4.3Het oordeel van de rechtbank
Op basis van de feiten en omstandigheden uit de hierna te noemen bewijsmiddelen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewijs aanwezig voor brandstichting in de kelderbox behorende bij de woning aan de [adres] te [woonplaats] , waardoor gemeen gevaar voor de kelderboxen behorende bij de [straat] en de daarin aanwezige goederen/inboedel is ontstaan (feit 1). Evenals de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden bewezen dat door die brandstichting levensgevaar voor personen dan wel gevaar voor zwaar lichamelijk letsel is ontstaan. Van dat onderdeel van de tenlastelegging zal de rechtbank verdachte vrijspreken.
Voor de ten laste gelegde brandstichting in de kelderbox behorende bij de woning aan de [adres] te [woonplaats] , dan wel de poging tot brandstichting in één of meer kelderboxen behorende bij het appartementencomplex aan de [straat] (feit 2 primair en subsidiair), acht de rechtbank met de verdediging en anders dan de officier van justitie onvoldoende wettig en overtuigend bewijs in het dossier aanwezig. Dat betekent dat de rechtbank verdachte van feit 2 algeheel zal vrijspreken.
De rechtbank zal hierna uitleggen hoe zij tot deze conclusie is gekomen.
De rechtbank heeft de volgende bewijsmiddelen gebruikt:
In het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige] staat – zakelijk weergegeven – het volgende:
Ik woon op de [adres] te [woonplaats] . Mijn woning is gelegen aan de begane grond. Aan de achterzijde van mijn woning loopt naast mijn woning parallel gelegen een pad.
Dit pad dient als looppad in de richting van garageboxen welke horen bij de woningen
van ons complex.
Op 1 maart 2024 omstreeks 00:00 uur was ik in mijn woning. Ik zag buiten aan de achterzijde van mijn woning iemand lopen. Ik zag dat dit een man was. Ik zag dat deze man in de richting van de bergingen liep. Ik zag de man de voordeur van de bergingen betreden. Kort daarop zag ik plotseling een fel licht vanuit de voordeur van de bergingen komen. Ik zag daarna dezelfde man weer terug lopen. Dit is langs de achterzijde van mijn woning. Ik kon zien dat de man een gezet postuur had en een shirt met korte mouwen droeg. Ik denk dat deze man mijn buurman is die woonachtig is op nummer [huisnummer] . Ik weet dat mijn buurman ook een gezet postuur heeft en dat mijn buurman nooit een jas draagt. Ik heb mijn buurman altijd alleen in korte mouwen gezien. Daarnaast lopen er over het pad achter mijn woning niet vaak mensen. Hier komen geen mensen die daar niet hoeven te zijn. Toen de man die ik herken als mijn buurman was weggelopen, ben ik naar de bergingen gegaan. Ik zag aan de onderkant van de tweede deur aan de rechterzijde brand. Ik zag een vlammetje en heb toen 112 gebeld.
In het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 1] staat – zakelijk weergegeven – het volgende:
Op 1 maart 2024 omstreeks 00:06 uur hoorde ik dat er een melding van een brand werd gegeven door de meldkamer op de [straat] te [woonplaats] . Ter plaatse werd ik verwezen naar de berging/kelderbox. Wij constateerden dat de tweede deur aan de rechterzijde erg warm aanvoelde. Ik zag dat er op de grond onder de deur een plas vloeistof lag. Na onderzoek constateerde de brandweer dat daar de brandhaard was geweest. Bij het openen van de deur was daar gelijk een sterke kenmerkende spirituslucht te ruiken.
In het proces-verbaal forensisch onderzoek plaats delict van verbalisant [verbalisant 2] staat – zakelijk weergegeven – het volgende:
Op 1 maart 2024 om 01:30 uur kwam ik op de [straat] te [woonplaats] .Het betreft een appartementencomplex. De onderste bouwlaag bestaat uit een berging met gangen en afzonderlijke boxen behorende bij de appartementen.Ik stelde mijn onderzoek in bij box [nummer] . Ik zag op de betonnen vloer in opslagbox [nummer] een aanzienlijke vochtige plek welke in het beton was getrokken. Tevens rook ik in de betreffende opslagbox een sterke spirituslucht.
De door de brandweer geopende box [nummer] , was voor een groot deel gevuld met goederen.
Deze goederen zorgen bij brand voor voldoende energie om door te slaan naar de
naastgelegen boxen en zodoende de brand tot een volledige brand in de berging te
laten ontwikkelen. Derhalve was er gemeen gevaar voor goederen aanwezig..
In het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 1] staat – zakelijk weergegeven – het volgende:
Ik hoorde dat een collega de bewoner van perceel [nummer] , verder genoemd de
verdachte, zojuist had aangehouden. Door ons werd de woning van de verdachte betreden. Toen ik in de keuken keek, zag ik een prullenbak. Ik zag diverse blikjes bier liggen met daarbovenop een blauwe fles spiritus. Het was voor mij duidelijk dat deze fles als laatste in de prullenbak gegooid was.
Om 02:15 uur werd de verdachte voorgeleid bij mij. Het bleek dat verdachte fors onder invloed van alcohol was. Ik hoorde verdachte zeggen dat hij meerdere blikken bier over de avond had gedronken.
Op basis van de bewijsmiddelen kan worden vastgesteld dat op 1 maart 2024 een brand heeft plaatsgevonden in de kelderbox behorende bij de woning aan de [adres] te [woonplaats] . Ook kan worden vastgesteld dat deze brand is aangestoken met behulp van spiritus en dat daardoor gemeen gevaar van goederen te duchten was.
Voor de vaststelling dat verdachte degene is geweest die deze brand heeft aangestoken, wijst de rechtbank allereerst op de verklaring van getuige [getuige] . Zij heeft kort voor en kort na de brand een man zien lopen op het pad dat leidt naar de bergingen. Zij denkt, op grond van kenmerken en kleding, in de man haar buurman, verdachte, te herkennen. De rechtbank acht deze verklaring betrouwbaar.
Aan de betrouwbaarheid van haar herkenning draagt bij dat het pad van de woning van de verdachte naar de berging vlak langs de woning en ramen van de woning van getuige [getuige] loopt. Zij had dus goed zicht op de man. Getuige [getuige] heeft ook verklaard dat er niet vaak mensen op dat pad naar en van de berging lopen. De berging is tevens afgesloten en alleen toegankelijk voor bewoners van de [straat] . Verdachte is één van die bewoners. Daarbij komt dat niet gebleken is dat ook andere personen in de korte tijdspanne rond de brand in de buurt van de berging zijn geweest.
Daarnaast wijst de rechtbank op het feit dat de brand is gesticht met spiritus en dat een lege fles spiritus kort na de brandstichting in de prullenbak in de woning van verdachte is aangetroffen. De rechtbank gaat ervan uit dat verdachte deze fles spiritus net had gebruikt. Hierbij is van belang dat de lege fles bovenop blikjes bier lag en verdachte zelf heeft verklaard dat hij net bier had gedronken. Hij was ook tijdens zijn aanhouding onder invloed van alcohol.
De verklaring van verdachte dat hij de spiritus had gebruikt om zijn ramen schoon te maken, acht de rechtbank niet aannemelijk. De politie heeft kort na de aanhouding van verdachte de buitenramen van zijn woning gecontroleerd. Daarbij heeft de politie geconstateerd dat de ramen smerig waren.Volgens de politie waren de ramen met zekerheid enige tijd niet schoongemaakt. Vier weken na de aanhouding zijn ook de binnen ramen van de woning van verdachte gecontroleerd en ook dezebleken vies te zijn. Niet aannemelijk is dat deze viezigheid in de korte tussenliggende periode is ontstaan, zeker niet omdat de woning in die periode niet bewoond is geweest. Verdachte is bovendien warrig als het gaat om de vraag welke ramen hij dan had schoongemaakt.
Feit 2 primair en subsidiair
De verdachte ontkent iets met de brand op 21 februari 2024 in de kelderbox behorende bij de woning aan de [adres] te [woonplaats] te maken te hebben en betwist de verklaringen van getuigen die verklaren dat hij zelf tegen hen heeft verklaard dat hij de brand heeft aangestoken.
Uit het dossier volgt dat er lucifers met een DNA match van verdachte bij kelderbox [nummer] zijn aangetroffen, dat getuigen verklaren dat verdachte tegen hen heeft gezegd dat hij de brand heeft gesticht en dat niet blijkt dat spiritus is gebruikt bij deze brandstichting.
Hieruit volgt dat er, anders dan de officier van justitie heeft betoogd, geen sprake is van een zelfde modus operandi met de brandstichting in de kelderbox behorend bij de woning [adres] (feit 1) en, nu de lucifers met DNA van verdachte niet zijn aangetroffen bij de kelderbox behorend bij de woning [huisnummer] , maar bij die van nr. [nummer] , er onvoldoende aanwijzingen zijn dat verdachte rond het moment van de brandstichting op de plaats delict is geweest en de brand heeft gesticht. De enkele verklaringen van de getuigen zijn daarvoor onvoldoende. De bron is namelijk steeds dezelfde, namelijk verdachte, terwijl hij van meet af aan heeft betwist tegenover die getuigen te hebben bekend. Nog los van de vraag wat verdachte dan precies zou hebben gezegd, twijfelen in ieder geval twee van de getuigen ook aan de geloofwaardigheid van verdachte’s uitlatingen. Verdachte zou volgens hen vaker wartaal uitslaan.
Voor een poging tot brandstichting bij kelderbox [nummer] zijn de aangetroffen lucifers met daarop het DNA van verdachte onvoldoende.
Nu er geen wettig bewijs voorhanden is zal de rechtbank verdachte van zowel het primair als het subsidiair onder 2 ten laste gelegde vrijspreken.