ECLI:NL:RBMNE:2025:104

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
21 januari 2025
Publicatiedatum
20 januari 2025
Zaaknummer
16.071945.24 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Brandstichting in kelderbox van appartementencomplex met gemeen gevaar voor goederen

Op 21 januari 2025 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van brandstichting in een kelderbox van een appartementencomplex. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 1 maart 2024 brand heeft gesticht door spiritus aan te steken in de kelderbox, wat gemeen gevaar voor de goederen in de kelderboxen met zich meebracht. De rechtbank oordeelde echter dat er onvoldoende bewijs was voor de beschuldiging dat de brandstichting levensgevaar voor personen of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel heeft veroorzaakt, en sprak de verdachte van dat onderdeel vrij. Voor een tweede tenlastelegging van brandstichting in een andere kelderbox op 21 februari 2024, alsook de poging tot brandstichting, oordeelde de rechtbank dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs aanwezig was, waardoor de verdachte ook van deze feiten werd vrijgesproken. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 12 maanden, waarvan 1 maand voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar, met als bijzondere voorwaarde begeleiding door de reclassering voor het zoeken naar huisvesting en het aanvragen van een uitkering. De uitspraak benadrukt de ernst van brandstichting en de risico's die dit met zich meebrengt voor de veiligheid van anderen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16.071945.24 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 21 januari 2025
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1974] te [geboorteplaats] , Libanon,
gedetineerd in [verblijfplaats] .

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van:
  • 11 juni 2024 (pro forma);
  • 3 september 2024 (pro forma);
  • 27 november 2024 (pro forma) en
  • 7 januari 2025 (inhoudelijke behandeling).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. J.P. Jansen en van hetgeen verdachte en zijn raadsvrouw, mr. S.C. Sassen, advocaat te Utrecht, naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is op de zitting gewijzigd. De gewijzigde tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1
op 1 maart 2024 in [woonplaats] brand heeft gesticht door spiritus aan te steken in een kelderbox behorende bij een woning aan de [adres] , terwijl daardoor gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar voor personen dan wel gevaar voor zwaar lichamelijk letsel is ontstaan;
feit 2
op 21 februari 2024 in [woonplaats] brand heeft gesticht in een kelderbox behorende bij een woning aan de [adres] , terwijl daardoor gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar voor personen dan wel gevaar voor zwaar lichamelijk letsel is ontstaan;
subsidiair, op 21 februari 2024 in [woonplaats] heeft geprobeerd brand te stichten, terwijl daardoor gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar voor personen dan wel gevaar voor zwaar lichamelijk letsel is ontstaan.

3.VOORVRAGEN

Voordat de rechtbank een inhoudelijke beslissing kan nemen in de zaak tegen verdachte, moet worden beoordeeld of aan de in de wet gestelde voorvragen is voldaan. Dat is het geval: de dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd om deze zaak te beoordelen, de officier van justitie mag verdachte vervolgen en er zijn geen redenen om de vervolging uit te stellen.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het onder 1 en 2 primair ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen, voor zover ten laste is gelegd dat door de brandstichting gemeen gevaar voor goederen is ontstaan. Het onderdeel van de tenlastelegging dat inhoudt dat door de brandstichting levensgevaar voor personen dan wel gevaar voor zwaar lichamelijk letsel is ontstaan, kan volgens de officier van justitie niet worden bewezen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft algehele vrijspraak bepleit van het ten laste gelegde.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Op basis van de feiten en omstandigheden uit de hierna te noemen bewijsmiddelen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewijs aanwezig voor brandstichting in de kelderbox behorende bij de woning aan de [adres] te [woonplaats] , waardoor gemeen gevaar voor de kelderboxen behorende bij de [straat] en de daarin aanwezige goederen/inboedel is ontstaan (feit 1). Evenals de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden bewezen dat door die brandstichting levensgevaar voor personen dan wel gevaar voor zwaar lichamelijk letsel is ontstaan. Van dat onderdeel van de tenlastelegging zal de rechtbank verdachte vrijspreken.
Voor de ten laste gelegde brandstichting in de kelderbox behorende bij de woning aan de [adres] te [woonplaats] , dan wel de poging tot brandstichting in één of meer kelderboxen behorende bij het appartementencomplex aan de [straat] (feit 2 primair en subsidiair), acht de rechtbank met de verdediging en anders dan de officier van justitie onvoldoende wettig en overtuigend bewijs in het dossier aanwezig. Dat betekent dat de rechtbank verdachte van feit 2 algeheel zal vrijspreken.
De rechtbank zal hierna uitleggen hoe zij tot deze conclusie is gekomen.
Bewijsmiddelen
De rechtbank heeft de volgende bewijsmiddelen gebruikt: [1]
feit 1
In het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige] staat – zakelijk weergegeven – het volgende:
Ik woon op de [adres] te [woonplaats] . Mijn woning is gelegen aan de begane grond. Aan de achterzijde van mijn woning loopt naast mijn woning parallel gelegen een pad.
Dit pad dient als looppad in de richting van garageboxen welke horen bij de woningen
van ons complex.
Op 1 maart 2024 omstreeks 00:00 uur was ik in mijn woning. Ik zag buiten aan de achterzijde van mijn woning iemand lopen. Ik zag dat dit een man was. Ik zag dat deze man in de richting van de bergingen liep. Ik zag de man de voordeur van de bergingen betreden. Kort daarop zag ik plotseling een fel licht vanuit de voordeur van de bergingen komen. Ik zag daarna dezelfde man weer terug lopen. Dit is langs de achterzijde van mijn woning. Ik kon zien dat de man een gezet postuur had en een shirt met korte mouwen droeg. Ik denk dat deze man mijn buurman is die woonachtig is op nummer [huisnummer] . Ik weet dat mijn buurman ook een gezet postuur heeft en dat mijn buurman nooit een jas draagt. Ik heb mijn buurman altijd alleen in korte mouwen gezien. Daarnaast lopen er over het pad achter mijn woning niet vaak mensen. Hier komen geen mensen die daar niet hoeven te zijn. Toen de man die ik herken als mijn buurman was weggelopen, ben ik naar de bergingen gegaan. Ik zag aan de onderkant van de tweede deur aan de rechterzijde brand. Ik zag een vlammetje en heb toen 112 gebeld. [2]
In het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 1] staat – zakelijk weergegeven – het volgende:
Op 1 maart 2024 omstreeks 00:06 uur hoorde ik dat er een melding van een brand werd gegeven door de meldkamer op de [straat] te [woonplaats] . Ter plaatse werd ik verwezen naar de berging/kelderbox. Wij constateerden dat de tweede deur aan de rechterzijde erg warm aanvoelde. Ik zag dat er op de grond onder de deur een plas vloeistof lag. Na onderzoek constateerde de brandweer dat daar de brandhaard was geweest. Bij het openen van de deur was daar gelijk een sterke kenmerkende spirituslucht te ruiken. [3]
In het proces-verbaal forensisch onderzoek plaats delict van verbalisant [verbalisant 2] staat – zakelijk weergegeven – het volgende:
Op 1 maart 2024 om 01:30 uur kwam ik op de [straat] te [woonplaats] . [4] Het betreft een appartementencomplex. De onderste bouwlaag bestaat uit een berging met gangen en afzonderlijke boxen behorende bij de appartementen. [5] Ik stelde mijn onderzoek in bij box [nummer] . Ik zag op de betonnen vloer in opslagbox [nummer] een aanzienlijke vochtige plek welke in het beton was getrokken. Tevens rook ik in de betreffende opslagbox een sterke spirituslucht. [6]
De door de brandweer geopende box [nummer] , was voor een groot deel gevuld met goederen.
Deze goederen zorgen bij brand voor voldoende energie om door te slaan naar de
naastgelegen boxen en zodoende de brand tot een volledige brand in de berging te
laten ontwikkelen. Derhalve was er gemeen gevaar voor goederen aanwezig.. [7]
In het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 1] staat – zakelijk weergegeven – het volgende:
Ik hoorde dat een collega de bewoner van perceel [nummer] , verder genoemd de
verdachte, zojuist had aangehouden. Door ons werd de woning van de verdachte betreden. Toen ik in de keuken keek, zag ik een prullenbak. Ik zag diverse blikjes bier liggen met daarbovenop een blauwe fles spiritus. Het was voor mij duidelijk dat deze fles als laatste in de prullenbak gegooid was. [8]
Om 02:15 uur werd de verdachte voorgeleid bij mij. Het bleek dat verdachte fors onder invloed van alcohol was. Ik hoorde verdachte zeggen dat hij meerdere blikken bier over de avond had gedronken. [9]
Bewijsoverwegingen
Op basis van de bewijsmiddelen kan worden vastgesteld dat op 1 maart 2024 een brand heeft plaatsgevonden in de kelderbox behorende bij de woning aan de [adres] te [woonplaats] . Ook kan worden vastgesteld dat deze brand is aangestoken met behulp van spiritus en dat daardoor gemeen gevaar van goederen te duchten was.
Voor de vaststelling dat verdachte degene is geweest die deze brand heeft aangestoken, wijst de rechtbank allereerst op de verklaring van getuige [getuige] . Zij heeft kort voor en kort na de brand een man zien lopen op het pad dat leidt naar de bergingen. Zij denkt, op grond van kenmerken en kleding, in de man haar buurman, verdachte, te herkennen. De rechtbank acht deze verklaring betrouwbaar.
Aan de betrouwbaarheid van haar herkenning draagt bij dat het pad van de woning van de verdachte naar de berging vlak langs de woning en ramen van de woning van getuige [getuige] loopt. Zij had dus goed zicht op de man. Getuige [getuige] heeft ook verklaard dat er niet vaak mensen op dat pad naar en van de berging lopen. De berging is tevens afgesloten en alleen toegankelijk voor bewoners van de [straat] . Verdachte is één van die bewoners. Daarbij komt dat niet gebleken is dat ook andere personen in de korte tijdspanne rond de brand in de buurt van de berging zijn geweest.
Daarnaast wijst de rechtbank op het feit dat de brand is gesticht met spiritus en dat een lege fles spiritus kort na de brandstichting in de prullenbak in de woning van verdachte is aangetroffen. De rechtbank gaat ervan uit dat verdachte deze fles spiritus net had gebruikt. Hierbij is van belang dat de lege fles bovenop blikjes bier lag en verdachte zelf heeft verklaard dat hij net bier had gedronken. Hij was ook tijdens zijn aanhouding onder invloed van alcohol.
De verklaring van verdachte dat hij de spiritus had gebruikt om zijn ramen schoon te maken, acht de rechtbank niet aannemelijk. De politie heeft kort na de aanhouding van verdachte de buitenramen van zijn woning gecontroleerd. Daarbij heeft de politie geconstateerd dat de ramen smerig waren. [10] Volgens de politie waren de ramen met zekerheid enige tijd niet schoongemaakt. Vier weken na de aanhouding zijn ook de binnen ramen van de woning van verdachte gecontroleerd en ook deze [11] bleken vies te zijn. Niet aannemelijk is dat deze viezigheid in de korte tussenliggende periode is ontstaan, zeker niet omdat de woning in die periode niet bewoond is geweest. Verdachte is bovendien warrig als het gaat om de vraag welke ramen hij dan had schoongemaakt.
Feit 2 primair en subsidiair
Vrijspraak
De verdachte ontkent iets met de brand op 21 februari 2024 in de kelderbox behorende bij de woning aan de [adres] te [woonplaats] te maken te hebben en betwist de verklaringen van getuigen die verklaren dat hij zelf tegen hen heeft verklaard dat hij de brand heeft aangestoken.
Uit het dossier volgt dat er lucifers met een DNA match van verdachte bij kelderbox [nummer] zijn aangetroffen, dat getuigen verklaren dat verdachte tegen hen heeft gezegd dat hij de brand heeft gesticht en dat niet blijkt dat spiritus is gebruikt bij deze brandstichting.
Hieruit volgt dat er, anders dan de officier van justitie heeft betoogd, geen sprake is van een zelfde modus operandi met de brandstichting in de kelderbox behorend bij de woning [adres] (feit 1) en, nu de lucifers met DNA van verdachte niet zijn aangetroffen bij de kelderbox behorend bij de woning [huisnummer] , maar bij die van nr. [nummer] , er onvoldoende aanwijzingen zijn dat verdachte rond het moment van de brandstichting op de plaats delict is geweest en de brand heeft gesticht. De enkele verklaringen van de getuigen zijn daarvoor onvoldoende. De bron is namelijk steeds dezelfde, namelijk verdachte, terwijl hij van meet af aan heeft betwist tegenover die getuigen te hebben bekend. Nog los van de vraag wat verdachte dan precies zou hebben gezegd, twijfelen in ieder geval twee van de getuigen ook aan de geloofwaardigheid van verdachte’s uitlatingen. Verdachte zou volgens hen vaker wartaal uitslaan.
Voor een poging tot brandstichting bij kelderbox [nummer] zijn de aangetroffen lucifers met daarop het DNA van verdachte onvoldoende.
Nu er geen wettig bewijs voorhanden is zal de rechtbank verdachte van zowel het primair als het subsidiair onder 2 ten laste gelegde vrijspreken.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
feit 1
op 1 maart 2024 te [woonplaats] opzettelijk brand heeft gesticht in een kelderbox behorende bij een woning aan de [adres] te [woonplaats] door spiritus aan te brengen in de kelderbox en die vloeistof aan te steken, terwijl daarvan
- gemeen gevaar voor goederen, te weten meer kelderboxen behorende bij de
woningen gelegenheid aan de [straat] te [woonplaats] en de in die kelderboxen
aanwezige inboedel/goederen te duchten was.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN HET FEIT

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet het volgende strafbare feit op:
feit 1
opzettelijk brand stichten terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door hem bewezen geachte te veroordelen tot een gevangenisstraf van 450 dagen, met aftrek van het voorarrest, waarvan een gedeelte van 120 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht om in het geval van een bewezenverklaring geen langere onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen dan de tijd die verdachte bij uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht. Een voorwaardelijk strafdeel met daaraan gekoppeld reclasseringstoezicht ziet de verdediging ook als mogelijkheid. De reclassering kan verdachte ondersteunen bij zijn terugkeer in de samenleving. Zo kan hij hulp gebruiken bij het zoeken naar huisvesting en het aanvragen van een uitkering. Dergelijke hulp zal niet alleen van meerwaarde zijn voor verdachte zelf, maar ook voor de maatschappij ter voorkoming van recidive. Verdachte is bereid mee te werken aan dergelijke hulp.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van het feit en omstandigheden waaronder dit is begaan
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan brandstichting in een kelderbox gelegen onder een appartementencomplex. Brandstichting is een ernstig feit, met name vanwege de verstrekkende gevolgen die een brand kan hebben. De verdachte heeft door zijn handelen dan ook onaanvaardbare risico’s genomen. De materiële schade is in dit geval gelukkig beperkt gebleven, maar de brand heeft wel tot grote angst bij de bewoners van het appartementencomplex geleid. Dat is een strafverzwarende omstandigheid.
Persoon van verdachte
Verdachte heeft een beperkt en oud delictverleden. In het strafblad van verdachte staat dat hij in 2004 voor het laatst is veroordeeld voor rijden onder invloed. Er is dan ook geen sprake van relevante recidive, die van invloed is op de strafoplegging.
Wel zijn er zorgen over het psychosociaal functioneren van verdachte. Tijdens een consult van het NFI zijn er aanwijzingen gesignaleerd voor psychopathologie. Verdachte heeft vervolgens geweigerd mee te werken aan onderzoeken door een psycholoog en psychiater hetgeen blijkt uit Pro Justitia rapporten van 27 juni respectievelijk 16 augustus 2024. In het rapport van de reclassering van 31 oktober 2024 staat verder dat er niets bekend is over een sociaal netwerk van verdachte en dat de wijkagent verward gedrag bij verdachte heeft waargenomen. Het feit dat hij ten tijde van de aanhouding onder invloed was van alcohol, baart ook zorgen.
Verdachte heeft bij de reclassering weliswaar gezegd dat hij wil meewerken aan toezicht, maar tegelijkertijd heeft hij laten blijken dat hij het nut er niet van inziet. Hij schetst het beeld dat hij geen hulp nodig heeft en lijkt volgens de reclassering dus niet gemotiveerd te zijn voor hulp of ondersteuning.
Het voorgaande heeft ertoe geleid dat de reclassering heeft geadviseerd een straf op te leggen zonder bijzondere voorwaarden. De rechtbank heeft er echter geen vertrouwen in dat verdachte zich zelfstandig kan handhaven na zijn invrijheidsstelling. Ten gevolge van deze zaak is hij immers zijn woning kwijt geraakt, waar hij sinds 1998 woonde. Hij zal dus op zoek moeten gaan naar een nieuwe, al dan niet tijdelijke, vorm van onderdak. Bovendien zal hij opnieuw een uitkering moeten aanvragen als bron van inkomsten. Begeleiding bij deze onderdelen van de reclassering zal nodig zijn. Anders dan geadviseerd zal de rechtbank dit opleggen als bijzondere voorwaarde bij een voorwaardelijk strafdeel.
De rechtbank volgt de reclassering wel in haar advies, voor zover dat inhoudt dat zij geen mogelijkheden ziet om door middel van interventies het gedrag van verdachte te veranderen.
Straf
Gelet op de ernst van het feit, te weten brandstichting in een kelderbox waarboven zich woningen bevinden, kan niet met een andersoortige straf worden volstaan dan een vrijheidsbenemende straf van significante duur De rechtbank acht in dit geval een gevangenisstraf van twaalf maanden op zijn plaats. Omdat verdachte geen woonruimte en inkomsten meer heeft zal een deel voorwaardelijk opgelegd worden. Dit voorwaardelijke strafdeel zal verdachte ertoe moeten bewegen mee te werken aan de begeleiding door de reclassering. Op het moment van deze uitspraak heeft verdachte 327 dagen in voorarrest doorgebracht. De rechtbank komt tot de conclusie dat een gevangenisstraf van 12 maanden, met aftrek van het voorarrest, waarvan 1 maand voorwaardelijk en een proeftijd van 2 jaar in dit geval passend en geboden is.

9.BENADEELDE PARTIJ

[benadeelde] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd. Hij heeft omschreven dat hij ten gevolgde van het onder 2 ten laste gelegde feit immateriële schade heeft geleden, in die zin dat hij last heeft van slapeloze nachten en angst dat er brand is op het moment dat hij een sirene hoort. Hij heeft hieraan geen bedrag verbonden. Voor zover hij materiële schade heeft geleden, is deze vergoed door de verzekeraar.
De rechtbank zal verdachte vrijspreken van het feit waarop de vordering van de benadeelde partij ziet. Dat betekent dat zij de benadeelde partij niet-ontvankelijk zal verklaren in de vordering.
Nu de benadeelde partij niet-ontvankelijk wordt verklaard in zijn vordering, zullen de kosten worden gecompenseerd, in die zin dat ieder zijn eigen kosten draagt.

10.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c en 157 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

11.BESLISSING

De rechtbank:
Vrijspraak
- verklaart het onder 2 primair en subsidiair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Bewezenverklaring
- verklaart het onder 1 ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 12 maanden;
- bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
- bepaalt dat van de gevangenisstraf een gedeelte van 1 maand, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders gelast op grond van het feit dat verdachte de hierna te melden algemene en/of bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt daarbij een proeftijd van 2 jaren vast;
- als voorwaarden gelden dat verdachte:
* zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
* medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
- als bijzondere voorwaarden geldt dat verdachte:
* zich gedurende de proeftijd meldt bij Tactus Reclassering Flevoland op het adres Randstad 22-183, 1316 BM Almere of telefonisch op het telefoonnummer 088- 3822887, en zich daarna gedurende de proeftijd op door de reclassering te bepalen tijdstippen, blijft melden bij deze instelling, zo frequent en zo lang deze instelling dat noodzakelijk acht;
* zal meewerken aan begeleiding door de reclassering, bestaande uit het zoeken naar (tijdelijke) huisvesting/onderdak en het aanvragen van een uitkering:
- waarbij de reclassering opdracht wordt gegeven als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
Benadeelde partij
  • verklaart [benadeelde] (feit 2) niet-ontvankelijk in de vordering;
  • compenseert de proceskosten van de benadeelde partij en verdachte, in die zin dat ieder zijn eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.H.M. Druijf, voorzitter, mrs. J.P. Verboom en J.H.C. van Ginhoven, rechters, in tegenwoordigheid van mr. C.W.M. Raedts, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 21 januari 2025
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
feit 1
hij op of omstreeks 1 maart 2024 te [woonplaats] , althans in Nederland,
opzettelijk brand heeft gesticht in een kelderbox (behorende bij een woning aan de
[adres] te [woonplaats] ) door spiritus, althans een brandbare vloeistof aan te
brengen in de kelderbox en/of vervolgens die vloeistof aan te steken,
terwijl daarvan
- gemeen gevaar voor goederen (te weten een (of meer) kelderbox(en) behorende bij
woning(en) gelegenheid aan de [straat] te [woonplaats] en/of de in die kelderbox(en)
aanwezige inboedel/goederen) en/of
- levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor (een) ander(en), te
weten de bewoners van het appartementencomplex gelegen aan de [straat] te
[woonplaats] te duchten was;
(art 157 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht, art 157 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht)
feit 2
hij op of omstreeks 21 februari 2024 te [woonplaats] , althans in Nederland,
opzettelijk brand heeft gesticht in een kelderbox (behorende bij de woning aan de [adres] te [woonplaats] ), terwijl daarvan
- gemeen gevaar voor goederen (te weten een (of meer) kelderbox(en) behorende bij
woning(en) gelegen aan de [straat] te [woonplaats] en/of de in die kelderbox(en)
aanwezige inboedel/goederen) en/of
- levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor (een) ander(en), te
weten de bewoner(s) van het appartementencomplex gelegen aan de [straat] te
[woonplaats] te duchten was;
(art 157 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht, art 157 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht)
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 21 februari 2024 te [woonplaats] , althans in Nederland,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
opzettelijk brand te stichten, terwijl daarvan
- gemeen gevaar voor goederen (te weten een (of meer) kelderbox(en) behorende bij
woning(en) gelegen aan de [straat] te [woonplaats] en/of de in die kelderbox(en)
aanwezige inboedel/goederen) en/of
- levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor (een) ander(en), te
weten de bewoner(s) van het appartementencomplex gelegen aan de [straat] te
[woonplaats] , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
(art 157 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht, art 157 ahf/sub 2 Wetboek van
Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht)

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van voorgeleiding met nummer 2024066042 van 3 maart 2024, pag. 1-102, het proces-verbaal van raadkamer met nummer 2024066042 A van 12 maart 2024, pag. 103-190 en het einddossier met nummer 2024066042 B van 14 mei 2024, pag. 191-327.
2.Proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 1 maart 2024, pag. 60
3.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 1 maart 2024, pag. 51
4.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 10 maart 2024, pag. 126
5.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 10 maart 2024, pag. 127
6.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 10 maart 2024, pag. 128
7.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 10 maart 2024, pag. 129
8.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 1 maart 2024, pag. 52
9.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 1 maart 2024, pag. 53
10.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 2 maart 2025 pag. 66
11.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 29 maart 2024 pag. 198.