ECLI:NL:RBMNE:2025:1022

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
12 maart 2025
Publicatiedatum
12 maart 2025
Zaaknummer
11371737
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over betaling van facturen en verjaring van vorderingen in de uitvoerende kunst

In deze zaak gaat het om een geschil tussen eiseres, een vennootschap onder firma, en gedaagde, een B.V., over de betaling van facturen die verband houden met hun samenwerking in de uitvoerende kunst. Eiseres heeft gedaagde op 2 juli 2024 gedagvaard, waarna gedaagde verweer heeft gevoerd en een eis in reconventie heeft ingesteld. De kern van het geschil betreft de vraag welke facturen nog openstaan en of gedaagde te veel heeft betaald. Gedaagde stelt dat zij twee facturen dubbel heeft betaald en dat de vorderingen van eiseres verjaard zijn. De kantonrechter heeft op 12 maart 2025 geoordeeld dat de betalingen van gedaagde betrekking hadden op de oudste nog openstaande facturen en dat gedaagde nog een bedrag van € 18.926,22 aan eiseres moet betalen. De vordering in reconventie van gedaagde is afgewezen, evenals de vordering van eiseres tot betaling van een verrekende factuur van gedaagde. De kantonrechter heeft ook de buitengerechtelijke incassokosten toegewezen, maar gematigd tot € 964,26. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANKMIDDEN-NEDERLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Utrecht
Zaaknummer: 11371737 \ UC EXPL 24-7187
Vonnis van 12 maart 2025
in de zaak van

1.DE VENNOOTSCHAP ONDER FIRMA [eiseres] ,

gevestigd te [vestigingsplaats] ,
2.
[eiser sub 2] , VENNOOT,
wonende te [woonplaats] ,
3.
[eiser sub 3] , VENNOOT,
wonende te [woonplaats] ,
eisende partijen in conventie,
verwerende partijen in reconventie,
hierna samen te noemen: [eisers] ,
gemachtigde: mr. S.K. Tuithof,
tegen
[gedaagde] B.V.,
MEDE HANDELEND ONDER DE NAMEN [handelsnaam 1] EN [handelsnaam 2],
gevestigd te Houten,
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in reconventie,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
gemachtigde: mr. E.H.M. Teeuw.

1.De procedure

1.1.
[eisers] heeft [gedaagde] op 2 juli 2024 gedagvaard. [gedaagde] heeft verweer gevoerd door middel van een conclusie van antwoord. Zij heeft daarin ook een eis in reconventie en een incidentele conclusie tot onbevoegdheid ingesteld. [eisers] heeft hierna een conclusie van antwoord in het incident genomen. In het vonnis in het incident van 16 oktober 2024 is de vordering in het incident toegewezen en is de zaak verwezen naar de kantonrechter van de rechtbank Midden-Nederland. [eisers] heeft vervolgens op de eis in reconventie gereageerd met een conclusie van antwoord in reconventie, waarin ook een eisvermindering voor de vordering in conventie is opgenomen.
1.2.
Op 6 februari 2025 heeft er een mondelinge behandeling plaatsgevonden. Hierbij waren (mede namens de v.o.f. [eiseres] ) de heer [eiser sub 2] , de heer [eiser sub 3] en hun gemachtigde mr. S.K. Tuithof aanwezig. Namens [gedaagde] waren [A] , [B] en haar gemachtigde mr. E.H.M. Teeuw aanwezig. Partijen hebben de vragen van de kantonrechter beantwoord en hebben op elkaar gereageerd. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat er is besproken.
1.3.
Ten slotte heeft de kantonrechter partijen laten weten dat het vonnis vandaag wordt uitgesproken.

2.De kern van de zaak

2.1.
[eisers] en [gedaagde] hebben in verschillende projecten in de uitvoerende kunst samengewerkt. Hierbij heeft [eisers] (voornamelijk) evenementvoorzieningen verhuurd en personeel en transport geleverd aan [gedaagde] . [gedaagde] zou hiervoor betalen. Enkele facturen zijn (deels) niet betaald. Partijen verschillen van mening over welke facturen nog betaald moeten worden. [gedaagde] heeft twee facturen van [eisers] dubbel betaald en partijen zijn het er niet over eens op welke facturen deze latere betalingen in mindering moeten strekken. Indien de betalingen niet op de oudste nog openstaande facturen van [eisers] zien, zouden de vorderingen waarvoor die facturen verstuurd zijn verjaard kunnen zijn. [gedaagde] vindt dat de facturen verjaard zijn en dat zij zelfs te veel heeft betaald. Zij heeft een eis in reconventie ingesteld om een bedrag van [eisers] terug te vorderen.
2.2.
De kantonrechter oordeelt dat de betalingen op de oudste nog openstaande facturen van [eisers] zagen en dat [gedaagde] nog € 18.926,22 aan [eisers] moet betalen. De vordering in reconventie wordt door de kantonrechter afgewezen.

3.De beoordeling

in conventie
3.1.
Vóór aan de beoordeling van de vordering in conventie te beginnen, moet worden vastgesteld wat deze vordering inhoudt. [eisers] heeft een vordering ingesteld in haar dagvaarding, maar bij conclusie van antwoord in reconventie heeft zij haar eis verminderd. De kantonrechter beschouwt deze ‘vermindering van eis’ enerzijds als een vermindering van € 33.976,55 naar € 20.741,17, maar anderzijds als een wijziging van eis als bedoeld in artikel 130 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Aan betaling van de vordering van € 20.741,17 wordt namelijk een ander feitencomplex ten grondslag gelegd. In plaats van betaling van twee facturen, vordert [eisers] nu de afrekening van alle transacties tussen partijen. De vordering is het resultaat van de uitgaande facturen van [eisers] , de betalingen van [gedaagde] en een openstaande factuur van [gedaagde] .
3.2.
De wijziging van eis is onderbouwd met een overzicht in Excel van alle transacties tussen partijen. Het Excel sheet is tijdens de mondelinge behandeling van 6 februari 2025 besproken en [gedaagde] heeft gezegd dat zij alle facturen die hierin door [eisers] gevorderd worden, in beginsel verschuldigd is.
De dubbele betaling mocht toegerekend worden aan facturen F190071 en F190072
3.3.
Nu [eisers] en [gedaagde] het erover eens zijn dat de facturen in het Excel overzicht juist zijn, zou [gedaagde] in principe alle facturen uit dit overzicht moeten betalen. [gedaagde] heeft twee facturen, nummers F190089 en F190088, echter twee keer betaald. De eerste keer een bedrag van € 16.335,00 op 2 december 2019 en een bedrag van € 7.865,00 op 20 december 2019. De tweede keer een bedrag van in totaal € 24.200,00 op 23 januari 2020. [eisers] heeft deze tweede, extra betalingen van € 24.200,00 afgeboekt op de facturen F190071 en F190072, die [gedaagde] nog zou moeten betalen. [gedaagde] zegt dat [eisers] de facturen F190071 en F190072 nooit aan haar heeft opgestuurd. [gedaagde] wist daarom niet dat zij deze facturen nog had moeten betalen, maar erkent de facturen wel.
3.4.
De ‘dubbele’ betaling die [gedaagde] heeft gedaan op facturen F190089 en F190088 zijn beide gedaan zijn met de omschrijving ‘aflossing F190089 (respectievelijk) F190088’. In deze procedure gaat het er met name om of [eisers] , ondanks de beschrijving bij de betaling, de dubbele betaling mocht afboeken van facturen F190071 en F190072.
3.5.
Volgens de wet moet toerekening van een betaling gebeuren voor de verbintenis die de schuldenaar bij betaling aanwijst. [1] De eerste betaling die [gedaagde] heeft gedaan om de facturen F190089 en F190088 te voldoen, wordt daarom toegerekend aan deze facturen. Voor de tweede, dubbele, betaling van de facturen F190089 en F190088 heeft echter te gelden dat [gedaagde] een niet-bestaande vordering heeft aangewezen. De facturen zijn immers tenietgegaan door de eerdere betaling. De kantonrechter is van oordeel dat in dat geval toerekening plaats moet vinden alsof geen vordering is aangewezen. De wet bepaalt in dat geval dat de toerekening van de betaling plaats vindt aan de oudste, opeisbare verbintenis. [2]
3.6.
De oudste opeisbare verbintenissen waren op het moment van de tweede betaling van [gedaagde] (23 januari 2020) de facturen F190071 en F190072. [eisers] mocht de dubbele betaling in mindering brengen op deze facturen.
Het restant van de rechtsvordering van de facturen F190071 en F190072 is verjaard
3.7.
De facturen F190071 en F190072 bedroegen samen € 26.015,00. De betalingen van [gedaagde] van 23 januari 2020 hebben hierop € 24.200,00 in mindering gebracht. Van de facturen stond daarom nog € 1.815,00 open. [eisers] eist ook betaling van deze € 1.815,00, maar de kantonrechter zal dit deel van de vordering afwijzen. Ook als wordt aangenomen dat de facturen F190071 en F190072 zijn verzonden naar [gedaagde] – wat [gedaagde] betwist – is de vordering tot betaling van de facturen verjaard. De facturen zijn namelijk gedateerd op 23 oktober 2019. [eisers] heeft [gedaagde] pas met de conclusie van antwoord in reconventie van 27 januari 2025 weer gewezen op de vordering. Tussen de factuurdatum en de conclusie van antwoord in reconventie zit een periode van ongeveer vijf jaar en drie maanden. De verjaringstermijn voor deze facturen is vijf jaar. [3] Door [eisers] zijn ook geen feiten aangedragen waaruit blijkt dat de verjaring van de facturen is gestuit. De facturen zijn daarom verjaard en kunnen niet meer worden opgeëist door [eisers] . Nadien gedane betalingen door [gedaagde] kunnen niet aan deze facturen worden toegerekend, omdat bij al die betalingen andere facturen zijn aangewezen waarop de betalingen in mindering moeten strekken.
[gedaagde] moet € 18.926,22 aan [eisers] betalen
3.8.
Aangezien de ‘dubbel’ gedane betalingen terecht in mindering zijn gebracht op facturen F190071 en F190072 en het laatste, nog openstaande deel van deze facturen is verjaard, staan enkel de facturen FA-22-0028 en FA-22-190108 nog open. Deze facturen bedragen in totaal € 99.462,00 inclusief btw. [gedaagde] heeft erkend dat zij deze facturen moet betalen.
3.9.
Uit het Excel overzicht blijkt dat [gedaagde] al betalingen ter waarde van € 54.924,00 heeft gedaan ter voldoening van voornoemde facturen. Daarnaast heeft [eisers] ook een factuur van € 25.611,78 van [gedaagde] niet betaald. Deze factuur kan verrekend worden met de vordering van [eisers] . Van de vordering van € 99.462,00 blijft daarom (€ 99.462,00 - € 54.924,00 - € 25.611,78 =) € 18.926,22 inclusief btw over. Dit bedrag moet [gedaagde] aan [eisers] betalen.
Partijen zijn geen betalingsregeling afgesproken
3.10.
[gedaagde] heeft verder nog aangevoerd dat zij maandelijks een bedrag heeft betaald aan [eisers] . Partijen zijn daarmee volgens haar, al dan niet impliciet, een betalingsregeling overeengekomen. Voor zover [gedaagde] hiermee bedoelt te zeggen dat de vordering van [eisers] niet opeisbaar is, omdat partijen een andere overeenkomst, een betalingsregeling, zijn overeengekomen, slaagt dit verweer niet. Voor het ontstaan van een betalingsregeling, een overeenkomst, is namelijk aanbod en aanvaarding nodig. [eisers] betwist dat zij heeft ingestemd met een betalingsregeling. [gedaagde] heeft het bestaan van de betalingsregeling op geen enkele manier onderbouwd. Enkel het feit dat [eisers] gedurende twee jaar niet heeft geklaagd dat [gedaagde] maandelijks een bedrag betaalde in plaats van de facturen in één keer te betalen, maakt niet dat [eisers] de restantvordering niet in zijn geheel zou mogen opeisen. De vordering van [eisers] is daarom wel opeisbaar.
[gedaagde] moet de buitengerechtelijke incassokosten betalen, die de kantonrechter matigt tot € 964,26
3.11.
[eisers] vordert vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten van € 4.188,93. Dat zijn de kosten die [eisers] stelt gemaakt te hebben om te proberen te voorkomen dat zij naar de rechter moest stappen. Voor die vergoeding gelden vaste tarieven die afhangen van de hoogte van de vordering. Deze tarieven zijn bepaald in het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: Besluit). Partijen zijn een vergoeding overeengekomen die van de wettelijke regeling afwijkt, namelijk buitengerechtelijke incassokosten van 15% over het verschuldigde bedrag. Omdat [gedaagde] heeft gehandeld in de uitoefening van een beroep of bedrijf, mag van de wettelijke regeling worden afgeweken. Daarom zal de vordering worden getoetst aan de oriëntatiepunten uit het Rapport BGK-integraal, maar met toepassing van de wettelijke tarieven die geacht worden redelijk te zijn.
3.12.
[eisers] heeft voldoende gesteld en onderbouwd dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht. [eisers] heeft echter niet inzichtelijk gemaakt dat de werkzaamheden haar € 4.188,93 gekost heeft. Gezien de betwisting van de incassokosten door [gedaagde] , zal de kantonrechter de buitengerechtelijke incassokosten kosten toewijzen, maar wel matigen tot € 964,26, overeenkomstig het tarief uit het Besluit bij de toegewezen hoofdsom.
[gedaagde] moet de wettelijke handelsrente over de hoofdsom en de buitengerechtelijke incassokosten betalen
3.13.
Uit wat hiervoor is overwogen over de vordering van [eisers] kan worden afgeleid dat de te betalen hoofdsom betrekking heeft op de facturen FA-22-0028 en FA-22-190108, beide van 22 november 2022, met vervaldatum 21 januari 2023. Aan alle in artikel 6:119a BW genoemde voorwaarden is voldaan dus de wettelijke handelsrente over de hoofdsom wordt toegewezen vanaf 21 januari 2023. Bij de berekening van de hoogte van wettelijke handelsrente dient rekening te worden gehouden met de door [gedaagde] gedane betalingen. Deze betalingen strekken eerst in mindering op de verschenen rente en vervolgens op de hoofdsom, zoals gevorderd door [eisers] .
3.14.
[eisers] heeft ook de wettelijke handelsrente over de buitengerechtelijke incassokosten gevorderd. De kantonrechter zal over dit bedrag van € 964,26 niet de wettelijke handelsrente, maar de gewone wettelijke rente toewijzen. De buitengerechtelijke incassokosten zijn namelijk een schadevergoeding, en volgens de rechtspraak van de Hoge Raad kan geen wettelijke handelsrente over een schadevergoeding worden toegewezen. De wettelijke rente wordt toegewezen vanaf de dag van de dagvaarding.
[gedaagde] moet de proceskosten in conventie betalen
3.15.
[gedaagde] is grotendeels in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) in conventie betalen. De proceskosten van [eisers] in conventie worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
115,22
- griffierecht
1.409,00
- salaris gemachtigde
812,00
(2 punten × € 406,00)
- nakosten
135,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
2.471,22
De beslissing zal uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard
3.16.
De kantonrechter zal de beslissing in conventie uitvoerbaar bij voorraad verklaren, zoals is gevorderd door [eisers] . Dat betekent dat de beslissing moet worden gevolgd, ook als één van partijen hoger beroep instelt tegen deze beslissing. De beslissing van de kantonrechter geldt in dat geval totdat het gerechtshof een andere beslissing neemt.
in reconventie
[gedaagde] heeft niet te veel betaald aan [eisers]
3.17.
In reconventie vordert [gedaagde] betaling van twee bedragen. Allereerst vordert zij betaling van € 5.273,78. Dit bedrag zou zij te veel hebben overgemaakt aan [eisers] . Bij de beoordeling van de vordering in conventie is echter gebleken dat [gedaagde] niet te veel heeft betaald aan [eisers] , maar dat zij nog € 18.926,22 moet betalen. De kantonrechter zal dit deel van de vordering in reconventie daarom afwijzen.
[eisers] hoeft geen € 35.028,19 aan [gedaagde] te betalen
3.18.
[gedaagde] vordert in reconventie verder betaling van een factuur van € 35.028,19. Deze factuur heeft [gedaagde] in rekening gebracht, omdat zij vindt dat partijen een afspraak hebben gemaakt dat [gedaagde] een [evenement] zou verzorgen in opdracht van [eisers] . De kosten hiervoor zouden € 35.028,19 zijn. [gedaagde] wil dat [eisers] hiervoor betaalt. [eisers] heeft de vordering betwist.
3.19.
De kantonrechter zal ook dit deel van de vordering in reconventie afwijzen. Nergens blijkt uit dat partijen de afspraak hebben gemaakt dat [gedaagde] in 2023 een [evenement] zou organiseren voor [eisers] . De enkele mededeling van [eisers] na de [evenement] in 2022 om dit mogelijk in 2023 nogmaals te doen, is hiervoor onvoldoende. Overigens heeft [gedaagde] op geen enkele manier onderbouwd dat zij kosten heeft gemaakt voor het (niet-) organiseren van het evenement.
[gedaagde] moet de proceskosten in reconventie betalen
3.20.
[gedaagde] is in het ongelijk gesteld in reconventie en moet daarom de proceskosten betalen. Aangezien de vordering in reconventie in enige mate samenhangt met de vordering in conventie, zal de kantonrechter voor zowel de conclusie van antwoord in reconventie als de mondelinge behandeling in reconventie, een half salarispunt toekennen. Naast het salaris voor haar gemachtigde, heeft [eisers] geen proceskosten gemaakt die verband houden met de vordering in reconventie. De proceskosten van [eisers] in reconventie worden daarom begroot op:
- salaris gemachtigde
543,00
(2 x ½ punt × € 543,00)
Totaal
543,00
De beslissing zal uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard
3.21.
De kantonrechter zal ook de beslissing in reconventie uitvoerbaar bij voorraad verklaren, zoals is gevorderd door [gedaagde] . Dat betekent dat de beslissing moet worden gevolgd, ook als één van partijen hoger beroep instelt tegen deze beslissing. De beslissing van de kantonrechter geldt in dat geval totdat het gerechtshof een andere beslissing neemt.

4.De beslissing

De kantonrechter
in conventie
4.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eisers] te betalen een bedrag van € 18.926,22, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente als bedoeld in artikel 6:119a BW, vanaf de dag van de dagvaarding tot aan de dag van algehele betaling,
4.2.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eisers] te betalen een bedrag van € 964,26, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf de dag van de dagvaarding tot de dag van algehele betaling,
4.3.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 2.471,22, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
4.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
4.5.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie
4.6.
wijst de vorderingen van [gedaagde] af,
4.7.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 543,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
4.8.
verklaart dit vonnis wat betreft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.A.T. Werner en in het openbaar uitgesproken op 12 maart 2025.
62938

Voetnoten

1.Zie artikel 6:43 lid 1 Burgerlijk Wetboek.
2.Zie artikel 6:43 lid 2 Burgerlijk Wetboek.
3.Zie artikel 3:307 lid 1 Burgerlijk Wetboek.