ECLI:NL:RBMNE:2025:1041

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
28 februari 2025
Publicatiedatum
13 maart 2025
Zaaknummer
11499247
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kort geding over terugvordering van depotbedrag en geldvorderingen met betrekking tot vaststellingsovereenkomst

In deze zaak heeft eiseres een kort geding aangespannen tegen gedaagde met als doel de terugvordering van een geldbedrag dat in depot is gesteld. Eiseres stelt dat gedaagde het bedrag van $50.000,00 niet heeft terugbetaald, ondanks een eerder gemaakte terugbetalingsregeling. Gedaagde betwist de vordering en voert aan dat er een vaststellingsovereenkomst is gesloten, waaruit blijkt dat eiseres niets meer van hem te vorderen heeft. Tijdens de mondelinge behandeling zijn beide partijen verschenen en hebben zij hun standpunten toegelicht. Eiseres heeft na de mondelinge behandeling haar eis gewijzigd en vordert onder andere de betaling van €14.000,00 aan restsom en de nietigheid van de vaststellingsovereenkomst. De kantonrechter heeft geoordeeld dat er onvoldoende bewijs is voor de vorderingen van eiseres en dat de zaak niet geschikt is voor een kort geding, aangezien nader onderzoek nodig is. De vorderingen van eiseres zijn afgewezen en zij is veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANKMIDDEN-NEDERLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Utrecht
Zaaknummer: 11499247 \ UV EXPL 25-14
Vonnis in kort geding van 28 februari 2025
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiseres] ,
gemachtigde: [gemachtigde] ,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
procederend in persoon.

1.De procedure

1.1.
[eiseres] heeft op 31 januari 2025 een dagvaarding (met vijftien producties) laten uitbrengen aan [gedaagde] . Vervolgens heeft [eiseres] op 8 februari 2025 vijf aanvullende stukken ingediend. Deze aanvullende stukken heeft [gedaagde] niet voorafgaand aan de mondelinge behandeling ontvangen, maar zijn op de mondelinge behandeling aan hem verstrekt door de kantonrechter.
1.2.
De mondelinge behandeling is gehouden op 10 februari 2025. Namens [eiseres] is haar gemachtigde en echtgenoot, de heer [gemachtigde] , verschenen. [gedaagde] is ook verschenen en heeft op de mondelinge behandeling stukken ingediend (een vaststellingsovereenkomst, een e-mail en brief van een advocaat, rekeningafschriften, een beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, enkele facturen en een overzicht van betalingen). Beide partijen hebben hun standpunten toegelicht en antwoord gegeven op de vragen van de kantonrechter. De griffier heeft genoteerd wat er tijdens de mondelinge behandeling is besproken.
1.3.
Na de mondelinge behandeling heeft [eiseres] op 11 februari 2025 een eiswijziging ingediend. [gedaagde] is gevraagd of hij wenst te reageren op deze eiswijziging, maar heeft geen reactie gegeven. Daarna volgt dit vonnis.

2.Het geschil

2.1.
[eiseres] heeft bij [gedaagde] een bedrag van 50.000,00 dollar in depot gesteld vanwege de situatie waarin zij zich bevond in Nicaragua. De bedoeling van partijen was dat [gedaagde] dit geldbedrag na verloop van tijd weer terug zou storten naar [eiseres] . Volgens [eiseres] heeft [gedaagde] het geldbedrag echter niet teruggestort. [eiseres] voert aan dat zij daarom met [gedaagde] in juli 2024 een terugbetalingsregeling is overeengekomen waarbij [gedaagde] maandelijks € 4.000,00 zou terugbetalen. Ook deze regeling kwam [gedaagde] volgens [eiseres] niet na. [eiseres] is daarom in januari 2025 een kort geding gestart tegen [gedaagde] om een gedeelte van het depotbedrag terug te krijgen. [gedaagde] is in die procedure niet verschenen en is bij verstekvonnis van 16 januari 2025 veroordeeld om € 12.000,00 aan achterstallige termijnen tot en met december 2024 te betalen en € 4.000,00 per maand te betalen over de maanden januari tot en met maart 2025.
2.2.
[eiseres] voert aan dat [gedaagde] , ondanks het verstekvonnis, nog steeds niets heeft betaald en heeft laten weten ook niet te zullen gaan betalen. [eiseres] is om die reden dit kort geding gestart. [eiseres] heeft haar eis na de mondelinge behandeling gewijzigd en vordert:
I. [gedaagde] te veroordelen om € 14.000,00 aan restsom aan [eiseres] te betalen;
II. de door [gedaagde] aangedragen vaststellingsovereenkomst, die nietig verklaard is, als niet bestaand te beschouwen;
III. de door [gedaagde] aangedragen informatie over de periode voorafgaande aan de depotbetalingen als niet ontvankelijk en niet ingebracht te beschouwen;
IV. [gedaagde] te veroordelen in de proceskosten.
2.3.
[gedaagde] voert verweer en voert daarbij – kort gezegd – aan dat [eiseres] niets meer van hem te vorderen heeft omdat partijen een vaststellingsovereenkomst hebben gesloten. [gedaagde] heeft voldaan aan de (betalings)afspraken uit de vaststellingsovereenkomst en [eiseres] heeft [gedaagde] finale kwijting verleend. [gedaagde] heeft op de mondelinge behandeling gevraagd om [eiseres] in de volledige proceskosten te veroordelen.

3.De beoordeling

Spoedeisend belang en toetsingskader in kort geding

3.1.
Een vordering in kort geding kan alleen worden toegewezen als [eiseres] daarbij een spoedeisend belang heeft. [eiseres] heeft naar het oordeel van de kantonrechter voldoende aannemelijk gemaakt dat zij een spoedeisend belang heeft bij haar vorderingen door aan te voeren dat zij het geld nodig heeft om een nieuw leven op te bouwen in Europa. Dit heeft [gedaagde] ook niet weersproken.
3.2.
Daarnaast is voor toewijzing van een vordering in kort geding vereist dat de aan die vordering ten grondslag gelegde feiten en omstandigheden voldoende aannemelijk zijn en dat het ook in voldoende mate waarschijnlijk is dat die vordering in een nog te voeren bodemprocedure zal worden toegewezen. Voor nader onderzoek naar bepaalde feiten en omstandigheden of voor bewijslevering door bijvoorbeeld getuigen is in een kort geding in beginsel geen plaats. Dat moet gebeuren in een eventuele bodemprocedure. De beoordeling in dit kort geding is dan ook niet meer dan een voorlopig oordeel over het geschil tussen partijen.
3.3.
Daar komt bij dat bij een gevraagde voorziening in kort geding, die bestaat uit een veroordeling tot betaling van een geldsom zoals in deze zaak, terughoudendheid op zijn plaats is. De kantonrechter zal daarbij niet alleen moeten onderzoeken of het bestaan van een vordering van de eiser op de gedaagde voldoende aannemelijk is, maar ook of daarnaast sprake is van feiten en omstandigheden die meebrengen dat uit hoofde van onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening is vereist. In de afweging van de belangen van partijen moet de rechter mede betrekken de vraag naar - kort gezegd - het risico van onmogelijkheid van terugbetaling mocht de bodemrechter anders beslissen.
De door [gedaagde] ingediende stukken op de mondelinge behandeling (de vordering onder III.)
3.4.
[eiseres] heeft gevorderd dat de door [gedaagde] aangedragen informatie over de periode voorafgaande aan de depotbetalingen als niet ontvankelijk en niet ingebracht wordt beschouwd. [eiseres] heeft hiervoor aangevoerd dat deze informatie de waarheid schendt en geen betrekking heeft op het depot.
3.5.
Het is de kantonrechter niet geheel duidelijk wat [eiseres] met deze vordering bedoelt. Voor zover zij meent dat de bedoelde informatie niet bij de beoordeling mag worden betrokken omdat deze volgens [eiseres] niet correct is, bestaat voor de vordering geen grondslag. Dat een stuk geen betrekking heeft op de vordering in een zaak of naar het oordeel van één van de partijen de waarheid schendt, is geen reden om op voorhand stukken als niet-ontvankelijk of niet ingebracht te beschouwen. De beoordeling en waardering van door partijen aangevoerde (bewijs)stukken ligt immers bij de kantonrechter.
3.6.
Voor zover [eiseres] heeft bedoeld aan te voeren dat [gedaagde] met het aanleveren van zijn stukken op de mondelinge behandeling in strijd heeft gehandeld met een goede procesorde, overweegt de kantonrechter als volgt. [gedaagde] heeft tijdens de mondelinge behandeling voornamelijk gewezen op de vaststellingstellingsovereenkomst die tussen partijen geldt waardoor [gedaagde] niets meer zou hoeven te betalen aan [eiseres] . [eiseres] was van dit standpunt al voorafgaand aan de mondelinge behandeling op de hoogte. Zij heeft deze vaststellingsovereenkomst namelijk ook in haar dagvaarding genoemd en heeft aangevoerd dat zij deze vaststellingsovereenkomst nietig heeft verklaard. Ook op de mondelinge behandeling is uitgebreid stilgestaan bij de standpunten van beide partijen over de totstandkoming van deze vaststellingsovereenkomst. De gemachtigde van [eiseres] heeft desgevraagd gezegd dat hij het niet eens was met het feit dat [gedaagde] de vaststellingsovereenkomst pas zo laat indiende, maar dat hij er voldoende op heeft kunnen reageren. Daarnaast heeft [eiseres] na de mondelinge behandeling, in haar akte van eiswijziging, nogmaals kunnen reageren op de door [gedaagde] overgelegde vaststellingsovereenkomst. Zijn standpunt over de vaststellingsovereenkomst kot daarin naar voren en zal hierna besproken worden. De kantonrechter is van oordeel dat [eiseres] hiermee voldoende in staat is geweest om te reageren op het verweer van [gedaagde] en de stukken die hij daarvoor heeft overgelegd op de mondelingen behandeling. Er is daarom geen sprake van een schending van de goede procesorde door het toestaan van de door [gedaagde] overgelegde stukken op de mondelinge behandeling.
3.7.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de vordering van [eiseres] om de door [gedaagde] aangedragen informatie als niet ontvankelijk en niet ingebracht te beschouwen, wordt afgewezen.
De gevorderde € 14.000,00 en de overgelegde vaststellingsovereenkomst (de vorderingen onder I. en II.)
3.8.
Ook de vorderingen van [eiseres] dat [gedaagde] een restsom van € 14.000,00 aan haar moet betalen en dat de door [gedaagde] aangedragen vaststellingsovereenkomst als niet bestaand moet worden beschouwd, worden afgewezen. Zoals hiervoor overwogen is voor toewijzing van een vordering in kort geding nodig dat de aan de vordering(en) ten grondslag gelegde feiten en omstandigheden voldoende aannemelijk zijn en dat het waarschijnlijk is dat de vordering(en) in een eventuele bodemprocedure zal/zullen worden toegewezen. Hierbij is in een kort geding geen ruimte voor nader onderzoek naar bepaalde feiten en omstandigheden of voor bewijslevering door bijvoorbeeld getuigen. Aan dit vereiste wordt in deze zaak niet voldaan en de kantonrechter licht dit als volgt toe.
3.9.
[eiseres] baseert zich voor haar vordering tot betaling op een depotovereenkomst van 22 december 2022 tussen partijen en een betalingsregeling tussen partijen van juli 2024 toen [gedaagde] de depotovereenkomst volgens haar niet nakwam.
3.10.
[gedaagde] heeft daartegenover gesteld dat er tussen hem en [eiseres] , [gemachtigde] en [bedrijf] (destijds een bv van [gemachtigde] ) verschillende geldtransacties hebben plaatsgevonden en partijen uiteindelijk op 8 januari 2025 een vaststellingsovereenkomst hebben gesloten om de discussies over de vele transacties te beëindigen. [gedaagde] heeft aangevoerd dat hij volgens deze vaststellingsovereenkomst € 12.000,00 zou betalen aan [eiseres] (en [gemachtigde] ) en [eiseres] (en [gemachtigde] ) [gedaagde] algehele en finale kwijting zouden verlenen. [gedaagde] heeft ook aangevoerd dat hij de € 12.000,00 op 8 januari 2025 heeft betaald en [eiseres] dus niets meer van hem te vorderen heeft. Ter onderbouwing van zijn stellingen heeft [gedaagde] de betreffende vaststellingsovereenkomst overgelegd en een rekeningafschrift van de betaling van de € 12.0000,00.
3.11.
[eiseres] heeft daartegenover aangevoerd dat de vaststellingsovereenkomst nietig/als niet bestaand moet worden beschouwd omdat:
1) [eiseres] deze overeenkomst niet heeft ondertekend, en;
2) [gemachtigde] deze overeenkomst alleen heeft ondertekend omdat hij ervan uitging dat het alleen ging om een betalingsbewijs van [gedaagde] .
[gemachtigde] heeft namens [eiseres] aangevoerd dat hij op/na de mondelinge behandeling pas de eerste pagina van de overeenkomst zag waarop het woord ‘vaststellingsovereenkomst’ stond. Als hij dat eerder had gezien zou hij het document nooit getekend hebben.
3.12.
Op deze twee standpunten van [eiseres] heeft [gedaagde] op zijn beurt aangevoerd dat:
1) [gemachtigde] de vaststellingsovereenkomst ook voor [eiseres] heeft getekend zoals op de vaststellingsovereenkomst staat geschreven – maar [gemachtigde] betwist dat hij dat heeft geschreven – en [gedaagde] erop vertrouwde en erop mocht vertrouwen dat [gemachtigde] dit voor [eiseres] mocht doen omdat hij altijd alleen contact had met [gemachtigde] , en;
2) partijen een paar dagen voorafgaand aan het tekenen van de vaststellingsovereenkomst contact hebben gehad en besproken hebben wat er in de vaststellingsovereenkomst zou komen te staan. Volgens [gedaagde] heeft [gemachtigde] op 8 januari 2025 de vaststellingsovereenkomst gelezen en toen pas ondertekend. Volgens [gedaagde] was hierbij ook een getuige (de heer [getuige] ) aanwezig.
3.13.
Dit heeft [gemachtigde] namens [eiseres] op de mondelinge behandeling weer weersproken. Volgens [gemachtigde] heeft er vooraf geen overleg plaatsgevonden en is nooit gezegd dat het om een vaststellingsovereenkomst zou gaan.
3.14.
Uit het voorgaande volgt dat partijen voor zowel de achtergrond als de totstandkoming van de door [gedaagde] overgelegde vaststellingsovereenkomst uiteenlopende lezingen hebben. Om dit alles vast te kunnen stellen zal nader onderzoek nodig zijn bijvoorbeeld door middel van bewijsstukken, getuigenbewijs of eventueel een handtekeningen- en/of handschriftdeskundige. Zoals overwogen, leent een kort geding procedure zich hier niet voor. Op dit moment staat daarom met onvoldoende zekerheid vast dat de uitkomst van een bodemprocedure zal zijn dat de vorderingen van [eiseres] zullen worden toegewezen. Gelet hierop is de zaak ongeschikt om in kort geding op te kunnen beslissen. De vorderingen onder I. en II. worden daarom afgewezen.
Proceskosten
3.15.
[eiseres] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. [gedaagde] heeft op de mondelinge behandeling gevraagd om [eiseres] te veroordelen in de volledige proceskosten omdat zij in de zaak van het verstekvonnis geen melding heeft gemaakt van de vaststellingsovereenkomst en daardoor haar vordering in verstek toegewezen heeft gekregen.
3.16.
De kantonrechter wijst de door [gedaagde] gevraagde volledige proceskosten af. Allereerst worden deze afgewezen omdat [gedaagde] kennelijk om volledige proceskosten vraagt van de vorige procedure in kort geding waarin [gedaagde] niet is verschenen en waarin hij dus (nog) geen proceskosten heeft gemaakt.
3.17.
Voor zover [gedaagde] in de huidige kortgedingprocedure om de volledige proceskosten vraagt, geldt dat vergoeding van de werkelijke proceskosten alleen toewijsbaar is als er sprake is van misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen. Daarvan is pas sprake als het instellen van de vordering, gelet op de evidente ongegrondheid ervan, in verband met de betrokken belangen van de wederpartij achterwege had behoren te blijven. Dat hiervan sprake is in deze zaak, is niet vast komen te staan.
3.18.
De proceskosten van [gedaagde] worden daarom begroot op het forfaitaire bedrag van € 50,00 aan verletkosten omdat [gedaagde] in persoon procedeert.

4.De beslissing

De kantonrechter
4.1.
wijst de vorderingen van [eiseres] af,
4.2.
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten van € 50,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [eiseres] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.W. Wagenaar en in het openbaar uitgesproken op 28 februari 2025.