onderbouwd welke psychische gevolgen de overval voor haar heeft gehad. Dit maakt dat voldoende is gebleken dat zij door toedoen van [verdachte] immateriële schade heeft geleden in de vorm van aantasting in de persoon “op andere wijze” zoals wordt bedoeld in artikel 6:106 sub b van het Burgerlijk Wetboek. Dat zij mogelijk daarvoor ook al psychische klachten had, doet aan dit causale verband niet af.
De benadeelde partij heeft daarom recht op een schadevergoeding. Voor de hoogte van deze schadevergoeding heeft de rechtbank gekeken naar vergelijkbare zaken. De rechtbank vindt het gevorderde bedrag van € 2.500,00 als vergoeding van de schade billijk en zal de vordering daarom volledig toewijzen.
Daarnaast wordt toegewezen de wettelijke rente over het gevorderde bedrag vanaf de pleegdatum. Tevens zal de schadevergoedingsmaatregel worden opgelegd, waarbij het aantal dagen aanvullende gijzeling gelet op de minderjarigheid van [verdachte] op nihil zal worden gesteld.
De rechtbank zal de vordering hoofdelijk toewijzen, ook al zijn de mededaders van [verdachte] nog niet gevonden. Dat betekent dat [verdachte] tegenover de benadeelde partij voor het hele bedrag aansprakelijk is, maar dat als een mededader (een deel van) het bedrag betaalt, [verdachte] (dat deel van) het bedrag niet meer aan de benadeelde partij hoeft te betalen.
[verdachte] zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
[slachtoffer 3]
Benadeelde partij is bedrijfsleider bij de [winkel] , en was aanwezig toen de overval plaatsvond. Hij zag dat [verdachte] een wapen op zijn medewerkers richtte. Het is de vierde overval die hij heeft meegemaakt en waarvoor hij al eerder PTSS heeft opgelopen. Door de overval zijn de psychische klachten terug gekomen en opnieuw heeft hij therapie moeten ondergaan. Benadeelde partij heeft dit onderbouwd met stukken. Dit maakt dat voldoende is gebleken dat hij door toedoen van [verdachte] immateriële schade heeft geleden in de vorm van aantasting in de persoon “op andere wijze” zoals wordt bedoeld in artikel 6:106 sub b van het Burgerlijk Wetboek. De benadeelde partij heeft daarom recht op een schadevergoeding. Voor de hoogte van deze schadevergoeding heeft de rechtbank gekeken naar vergelijkbare zaken. De rechtbank vindt het gevorderde bedrag van € 1.000,00 als vergoeding van de schade billijk en zal de vordering daarom volledig toewijzen.
Daarnaast wordt toegewezen de wettelijke rente over het gevorderde bedrag vanaf de pleegdatum. Tevens zal de schadevergoedingsmaatregel worden opgelegd, waarbij het aantal dagen aanvullende gijzeling gelet op de minderjarigheid van [verdachte] op nihil zal worden gesteld.
De rechtbank zal de vordering hoofdelijk toewijzen, ook al zijn de mededaders van [verdachte] nog niet gevonden. Dat betekent dat [verdachte] tegenover de benadeelde partij voor het hele bedrag aansprakelijk is, maar dat als een mededader (een deel van) het bedrag betaalt, [verdachte] (dat deel van) het bedrag niet meer aan de benadeelde partij hoeft te betalen.
[verdachte] zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
[slachtoffer 2]
Benadeelde partij werkte bij de [winkel] , toen de overval plaatsvond en liep onder dreiging van het wapen met [verdachte] mee. Zij was ongelooflijk angstig en probeerde mee te werken. Ook deze benadeelde partij heeft eerder een overval meegemaakt. Zij heeft psychische klachten overgehouden aan de overval en is uiteindelijk ook in therapie gegaan. De benadeelde partij heeft dit onderbouwd met stukken. Dit maakt dat voldoende is gebleken dat zij door toedoen van [verdachte] immateriële schade heeft geleden in de vorm van aantasting in de persoon “op andere wijze” zoals wordt bedoeld in artikel 6:106 sub b van het Burgerlijk Wetboek. De benadeelde partij heeft daarom recht op een schadevergoeding. Voor de hoogte van deze schadevergoeding heeft de rechtbank gekeken naar vergelijkbare zaken. De rechtbank vindt het gevorderde bedrag van € 2.500,00 als vergoeding van de schade billijk en zal de vordering daarom volledig toewijzen.
Daarnaast wordt toegewezen de wettelijke rente over het gevorderde bedrag vanaf de pleegdatum. Tevens zal de schadevergoedingsmaatregel worden opgelegd, waarbij het aantal dagen aanvullende gijzeling gelet op de minderjarigheid van [verdachte] op nihil zal worden gesteld.
De rechtbank zal de vordering hoofdelijk toewijzen, ook al zijn de mededaders van [verdachte] nog niet gevonden. Dat betekent dat [verdachte] tegenover de benadeelde partij voor het hele bedrag aansprakelijk is, maar dat als een mededader (een deel van) het bedrag betaalt, [verdachte] (dat deel van) het bedrag niet meer aan de benadeelde partij hoeft te betalen.
[verdachte] zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
[aangever]
Benadeelde partij verzoekt om vergoeding van de materiële schade die hij heeft geleden als gevolg van de diefstal van de scooter. Omdat [verdachte] niet wordt veroordeeld voor diefstal, maar voor schuldheling, is er een onvoldoende direct verband tussen de onrechtmatige gedraging van [verdachte] en de schade van de benadeelde partij. De rechtbank zal de benadeelde partij daarom niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.
Omdat de benadeelde partij niet-ontvankelijk wordt verklaard in haar vordering, zal de benadeelde partij in de kosten van [verdachte] worden veroordeeld voor zover deze betrekking hebben op het verweer tegen de vordering. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.

10.VORDERING TENUITVOERLEGGING

Bij vonnis van de kinderrechter van de rechtbank Gelderland van 2 oktober 2023 (parketnummer 05/126707-23) is [verdachte] veroordeeld tot onder meer een voorwaardelijke werkstraf van 30 uren.
10.1
Wat vindt de officier van justitie?
De officier van justitie heeft voorafgaand aan de zitting schriftelijk de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde straf gevorderd. Op de zitting heeft de officier van justitie de rechtbank gevraagd om de proeftijd te verlengen met 1 jaar.
10.2
Wat vindt de advocaat van [verdachte] ?
De advocaat heeft de rechtbank gevraagd de officier van justitie te volgen en de proeftijd met 1 jaar te verlengen. Als de rechtbank daar niet in meegaat dan heeft de advocaat verzocht de voorwaardelijk opgelegde werkstraf gedeeltelijk ten uitvoer te leggen tot 20 uren en de vordering voor het overige af te wijzen dan wel de proeftijd te verlengen.
10.3
Wat vindt de rechtbank?
De rechtbank zal de eerder vastgestelde proeftijd met één jaar verlengen. Bij die beslissing is rekening gehouden met de persoon en/of omstandigheden van [verdachte] .

11.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 36f, 77a, 77g, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 317, 350 en 417bis van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

12.BESLISSING

De rechtbank:
Vrijspraak
- verklaart het onder 1 primair tenlastegelegde niet bewezen en spreekt [verdachte] daarvan vrij;
Bewezenverklaring
- verklaart het onder 1 subsidiair, 2 en 3 tenlastegelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het onder 1 subsidiair, 2 en 3 meer of anders tenlastegelegde niet bewezen en spreekt [verdachte] daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het onder 1 subsidiair, 2 en 3 bewezenverklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart [verdachte] strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt [verdachte] tot een
jeugddetentievan
270 dagen;
- bepaalt dat de tijd, door [verdachte] vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de jeugddetentie in mindering zal worden gebracht;
- bepaalt dat van de jeugddetentie een gedeelte van
100 dagen, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzijde rechter later anders gelast op grond van het feit dat [verdachte] de hierna te melden algemene en/of bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt daarbij een
proeftijdvan
2 (twee) jarenvast;
- als voorwaarden gelden dat [verdachte] :
* zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
* medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
- stelt als bijzondere voorwaarden dat [verdachte] gedurende de proeftijd:
* meewerkt aan behandeling binnen de gesloten jeugdzorg te [instelling] of soortgelijke instelling, zolang de jeugdreclassering dit nodig acht;
* meewerkt aan een nazorgtraject in de vorm van behandeling indien en zolang de jeugdreclassering dit nodig acht;
* meewerkt aan een nazorgtraject ten aanzien van het begeleid wonen dan wel plaatsing in een open jeugdzorginstelling, indien en zolang de jeugdreclassering nodig acht;
* meewerkt aan de invulling van een positieve dagbesteding in de vorm van school en stage en zich zal conformeren aan het plan vanuit de jeugdreclassering;
- waarbij de gecertificeerde instelling William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering opdracht wordt gegeven als bedoeld in artikel 77aa, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en [verdachte] ten behoeve daarvan te begeleiden;
- beveelt dat de bijzondere voorwaarden en het toezicht door de gecertificeerde instelling dadelijk uitvoerbaar zijn;
Benadeelde partij [slachtoffer 1]
- wijst de vordering van [slachtoffer 1] toe tot een bedrag van € 2.500,00;
- veroordeelt [verdachte] hoofdelijk tot betaling aan [slachtoffer 1] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 23 februari 2024 tot de dag van de algehele voldoening, met dien verstande dat indien en voor zover reeds door een ander/anderen (gedeeltelijk) is betaald, [verdachte] (in zoverre) van deze verplichting zal zijn bevrijd;
- veroordeelt [verdachte] ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- legt [verdachte] de hoofdelijke verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 1] aan de Staat € 2.500,00 te betalen, bestaande uit immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 23 februari 2024 tot de dag van de volledige betaling, waarbij gijzeling in verband met de jeugdige leeftijd van [verdachte] achterwege zal blijven;
- bepaalt dat [verdachte] van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij en/of (een van) zijn mededader(s) op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed;
Benadeelde partij [slachtoffer 3]
- wijst de vordering van [slachtoffer 3] toe tot een bedrag van € 1.000,00;
- veroordeelt [verdachte] hoofdelijk tot betaling aan [slachtoffer 3] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 23 februari 2024 tot de dag van de algehele voldoening, met dien verstande dat indien en voor zover reeds door een ander/anderen (gedeeltelijk) is betaald, [verdachte] (in zoverre) van deze verplichting zal zijn bevrijd;
- veroordeelt [verdachte] ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- legt [verdachte] de hoofdelijke verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 3] aan de Staat € 1.000,00 te betalen, bestaande uit immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 23 februari 2024 tot de dag van de volledige betaling, waarbij gijzeling in verband met de jeugdige leeftijd van [verdachte] achterwege zal blijven;
- bepaalt dat [verdachte] van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij en/of (een van) zijn mededader(s) op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed;
Benadeelde partij [slachtoffer 2]
- wijst de vordering van [slachtoffer 2] toe tot een bedrag van € 2.300,00;
- veroordeelt [verdachte] hoofdelijk tot betaling aan [slachtoffer 2] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 23 februari 2024 tot de dag van de algehele voldoening, met dien verstande dat indien en voor zover reeds door een ander/anderen (gedeeltelijk) is betaald, [verdachte] (in zoverre) van deze verplichting zal zijn bevrijd;
- veroordeelt [verdachte] ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- legt [verdachte] de hoofdelijke verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 2] aan de Staat € 2.300,00 te betalen, bestaande uit immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 23 februari 2024 tot de dag van de volledige betaling, waarbij gijzeling in verband met de jeugdige leeftijd van [verdachte] achterwege zal blijven;
- bepaalt dat [verdachte] van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij en/of (een van) zijn mededader(s) op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed;
Benadeelde partij [aangever]
- verklaart [aangever] niet-ontvankelijk in de vordering;
- veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door [verdachte] gemaakt, tot op heden begroot op nihil;
Voorlopige hechtenis
- heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.B. Eigeman, voorzitter, tevens kinderrechter, mrs. A.M. Loots en T. van Haaren-Paulus, rechters, in tegenwoordigheid van mr. I.S.A. Nahumury, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 21 januari 2025.
Mr. Loots is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan [verdachte] wordt ten laste gelegd dat:
1
hij op of omstreeks 23 februari 2024 te Almere, in elk geval in het arrondissement Midden-Nederland, tezamen en in vereniging, althans alleen, meerdere pakjes sigaretten, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [winkel] en/of [slachtoffer 3] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen (winkelmedewerksters) [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 1] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken, en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door
- met kracht de deur van de [winkel] open te slaan/duwen/doen en/of
- een (op een) (vuur)wapen (gelijkend voorwerp) te tonen en/of
- het (op een) (vuur)wapen (gelijkend voorwerp) te richten op het lichaam van die [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 1] en/of
- ( vervolgens) de woorden uit te spreken, zakelijk weergegeven, dat dit een overval betrof en/of dat de kluis/kluizen moest(en) worden geopend en/of dat (aan hem) geld uit de kassa moest worden gepakt/gegeven en/of
- ( vervolgens) de woorden uit te spreken, zakelijk weergegeven, dat (aan hem) sigaretten moesten worden gepakt/gegeven en/of
- weg te rennen;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 23 februari 2024 te Almere, in elk geval in het arrondissement Midden-Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld (winkelmedewerksters) [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 1] heeft gedwongen tot de afgifte van geld en/of sigaretten, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan die [winkel] en/of [slachtoffer 3] en/of een derde toebehoorde(n) door
- met kracht de deur van de [winkel] open te slaan/duwen/doen en/of
- een (op een) (vuur)wapen (gelijkend voorwerp) te tonen en/of
- het (op een) (vuur)wapen (gelijkend voorwerp) te richten op het lichaam van die [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 1] en/of
- ( vervolgens) de woorden uit te spreken, zakelijk weergegeven, dat dit een overval betrof en/of dat de kluis/kluizen moest(en) worden geopend en/of dat (aan hem) geld uit de kassa moest worden gepakt/gegeven en/of
- ( vervolgens) de woorden uit te spreken, zakelijk weergegeven, dat (aan hem) sigaretten moesten worden gepakt/gegeven en/of
- weg te rennen;
2
hij op of omstreeks 16 juli 2024 te Almere, in elk geval in Nederland, opzettelijk en wederrechtelijk een enkelband, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan Reclassering Nederland en/of de Dienst Vervoer en Ondersteuning, in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt
3
hij op of omstreeks 9 augustus 2024 te 's-Gravenhage, in elk geval in Nederland, een bromfiets, althans een goed heeft verworven, voorhanden heeft gehad, en/of heeft overgedragen, terwijl hij ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit goed wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat het een door misdrijf verkregen goed betrof.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreffen dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 17 juli 2024, genummerd PL0900-2024226594, opgemaakt door politie Eenheid Midden-Nederland, doorgenummerd 1 tot en met 33. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Pagina 8.
3.Pagina 11.
4.Bevel gevangenhouding en beslissing op het verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis van de raadkamer van 7 maart 2024, los bijgevoegd.
5.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 10 augustus 2024, genummerd PL1500-2024254275, opgemaakt door politie Eenheid Den Haag, doorgenummerd 1 tot en met 28. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
6.Pagina 5.
7.Pagina 13.
8.Pagina 14.
9.Pagina 22.
10.Pagina 23.